2 Kronieken 12
Staten Vertaling
© Lutherse Vertaling
© Leidse Vertaling
© NBG
King James
1 Het geschiedde nu, als Rehabeam het koninkrijk bevestigd had, en hij sterk geworden was, dat hij de wet des HEEREN verliet, en gans Israel met hem. 1 Toen nu Rehabeams koninkrijk bevestigd en bekrachtigd was, verliet hij de wet des Heren, en geheel Israël met hem. 1 Toen nu het koningsschap van Rehabeam bevestigd was en hij sterk was geworden, verliet hij de wet des Heeren, en gans Israel met hem. 1 Toen Rechabeam zijn koninklijke macht stevig gevestigd had en sterk geworden was, verliet hij de wet des Heren, en geheel Israel met hem. 1 And it came to pass, when Rehoboam had established the kingdom, and had strengthened himself, he forsook the law of the LORD, and all Israel with him.
2 Daarom geschiedde het, in het vijfde jaar van den koning Rehabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem optoog (want zij hadden overtreden tegen den HEERE), 2 In het vijfde jaar nu van koning Rehabeam trok Sisak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem op, omdat zij zich bezondigd hadden aan den Heer, 2 En in het vijfde jaar van Rehabeams regering trok Sjisjak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem op--want zij hadden zich aan den Heer vergrepen-- 2 Daarom geschiedde het in het vijfde jaar van koning Rechabeam, dat Sisak, de koning van Egypte, optrok tegen Jeruzalem (want zij waren ontrouw geworden jegens de Here) 2 And it came to pass, [that] in the fifth year of king Rehoboam Shishak king of Egypt came up against Jerusalem, because they had transgressed against the LORD,
3 Met duizend en tweehonderd wagenen, en met zestig duizend ruiteren; en des volks was geen getal, dat met hem kwam uit Egypte, Libyers, Suchieten en Moren; 3 met duizend en tweehonderd wagens en met zestig duizend ruiters, en het volk, dat met hem kwam uit Egypte, was niet te tellen, Libyers, Sukkieten en Moren. 3 met twaalfhonderd wagens en zestigduizend ruiters, terwijl het volk dat met hem uit Egypte kwam ontelbaar was: Libyers, Sukkijieten en Ethiopiers. 3 Met twaalfhonderd wagens en zestigduizend ruiters, terwijl het volk, dat met hem uit Egypte kwam, Libiers, Sukkieten en Ethiopiers, niet te tellen was. 3 With twelve hundred chariots, and threescore thousand horsemen: and the people [were] without number that came with him out of Egypt; the Lubims, the Sukkiims, and the Ethiopians.
4 En hij nam de vaste steden in, die Juda had, en hij kwam tot Jeruzalem toe. 4 En hij nam de vaste steden in, die in Juda waren, en hij kwam tot Jeruzalem toe. 4 Hij nam de vestingen die tot Juda behoorden in en drong tot Jeruzalem door. 4 Hij nam de vestingsteden in, die tot Juda behoorden, en drong door tot Jeruzalem. 4 And he took the fenced cities which [pertained] to Judah, and came to Jerusalem.
5 Toen kwam Semaja, de profeet, tot Rehabeam en de oversten van Juda, die te Jeruzalem verzameld waren, uit oorzaak van Sisak, en hij zeide tot hen: Alzo zegt de HEERE: Gij hebt Mij verlaten, daarom heb Ik u ook verlaten in de hand van Sisak. 5 Toen kwam de profeet Semaja tot Rehabeam en tot de oversten van Juda, die zich te Jeruzalem vergaderd hadden uit vrees voor Sisak, en zeide tot hen: Dus spreekt de Heer: Gijlieden hebt Mij verlaten, daarom heb Ik u ook verlaten in Sisaks hand. 5 Maar de profeet Sjemaja kwam tot Rehabeam en de oversten van Juda, die zich vanwege Sjisjak in Jeruzalem verzameld hadden, en zeide tot hen: Zo spreekt de Heer: Gij hebt mij verlaten; nu verlaat ik u ook en geef ik u aan Sjisjak over. 5 Toen kwam de profeet Semaja tot Rechabeam en de oversten van Juda, die wegens de komst van Sisak te Jeruzalem bijeen waren, en zeide tot hen: Zo zegt de Here: gij hebt Mij verlaten, nu heb Ik ook u verlaten en gegeven in de macht van Sisak. 5 Then came Shemaiah the prophet to Rehoboam, and [to] the princes of Judah, that were gathered together to Jerusalem because of Shishak, and said unto them, Thus saith the LORD, Ye have forsaken me, and therefore have I also left you in the hand of Shishak.
6 Toen verootmoedigden zich de oversten van Israel en de koning, en zij zeiden: De HEERE is rechtvaardig. 6 Toen verootmoedigden zich de oversten van Israël met den koning, en zeiden: De Heer is rechtvaardig. 6 Hierop verootmoedigden zich de oversten van Israel en de koning en zeiden: De Heer is rechtvaardig. 6 Hierop verootmoedigden zich de oversten van Israel en de koning, en zij zeiden: De Here is rechtvaardig. 6 Whereupon the princes of Israel and the king humbled themselves; and they said, The LORD [is] righteous.
