|
1 Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zo zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, zittende aan de rechter [hand] Gods. |
1 Zijt gij nu met Christus opgestaan, zo zoekt hetgeen boven is, waar Christus is, zittende ter rechterhand Gods; |
1 Indien gij dan met Christus zijt opgewekt, zoekt dan naar wat hierboven is, waar Christus is, aan Gods rechterhand gezeten; |
1 Indien gij dan met Christus opgewekt zijt, zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods. |
1 Als u nu met Christus tot leven bent gewekt, streef dan naar wat boven is, waar Christus zit aan de rechterhand van God. |
2 Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn. |
2 tracht naar hetgeen boven is, niet naar hetgeen op de aarde is. |
2 bedenkt hetgeen hierboven is en niet het aardse. |
2 Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op de aarde zijn. |
2 Richt u op wat boven is, niet op wat op aarde is. |
3 Want gij zijt gestorven, en uw leven is met Christus verborgen in God. |
3 Want gij zijt gestorven, en uw leven is verborgen met Christus in God. |
3 Want gij zijt gestorven; uw leven is met Christus in God verborgen, |
3 Want gij zijt gestorven en uw leven is verborgen met Christus in God. |
3 U bent immers gestorven, en uw leven ligt met Christus verborgen in God. |
4 Wanneer [nu] Christus zal geopenbaard zijn, Die ons leven is, dan zult ook gij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. |
4 Wanneer Christus, uw leven, zich openbaren zal, dan zult gij ook met hem geopenbaard worden in heerlijkheid. |
4 en wanneer Christus, die ons leven is, openbaar wordt, dan zult ook gij met hem in heerlijkheid openbaar worden. |
4 Wanneer Christus verschijnt, die ons leven is, zult ook gij met Hem verschijnen in heerlijkheid. |
4 En wanneer Christus, uw leven, verschijnt, zult ook u in luister verschijnen, samen met Hem. |
5 Doodt dan uw leden, die op de aarde zijn, [namelijk] hoererij, onreinigheid, [schandelijke] beweging, kwade begeerlijkheid, en de gierigheid, welke is afgodendienst. |
5 Zo doodt nu uwe leden, die op de aarde zijn, hoererij, onreinheid, schandelijken lust, kwade begeerlijkheid en de gierigheid, welke is afgoderij, |
5 Doodt dan de aardse leden; hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerte en de hebzucht--die afgoderij is. |
5 Doodt dan de leden, die op de aarde zijn: hoererij, onreinheid, hartstocht, boze begeerte en de hebzucht, die niet anders is dan afgoderij, |
5 Laat dus wat aards in u is afsterven: ontucht, zedeloosheid, hartstocht, lage begeerten en ook hebzucht – hebzucht is afgoderij –, |
6 Om welke de toorn Gods komt over de kinderen der ongehoorzaamheid; |
6 om welke Gods toorn komt over de kinderen des ongeloofs, |
6 Dat alles doet Gods toorn komen. |
6 Om welke dingen de toorn Gods komt. |
6 want om deze dingen treft Gods toorn degenen die Hem ongehoorzaam zijn. |
7 In dewelke ook gij eertijds hebt gewandeld, toen gij in dezelve leefdet. |
7 onder welke ook gij eertijds gewandeld hebt, toen gij daarin leefdet. |
7 Ook gij verkeerdet voorheen daarin, toen gij er in leefdet. |
7 Daarin hebt ook gij eertijds gewandeld, toen gij erin leefdet. |
7 Vroeger hebt u ook die weg gevolgd en zo geleefd, |
8 Maar nu legt ook gij dit alles af, [namelijk] gramschap, toornigheid, kwaadheid, lastering, vuil spreken uit uwen mond. |
8 Maar nu, legt ook gij dit alles af, toorn, gramschap, boosheid, lastering, schandelijke woorden uit uwen mond. |
8 Maar thans hebt ook gij dat alles verwijderd; toorn, gramschap, boosheid, en uit uw mond smalende en schandelijke taal. |
8 Maar thans moet ook gij dit alles wegdoen: toorn, heftigheid, kwaadaardigheid, laster en vuile taal uit uw mond. |
8 maar nu moet u alles wat slecht is opgeven: woede en drift, laster en vuile taal. |
9 Liegt niet tegen elkander, dewijl gij uitgedaan hebt den ouden mens met zijn werken, |
9 Liegt niet tegen elkander, daar gij hebt uitgetrokken den ouden mens met zijne werken, |
9 Liegt niet tegen elkander; daar gij den ouden mens met zijn gedragingen afgelegd |
9 Liegt niet meer tegen elkander, daar gij de oude mens met zijn praktijken afgelegd, |
9 Bedrieg elkaar niet langer, nu u de oude mens en zijn leefwijze afgelegd hebt |
10 En aangedaan hebt den nieuwen [mens], die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen, Die hem geschapen heeft; |
10 en aangedaan hebt den nieuwen, die vernieuwd wordt tot de kennis, naar het evenbeeld desgenen die hem geschapen heeft. |
10 en den nieuwen mens aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot inzicht, naar het beeld van zijn Schepper. |
