1 Tessalonicenzen 4
Staten Vertaling
© Lutherse Vertaling
© Leidse Vertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Voorts dan, broeders, wij bidden en vermanen u in den Heere Jezus, gelijk gij van ons ontvangen hebt, hoe gij moet wandelen en Gode behagen, dat gij [daarin] meer overvloedig wordt. 1 Voorts, broeders, bidden en vermanen wij u in den Heere Jezus, dat, gelijk gij van ons vernomen hebt, hoe gij moet wandelen en Gode behagen, gij daarin nog overvloediger wordt. 1 Ten slotte dan, broeders, wij komen tot u met een verzoek en een Christelijke vermaning: Gij hebt van ons vernomen, hoe gij u moet gedragen om Gode welgevallig te zijn en gij gedraagt u reeds zo welnu, zorgt dat gij hierin steeds meer vordert. 1 Voorts dan, broeders, vragen wij en vermanen wij u in de Here Jezus, dat gij, zoals gij van ons vernomen hebt, hoe gij moet wandelen en Gode behagen, zoals gij ook inderdaad wandelt, dat nog meer doet. 1 Broeders en zusters, in de naam van de Heer Jezus vragen we u met klem te leven zoals wij het u hebben geleerd, dus zo dat het God behaagt. U doet dat al, maar wij sporen u aan het nog veel meer te doen.
2 Want gij weet, wat bevelen wij u gegeven hebben door den Heere Jezus. 2 Want gij weet welke geboden wij u gegeven hebben door den Heere Jezus. 2 Want gij weet wel, welke voorschriften wij u in naam van den Heer Jezus gegeven hebben. 2 Want gij weet, welke voorschriften wij u gegeven hebben door de Here Jezus. 2 U kent de voorschriften die wij u op gezag van de Heer Jezus hebben gegeven.
3 Want dit is de wil van God, uw heiligmaking: dat gij u onthoudt van de hoererij; 3 Dit toch is de wil Gods, uwe heiliging: dat gij mijdt de hoererij, 3 Dit toch is de wil van God, uw heiliging: van de ontucht moet gij u onthouden; 3 Want dit wil God: uw heiliging, dat gij u onthoudt van de hoererij, 3 Het is de wil van God dat u een heilig leven leidt: dat u zich onthoudt van ontucht,
4 Dat een iegelijk van u wete zijn vat te bezitten in heiligmaking en eer; 4 en dat ieder van u zijn eigen vat wete te houden in heiliging en eer, 4 ieder uwer moet weten zich een eigen vrouw te verwerven in heiligheid en eerbaarheid, 4 Dat ieder uwer in heiliging en eerbaarheid zijn vat wete te verwerven, 4 dat ieder van u zijn lichaam heiligt en in eerbaarheid weet te beheersen
5 Niet in [kwade] beweging der begeerlijkheid, gelijk als de heidenen, die God niet kennen. 5 niet in kwaden lust, als de heidenen die van God niet weten; 5 niet in zinlijke begeerte, zoals de heidenen, die God niet kennen. 5 Niet in hartstochtelijke begeerlijkheid, zoals ook de heidenen, die van God niet weten, 5 en dat u niet zoals de heidenen, die God niet kennen, toegeeft aan uw hartstocht en begeerte.
6 Dat niemand zijn broeder vertrede, noch bedriege in [zijn] handeling; want de Heere is een wreker over dit alles, gelijk wij u ook te voren gezegd en betuigd hebben. 6 en dat niemand zich vergrijpe, noch zijnen broeder bedriege in den handel; want de Heer is een wreker van dit alles, gelijk wij u te voren gezegd en betuigd hebben. 6 Verder ga niemand zich in handelszaken te buiten door inhaligheid jegens zijn broeder; want de Heer is een rechter over al die dingen, zoals wij u vroeger gezegd en betuigd hebben. 6 En dat men zijn broeder niet slecht behandele of bedriege in deze zaak, want de Here is een wreker van dit alles, zoals wij u ook vroeger gezegd en nadrukkelijk betuigd hebben. 6 Schaad of bedrieg uw broeder of zuster in dit opzicht niet, want de Heer vergeldt dit alles, zoals wij u vroeger al nadrukkelijk hebben voorgehouden.