7 Als nu de HEERE zag, dat zij zich verootmoedigden, geschiedde het woord des HEEREN tot Semaja, zeggende: Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen niet verderven; maar Ik zal hun in kort ontkoming geven, dat Mijn grimmigheid over Jeruzalem door de hand van Sisak niet zal uitgegoten worden. 7 Toen nu de Heer zag, dat zij zich verootmoedigden, kwam het woord des Heren tot Semaja zeggende: Zij hebben zich verootmoedigd, daarom wil Ik hen niet verderven, maar Ik zal hun enige verlossing geven, opdat mijn toorn niet uitgestort worde over Jeruzalem door Sisak; 7 Toen nu de Heer zag dat zij zich verootmoedigden, kwam het woord des Heeren tot Sjemaja: Zij hebben zich verootmoedigd; nu zal ik hen niet verderven, maar hun binnenkort uitkomst schenken; mijn gramschap zal zich door Sjisjak niet over Jeruzalem uitstorten; 7 Toen de Here zag, dat zij zich verootmoedigd hadden, kwam het woord des Heren tot Semaja: Zij hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen niet verdelgen, maar hun spoedig uitredding geven, zodat mijn toorn zich niet over Jeruzalem zal uitstorten door de hand van Sisak. 7 And when the LORD saw that they humbled themselves, the word of the LORD came to Shemaiah, saying, They have humbled themselves; [therefore] I will not destroy them, but I will grant them some deliverance; and my wrath shall not be poured out upon Jerusalem by the hand of Shishak.
8 Doch zij zullen hem tot knechten zijn, opdat zij onderkennen Mijn dienst, en den dienst van de koninkrijken der landen. 8 doch zij zullen hem onderdanig zijn, opdat zij ondervinden wat het zij, Mij te dienen, of de koninkrijken dezer landen te dienen. 8 doch zij zullen hem tot knechten worden; opdat zij mijn dienst en dien van de koninkrijken der wereld leren kennen. 8 Zij zullen hem echter tot knechten zijn, zodat zij mijn dienst en de dienst van de koninkrijken der landen leren kennen. 8 Nevertheless they shall be his servants; that they may know my service, and the service of the kingdoms of the countries.
9 Zo toog Sisak, de koning van Egypte, op tegen Jeruzalem; en hij nam de schatten van het huis des HEEREN en de schatten van het huis des konings weg; hij nam alles weg; hij nam ook al de gouden schilden weg, die Salomo gemaakt had. 9 Alzo trok Sisak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem op; en hij nam de schatten van het huis des Heren en de schatten van het huis des konings, ja hij nam alles weg, zelfs nam hij ook de gouden schilden weg, die Salomo had laten maken. 9 Zo trok dan Sjisjak, de koning van Egypte, tegen Jeruzalem op en nam al de schatten mee van den tempel en van het paleis: dat alles nam hij mee, alsmede de gouden schilden die Salomo gemaakt had. 9 Sisak dan, de koning van Egypte, trok op tegen Jeruzalem en nam de schatten van het huis des Heren en van het huis des konings, alles nam hij. Ook nam hij de gouden schilden die Salomo gemaakt had. 9 So Shishak king of Egypt came up against Jerusalem, and took away the treasures of the house of the LORD, and the treasures of the king's house; he took all: he carried away also the shields of gold which Solomon had made.
10 En de koning Rehabeam maakte, in plaats van die, koperen schilden; en hij beval [die] onder de hand van de oversten der trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarden. 10 In de plaats van deze liet koning Rehabeam koperen schilden maken, en hij gaf het opzicht daarover aan de oversten der trawanten, die de deur van het huis des konings bewaarden; 10 In de plaats van deze maakte koning Rehabeam koperen schilden, welke hij toevertrouwde aan den overste der trawanten, die de wacht hielden aan den ingang van het paleis: 10 Toen maakte koning Rechabeam in plaats daarvan koperen schilden, welke hij toevertrouwde aan de oversten der garde, die wacht hielden aan de ingang van het koninklijk paleis. 10 Instead of which king Rehoboam made shields of brass, and committed [them] to the hands of the chief of the guard, that kept the entrance of the king's house.
11 En het geschiedde, zo wanneer de koning in het huis des HEEREN ging, dat de trawanten kwamen, en die droegen, en die wederbrachten in der trawanten wachtkamer. 11 en zo dikwijls de koning in het huis des Heren ging, kwamen de trawanten en droegen die, en brachten ze weder in de kamer der trawanten. 11 zo vaak de koning naar den tempel ging, kwamen de trawanten en droegen ze, om ze daarna in hun wachtkamer terug te brengen. 11 Zo dikwijls als de koning naar het huis des Heren ging, kwamen de soldaten der garde ze halen en brachten zij ze weer naar de kamer der garde terug. 11 And when the king entered into the house of the LORD, the guard came and fetched them, and brought them again into the guard chamber.