10 En de nieuwe aangedaan hebt, die vernieuwd wordt tot volle kennis naar het beeld van zijn Schepper, |
10 en de nieuwe mens hebt aangetrokken, die steeds vernieuwd wordt naar het beeld van zijn schepper en zo tot inzicht komt. |
11 Waarin niet is Griek en Jood, besnijdenis en voorhuid, barbaar [en] Scyth, dienstknecht [en] vrije; maar Christus is alles en in allen. |
11 Hier is geen Griek, Jood, besnijdenis, onbesnedenheid, niet-Griek, Scyth, dienstknecht of vrije, maar Christus is alles en in allen. |
11 Dan is er geen Griek of Jood, besneden of onbesneden zijn, barbaar, Scyth, slaaf, vrije, maar Christus is alles in allen. |
11 Waarbij geen onderscheid is tussen Griek en Jood, besneden of onbesneden, barbaar en Skyth, slaaf en vrije, maar alles en in allen is Christus. |
11 Dan is er geen sprake meer van Grieken of Joden, besnedenen of onbesnedenen, barbaren, Skythen, slaven of vrijen, maar dan is Christus alles in allen. |
12 Zo doet dan aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, de innerlijke bewegingen der barmhartigheid, goedertierenheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid; |
12 Zo trekt nu aan, als uitverkorenen Gods, heiligen en beminden, hartelijke ontferming, vriendelijkheid, ootmoedigheid, zachtmoedigheid, lankmoedigheid; |
12 Bekleedt u dan, als Gods uitverkoren heiligen en geliefden, met hartelijke ontferming goedertierenheid, ootmoed, zachtmoedigheid geduld. |
12 Doet dan aan, als door God uitverkoren heiligen en geliefden, innerlijke ontferming, goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld. |
12 Omdat God u heeft uitgekozen, omdat u zijn heiligen bent en Hij u liefheeft, moet u zich kleden in innig medeleven, in goedheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld. |
13 Verdragende elkander, en vergevende de een den anderen, zo iemand tegen iemand [enige] klacht heeft; gelijkerwijs als Christus u vergeven heeft, [doet] ook gij alzo. |
13 en de een verdrage den ander, en vergeeft elkander, zo iemand ene klacht heeft tegen den ander; gelijk Christus u vergeven heeft, alzo ook gij. |
13 Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen den ander een grieve heeft. Zoals de Heer ons vergeven heeft, zo moeten ook wij doen. |
13 Verdraagt elkander en vergeeft elkander, indien de een tegen de ander een grief heeft; gelijk ook de Here u vergeven heeft, doet ook gij evenzo. |
13 Verdraag elkaar en vergeef elkaar als iemand een ander iets te verwijten heeft; zoals de Heer u vergeven heeft, moet u elkaar vergeven. |
14 En boven dit alles [doet] [aan] de liefde, dewelke is de band der volmaaktheid. |
14 En boven dit alles, trekt aan de liefde, welke is de band der volkomenheid. |
14 Voegt bij dat alles de liefde, die de band is der volmaking. |
14 En doet bij dit alles de liefde aan, als de band der volmaaktheid. |
14 En bovenal, kleed u in de liefde, dat is de band die u tot een volmaakte eenheid maakt. |
15 En de vrede Gods heerse in uw harten, tot welken gij ook geroepen zijt in een lichaam; en weest dankbaar. |
15 En de vrede Gods regere in uwe harten, tot welken gij ook geroepen zijt in één lichaam; en weest dankbaar. |
15 En de vrede van Christus heersche in uw harten; want daartoe zijt gij als delen van een lichaam geroepen. En weest dankbaar. |
15 En de vrede van Christus, tot welke gij immers in een lichaam geroepen zijt, regere in uw harten; en weest dankbaar. |
15 Laat de vrede van Christus heersen in uw hart, want daartoe bent u geroepen als de leden van één lichaam. Wees ook dankbaar. |
16 Het woord van Christus wone rijkelijk in u, in alle wijsheid; leert en vermaant elkander, met psalmen en lofzangen, en geestelijke liederen, zingende den Heere met aangenaamheid in uw hart. |
16 Laat het woord van Christus rijkelijk onder u wonen in alle wijsheid; leert en vermaant elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liederen, en zingt den Heer liefelijk in uw hart. |
16 Christus' woord wone overvloedig in u; leert en vermaant elkander met alle wijsheid en zingt liefelijk in uw hart, God ter eer, psalmen, lofzangen en geestelijke liederen. |
16 Het woord van Christus wone rijkelijk in u, zodat gij in alle wijsheid elkander leert en terechtwijst en met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen zingende, Gode dank brengt in uw harten. |
16 Laat Christus’ woorden in al hun rijkdom in u wonen; onderricht en vermaan elkaar in alle wijsheid, zing voor God met heel uw hart psalmen, hymnen en liederen die de Geest u vol genade ingeeft. |