7 Want God heeft ons niet geroepen tot onreinigheid, maar tot heiligmaking. 7 Want God heeft ons niet geroepen tot onreinheid, maar tot heiliging. 7 God toch heeft ons niet geroepen tot onreinheid, maar tot heiligheid. 7 Want God heeft ons niet geroepen tot onreinheid, maar in heiliging. 7 God heeft ons niet geroepen tot zedeloosheid, maar tot een heilig leven.
8 Zo dan die [dit] verwerpt, die verwerpt geen mens, maar God, Die ook Zijn Heiligen Geest in ons heeft gegeven. 8 Wie dan [dit] veracht, die veracht niet mensen, maar God, die zijnen Heiligen Geest in u gegeven heeft. 8 Dus, wie dat verwerpt verwerpt niet een mens, maar God, die zijn Heiligen Geest in uw hart gegeven heeft. 8 Daarom, wie dit verwerpt, verwerpt niet een mens, maar God, die u immers ook zijn Heilige Geest geeft. 8 Dus wie deze voorschriften verwerpt, verwerpt niet een mens, maar de God die u zijn heilige Geest geeft.
9 Van de broederlijke liefde nu hebt gij niet van node, dat ik u schrijve; want gij zelven zijt van God geleerd om elkander lief te hebben. 9 Van de broederliefde nu is het niet nodig u te schrijven, want gijzelve zijt van God geleerd elkander lief te hebben; 9 Wat nu de broederliefde aangaat, hierover is het niet nodig u te schrijven; want gij hebt zelf van God geleerd elkander lief te hebben. 9 Over de broederliefde is het niet nodig u te schrijven; immers, gij hebt zelf van God geleerd elkander lief te hebben; 9 Over de onderlinge liefde hoeven wij u niets te schrijven, want u hebt zelf van God geleerd hoe u in liefde met elkaar moet omgaan.
10 Want gij doet ook hetzelfde aan al de broederen, die in geheel Macedonie zijn. Maar wij vermanen u, broeders, dat gij meer overvloedig wordt; 10 en dat doet gij ook aan alle broeders, die in geheel Macedoniƫ zijn. Maar wij vermanen u, broeders, dat gij nog overvloediger wordt, 10 Immers, gij doet dat ook jegens alle broeders in geheel Macedonie. Wij vermanen u dan, broeders, hierin nog overvloediger te worden 10 Gij doet dat dan ook ten aanzien van alle broeders in geheel Macedonie. Maar wij vermanen u, broeders, dit nog veel meer te doen, 10 U doet dat al met alle gelovigen in heel Macedoniƫ, maar, broeders en zusters, wij sporen u aan het nog veel meer te doen
11 En dat gij u benaarstigt stil te zijn, en uw eigen dingen te doen, en te werken met uw eigen handen, gelijk wij u bevolen hebben; 11 en dat gij u beijvert om stil te zijn en het uwe te doen, en te arbeiden met uw eigen handen, gelijk wij u ook bevolen hebben, 11 en er uw eer in te stellen rustig te leven, uw eigen zaken te behartigen en u met uw handwerk bezig te houden, zoals wij u voorgeschreven hebben; 11 En er een eer in te stellen rustig te blijven en uw eigen zaken te behartigen en met uw handen te werken, zoals wij u bevolen hebben, 11 en er een eer in te stellen in alle rust uw eigen zaken te behartigen en uw eigen brood te verdienen. Dat hebben wij u opgedragen,
12 Opdat gij eerlijk wandelt bij degenen, die buiten zijn, en geen ding van node hebt. 12 opdat gij eerbaar wandelt voor degenen, die buiten zijn, en niemand van hen nodig hebt. 12 opdat uw gedrag in de ogen van hen die buiten de gemeente staan betamelijk zij en gij niemands hulp behoeft. 12 Opdat gij u behoorlijk gedraagt ten aanzien van hen, die buiten staan, zonder iets nodig te hebben. 12 opdat u een eerzaam leven zult leiden in de ogen van buitenstaanders, en van niemand afhankelijk bent.