12 En als hij zich verootmoedigde, keerde de toorn des HEEREN van hem af, opdat Hij [hem] niet ten uiterste toe verdierf; ook waren in Juda nog goede dingen. 12 Omdat hij dus zich verootmoedigd had, keerde de toorn des Heren zich van hem af om hem niet ganschelijk te verderven; want in Juda was nog iets goed. 12 Doch daar hij zich verootmoedigd had, had des Heeren toorn van hem afgelaten; zodat hij hem niet geheel en al ten verderve bracht. Ook was er in Juda nog veel goeds. 12 Omdat hij zich verootmoedigde, wendde de toorn des Heren zich van hem af, zodat Hij hem niet geheel en al te gronde richtte. Ook was er in Juda nog wel iets goeds. 12 And when he humbled himself, the wrath of the LORD turned from him, that he would not destroy [him] altogether: and also in Judah things went well.
13 Zo versterkte zich de koning Rehabeam in Jeruzalem, en regeerde; want Rehabeam was een en veertig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde zeventien jaren in Jeruzalem, de stad, die de HEERE uit alle stammen van Israel verkoren had, om Zijn Naam daar te zetten; en de naam zijner moeder was Naama, een Ammonietische. 13 Alzo werd koning Rehabeam bevestigd in Jeruzalem, en bleef regeren. Een en veertig jaar was Rehabeam oud, toen hij koning werd, en hij regeerde zeventien jaar te Jeruzalem, in de stad welke de Heer verkoren had uit al de stammen van Israël om zijnen naam aldaar te stellen. En de naam zijner moeder was Naäma, de Ammonietische. 13 En koning Rehabeam versterkte zich te Jeruzalem en bleef koning; want een en veertig jaar was Rehabeam oud toen hij koning werd, en zeventien jaar regeerde hij te Jeruzalem, de stad die de Heer had verkoren uit al de stammen van Israel om daar zijn naam te stellen; zijn moeder heette Naama, de Ammonietische. 13 Koning Rechabeam betoonde zich krachtig te Jeruzalem in zijn regering; eenenveertig jaar was Rechabeam oud, toen hij koning werd, en hij regeerde te Jeruzalem, de stad die de Here uit al de stammen van Israel verkoren had om zijn naam daar te vestigen, zeventien jaar. Zijn moeder heette Naama, zij was een Ammonitische. 13 So king Rehoboam strengthened himself in Jerusalem, and reigned: for Rehoboam [was] one and forty years old when he began to reign, and he reigned seventeen years in Jerusalem, the city which the LORD had chosen out of all the tribes of Israel, to put his name there. And his mother's name [was] Naamah an Ammonitess.
14 En hij deed dat kwaad was, dewijl hij zijn hart niet richtte, om den HEERE te zoeken. 14 En hij handelde kwalijk, en richtte zijn hart niet om den Heer te zoeken. 14 Hij deed wat kwaad was; want zijn hart was niet standvastig in het vragen naar den Heer. 14 Hij deed wat kwaad is, want hij had er zijn hart niet op gezet de Here te zoeken. 14 And he did evil, because he prepared not his heart to seek the LORD.
15 De geschiedenissen nu van Rehabeam, de eerste en de laatste, zijn die niet geschreven in de woorden van Semaja, den profeet, en Iddo, den ziener, verhalende de geslachtsregisteren; daartoe de krijgen van Rehabeam en Jerobeam in al [hun] dagen? 15 De geschiedenissen nu van Rehabeam, zo de vroegere als de latere, zijn beschreven in de geslachtsboeken van den profeet Semaja en van Iddo, den ziener, en opgetekend; alsmede de oorlogen, die tussen Rehabeam en Jerobeam waren hun leven lang. 15 De geschiedenis nu van Rehabeam, zowel de vroegere als de latere, is beschreven in de Geschiedenis van den profeet Sjemaja en den ziener Iddo. Voortdurend was er krijg tussen Rehabeam en Jerobeam. 15 De geschiedenis van Rechabeam, uit vroeger en later tijd, is die niet beschreven in de geschiedenis van de profeet Semaja, en van de ziener Iddo, volgens het geslachtsregister? Er was voortdurend oorlog tussen Rechabeam en Jerobeam. 15 Now the acts of Rehoboam, first and last, [are] they not written in the book of Shemaiah the prophet, and of Iddo the seer concerning genealogies? And [there were] wars between Rehoboam and Jeroboam continually.
16 En Rehabeam ontsliep met zijn vaderen, en werd begraven in de stad Davids; en zijn zoon Abia werd koning in zijn plaats. 16 En Rehabeam ontsliep met zijne vaderen, en werd begraven in Davids stad; en zijn zoon Abía werd koning in zijne plaats. 16 En Rehabeam ging ter rustte bij zijn vaderen en werd in de Davidstad begraven; en zijn zoon Abia werd koning in zijn plaats. 16 Rechabeam ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven in de stad Davids; zijn zoon Abia werd koning in zijn plaats. 16 And Rehoboam slept with his fathers, and was buried in the city of David: and Abijah his son reigned in his stead.