17 En al wat gij doet met woorden of met werken, [doet] het alles in den Naam van den Heere Jezus, dankende God en den Vader door Hem. |
17 En al wat gij doet met woorden of met werken, doet dat alles in den naam van den Heere Jezus, en dankt God en den Vader door hem. |
17 En alwat gij doet, in woord of werk, doet alles met aanroeping van den naam van den Heer Jezus, God den Vader door zijn bemiddeling dankend. |
17 En al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam des Heren Jezus, God, de Vader, dankende door Hem! |
17 Doe alles wat u zegt of doet in de naam van de Heer Jezus, terwijl u God, de Vader, dankt door Hem. |
18 Gij vrouwen, zijt uw eigen mannen onderdanig, gelijk het betaamt in den Heere. |
18 Gij vrouwen, zijt uw mannen onderdanig, gelijk het betaamt, in den Heer. |
18 Vrouwen, weest aan uw mannen onderdanig, zoals het in des Heeren gemeenschap betaamt. |
18 Vrouwen, weest uw man onderdanig, gelijk het betaamt in de Here. |
18 Vrouwen, erken het gezag van uw man, zoals het volgelingen van de Heer past. |
19 Gij mannen, hebt uw vrouwen lief, en wordt niet verbitterd tegen haar. |
19 Gij mannen, hebt uwe vrouwen lief, en zijt niet bitter tegen haar. |
19 Mannen, hebt uw vrouwen lief en weest niet ruw tegen haar. |
19 Mannen, hebt uw vrouw lief en weest niet ruw tegen haar. |
19 Mannen, heb uw vrouw lief en wees niet bitter tegen haar. |
20 Gij kinderen, zijt [uw] ouderen gehoorzaam in alles, want dat is den Heere welbehagelijk. |
20 Gij kinderen, zijt den ouders gehoorzaam in alle dingen, want dat is den Heer welbehagelijk. |
20 Kinderen, weest uw ouders in alles gehoorzaam; want dat is in den Heer welbehaaglijk; |
20 Kinderen, gehoorzaamt uw ouders in alles, want dit is welbehagelijk in de Here. |
20 Kinderen, gehoorzaam je ouders in alles, want dat is de wil van de Heer. |
21 Gij vaders, tergt uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden. |
21 Gij vaders, verbittert uwe kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden. |
21 Vaders, vit niet op uw kinderen; anders worden zij moedeloos. |
21 Vaders prikkelt uw kinderen niet, opdat zij niet moedeloos worden. |
21 Vaders, drijf uw kinderen niet tot het uiterste, want dat maakt ze moedeloos. |
22 Gij dienstknechten, zijt in alles gehoorzaam [uw] heren naar het vlees, niet met ogendiensten als mensenbehagers, maar met eenvoudigheid des harten, vrezende God. |
22 Gij dienstknechten, zijt in alle dingen gehoorzaam uwen lichamelijken heren, niet met dienst voor ogen als om mensen te behagen, maar in eenvoudigheid des harten, vrezende God. |
22 Slaven, weest in alles uw aardsen meesters gehoorzaam niet in ogendienst, als zij die mensen willen behagen, maar in eenvoudigheid des harten, uit ontzag voor den Heer. |
22 Slaven, gehoorzaamt uw heren naar het vlees in alles, niet als mensenbehagers om hen naar de ogen te zien, maar met eenvoud des harten in de vreze des Heren. |
22 Slaven, gehoorzaam uw aardse meester in alles, niet met uiterlijk vertoon om bij de mensen in de gunst te komen, maar oprecht en met ontzag voor de Heer. |
23 En al wat gij doet, doet dat van harte als den Heere en niet den mensen; |
23 En alwat gij doet, doet dat van harte, als den Heer, en niet den mensen, |
23 Wat gij ook doet, werkt van harte, als voor den Heer, niet voor mensen; |
23 Wat gij ook doet, verricht uw werk van harte, als voor de Here en niet voor mensen; |
23 Wat u ook doet, doe het van harte, alsof het voor de Heer is en niet voor de mensen, |
24 Wetende, dat gij van den Heere zult ontvangen de vergelding der erfenis; want gij dient den Heere Christus. |
24 daar gij weet, dat gij van den Heer de vergelding des erfdeels ontvangen zult; want gij dient den Heere Christus. |
24 daar gij weet als vergelding het erfdeel te zullen ontvangen. Weest slaven van den Heer Christus. |
24 Gij weet toch, dat gij van de Here tot vergelding de erfenis zult ontvangen. Gij dient Christus als heer. |
24 want u weet dat u van de Heer een erfenis als beloning zult ontvangen. Dien Christus: Hij is uw meester! |
25 Maar die onrecht doet, die zal het onrecht dragen, dat hij gedaan heeft; en er is geen aanneming des persoons. |
25 Maar wie onrecht doet, die zal het onrecht dragen, dat hij gedaan heeft, en er geldt geen aanzien des persoons. |
25 Want wie onrecht doet zal het loon voor zijn onrecht te dragen hebben. Er is geen aanneming des persoons. |
25 Want wie onrecht doet, zal zijn onrecht terugontvangen, en er is geen aanzien des persoons. |
25 Iedereen die onrecht doet zal daarvoor boeten, en daarbij wordt geen onderscheid gemaakt. |