13 Doch, broeders, ik wil niet, dat gij onwetende zijt van degenen, die ontslapen zijn, opdat gij niet bedroefd zijt, gelijk als de anderen, die geen hoop hebben. 13 En wij willen u, broeders, niet onkun dig laten aangaande degenen, die ontslapen zijn, opdat gij niet treurig zijt gelijk de anderen, die geen hoop hebben. 13 Wij willen niet, broeders, dat gij onkundig zijt betreffend het lot der ontslapenen; opdat gij niet bedroefd moogt zijn, gelijk de overigen, die geen hoop koesteren. 13 Doch wij willen u niet onkundig laten, broeders, wat betreft hen, die ontslapen, opdat gij niet bedroefd zijt, zoals de andere [mensen], die geen hoop hebben. 13 Broeders en zusters, wij willen u niet in het ongewisse laten over degenen die u ontvallen zijn, zodat u niet hoeft te treuren, zoals anderen, die geen hoop hebben.
14 Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven is en opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus, [weder] brengen met Hem. 14 Want zo wij geloven, dat Jezus gestorven en verrezen is--zo zal God ook degenen, die ontslapen zijn in Jezus, met hem opvoeren. 14 Want indien Jezus, zoals wij geloven, is gestorven en opgestaan, dan zal God ook de in Jezus ontslapenen met hem meevoeren. 14 Want indien wij geloven, dat Jezus gestorven en opgestaan is, zal God ook zo hen, die ontslapen zijn, door Jezus wederbrengen met Hem. 14 Want als wij geloven dat Jezus is gestorven en is opgestaan, moeten wij ook geloven dat God door Jezus de doden bij zich zal halen, samen met Jezus zelf.
15 Want dat zeggen wij u door het Woord des Heeren, dat wij, die levend overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, niet zullen voorkomen degenen, die ontslapen zijn. 15 Want dit zeggen wij u als een woord des Heren, dat wij, die leven en overblijven bij de toekomst des Heren, geen voorrecht zullen hebben boven degenen, die ontslapen zijn. 15 Want dit zeggen wij u in naam des Heeren: Wij die overblijven en de komst des Heeren beleven, wij zullen de ontslapenen niet voorgaan. 15 Want dit zeggen wij u met een woord des Heren: wij, levenden, die achterblijven tot de komst des Heren, zullen in geen geval de ontslapenen voorgaan, 15 Wij zeggen u met een woord van de Heer: wij, die in leven blijven tot de komst van de Heer, zullen de doden in geen geval voorgaan.
16 Want de Heere Zelf zal met een geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel; en die in Christus gestorven zijn, zullen eerst opstaan; 16 Want hij, de Heer zelf, zal met een veldgeroep, en met de stem des aartsengels en met de bazuin Gods, afkomen van den hemel, en de doden in Christus zullen het eerst opstaan; 16 Want de Heer zelf zal op een bevelwoord, terwijl de stem van een aartsengel en een bazuin Gods uit den hemel weerklinken, neerdalen; dan zullen eerst zij die in Christus' gemeenschap gestorven zijn opstaan; 16 Want de Here zelf zal op een teken, bij het roepen van een aartsengel en bij het geklank ener bazuin Gods, nederdalen van de hemel, en zij, die in Christus gestorven zijn, zullen het eerst opstaan; 16 Wanneer het signaal gegeven wordt, de aartsengel zijn stem verheft en de bazuin van God weerklinkt, zal de Heer zelf uit de hemel neerdalen. Dan zullen eerst de doden die Christus toebehoren opstaan,
17 Daarna wij, die levend overgebleven zijn, zullen te zamen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen. 17 daarna zullen wij, die leven en overblijven, te zamen met hen weggerukt worden in de wolken den Heer te gemoet in de lucht, en zullen alzo altijd bij den Heer zijn. 17 daarna zullen wij die overgebleven zijn en het beleven tegelijk met hen op wolken weggevoerd worden, den Heer in de lucht tegemoet. Zo zullen wij altijd bij den Heer zijn. 17 Daarna zullen wij, levenden, die achterbleven, samen met hen op de wolken in een oogwenk weggevoerd worden, de Here tegemoet in de lucht, en zo zullen wij altijd met de Here wezen. 17 en daarna zullen wij, die nog in leven zijn, samen met hen op de wolken worden weggevoerd en gaan we in de lucht de Heer tegemoet. Dan zullen we altijd bij Hem zijn.
18 Zo dan, vertroost elkander met deze woorden. 18 Zo troost nu elkander met deze woorden. 18 Vertroost elkander dus met deze woorden. 18 Vermaant elkander dus met deze woorden. 18 Troost elkaar met deze woorden.