|
1 En Naomi, haar schoonmoeder, zei tegen haar: Mijn dochter, zou ik geen plaats van rust voor je zoeken, waar het je goed zal gaan? |
1 Eens zeide Noomi, Ruths schoonmoeder, tot haar: Mijn dochter, zou ik voor u geen rustplaats zoeken, opdat het u welga? |
1 Noomi nu, haar schoonmoeder, zeide tot haar: Mijn dochter, zou ik voor u geen rust zoeken, opdat het u welga? |
1 Und Naemi, ihre Schwieger, sprach zu ihr: Meine Tochter, ich will dir Ruhe schaffen, daß dir's wohlgehe. |
2 Welnu, is Boaz, bij wiens meisjes je geweest bent, geen bloedverwant van ons? Zie, hij gaat vannacht op de dorsvloer gerst wannen. |
2 Welnu, die Boaz, onze bloedverwant, bij wiens meisjes gij geweest zijt, gaat vannacht op zijn dorschvloer gerst wannen. |
2 Welnu, is Boaz niet onze bloedverwant, bij wiens arbeidsters gij geweest zijt? Zie, hij gaat vannacht op de dorsvloer gerst wannen; |
2 Nun, der Boas, unser Freund, bei des Dirnen du gewesen bist, worfelt diese Nacht Gerste auf seiner Tenne. |
3 Was je dan en zalf je en doe je beste kleren aan en ga naar de dorsvloer, maar zorg ervoor dat je niet door de man wordt opgemerkt, voordat hij klaar is met eten en drinken. |
3 Nu moet gij u baden, u zalven, uw opperkleed omdoen en naar den dorschvloer gaan. Laat u aan den man niet zien voordat hij met eten en drinken gedaan heeft. |
3 Baad u dan en zalf u en doe uw opperkleed aan en daal af naar de dorsvloer. Maar laat de man niets van u merken, voordat hij gereed is met eten en drinken. |
3 So bade dich und salbe dich und lege dein Kleid an und gehe hinab auf die Tenne, daß dich niemand kenne, bis man ganz gegessen und getrunken hat. |
4 En het zal gebeuren als hij gaat liggen, zorg dan dat je de plaats weet waar hij ligt. Ga er dan heen, sla de deken aan zijn voeteneind op en ga liggen. Dan zal hij je zelf vertellen wat je doen moet. |
4 Maar als hij gaat slapen, zie dan goed waar hij zich nederlegt, en ga derwaarts, sla het voeteneinde van zijn dek op en leg u neder. Hij zal u wel zeggen wat u te doen staat. |
4 Als hij zich neerlegt, moet gij goed letten op de plaats waar hij ligt; kom dan nader en sla zijn voetendek op en leg u neer. Dan zal hij u wel duidelijk maken, wat gij doen moet. |
4 Wenn er sich dann leget, so merke den Ort, da er sich hinlegt; und komm und decke auf zu seinen Füßen und lege dich, so wird er dir wohl sagen, was du tun sollst. |
5 Zij zei tegen haar: Alles wat u zegt, zal ik doen. |
5 Zij zeide tot haar: Alwat gij mij zegt zal ik doen. |
5 En zij zeide tot haar: Al wat gij zegt, zal ik doen. |
5 Sie sprach zu ihr: Alles was du mir sagest, will ich tun. |
6 Daarop ging zij naar de dorsvloer en deed overeenkomstig alles wat haar schoonmoeder haar geboden had. |
6 Zo ging zij naar den dorschvloer en deed alwat haar schoonmoeder haar gelast had. |
6 Daarop daalde zij af naar de dorsvloer en zij deed naar alles wat haar schoonmoeder haar geboden had. |
6 Sie ging hinab zur Tenne und tat alles, wie ihre Schwieger geboten hatte. |
7 Toen Boaz gegeten en gedronken had en zijn hart vrolijk was, kwam hij en ging liggen aan de rand van de korenhoop. Daarna kwam zij stilletjes, sloeg de deken aan zijn voeteneind op en ging liggen. |
7 Toen dan Boaz, na gegeten, gedronken en zich te goed gedaan te hebben, zich te slapen legde aan den hoek van een koornschelf, kwam zij stil, sloeg het voeteneinde van zijn dek op en legde zich neder. |
7 Toen nu Boaz gegeten en gedronken had en zijn hart vrolijk was, kwam hij om zich neer te leggen aan het uiteinde van de korenhoop. Daarop kwam zij stil nader, sloeg zijn voetendek op en legde zich neer. |
7 Und da Boas gegessen und getrunken hatte, ward sein Herz guter Dinge; und kam und legte sich hinter eine Mandel. Und sie kam leise und deckte auf zu seinen Füßen und legte sich. |
8 En het gebeurde midden in de nacht dat de man schrok en om zich heen greep. En zie, er lag een vrouw aan zijn voeteneind. |
8 In het midden van den nacht schrikte de man wakker en draaide zich om, en daar lag een vrouw aan zijn voeteneinde! |
8 Het gebeurde nu te middernacht, dat de man wakker schrok en om zich heen greep en zie, daar lag een vrouw aan zijn voeteneind. |
8 Da es nun Mitternacht ward, erschrak der Mann und erschütterte; und siehe, ein Weib lag zu seinen Füßen. |
9 En hij zei: Wie bent u? En zij zei: Ik ben Ruth, uw dienares. Spreid uw vleugel over uw dienares uit, want u bent de losser. |
9 Hij zeide: Wie zijt gij? Zij zeide: Ik ben Ruth uw dienstmaagd. Gij moet uw dek over uw dienstmaagd uitspreiden, want gij zijt losser. |
9 En hij vroeg: Wie zijt gij? Zij antwoordde: Ik ben Ruth, uw dienstmaagd: spreid uw vleugel uit over uw dienstmaagd, want gij zijt de losser. |
9 Und er sprach: Wer bist du? Sie antwortete: Ich bin Ruth, deine Magd. Breite deinen Flügel über deine Magd, denn du bist der Erbe. |
10 En hij zei: Gezegend bent u door de HEERE, mijn dochter! U hebt met deze laatste blijk van goedertierenheid van u de eerste nog overtroffen, doordat u geen jongemannen nagelopen bent, geen arme en geen rijke. |
10 Hij zeide: Gezegend zijt gij van den Heer, mijn dochter. Wat gij nu doet is nog edeler dan het vorige, daar gij geen jongeling, behoeftig of rijk, achternagelopen zijt. |
10 Toen zeide hij: Gezegend moogt gij zijn door de Here, mijn dochter, gij hebt met uw laatste liefdedaad de eerste nog overtroffen, doordat gij geen jonge mannen nagelopen zijt, hetzij arm of rijk. |
10 Er aber sprach: Gesegnet seiest du dem HERRN, meine Tochter! Du hast eine bessere Barmherzigkeit hernach getan denn vorhin, daß du nicht bist den Jünglingen nachgegangen, weder reich noch arm. |
11 En nu, mijn dochter, wees niet bevreesd. Alles wat u gezegd hebt, zal ik voor u doen, want ieder in de poort van mijn volk weet dat u een deugdelijke vrouw bent. |
11 Welnu, mijn dochter, vrees niet; alwat gij vraagt zal ik voor u doen; want de gehele poort van mijn volk weet dat gij een deugdzame vrouw zijt. |
11 Nu dan, mijn dochter, wees niet bevreesd; alles wat gij zegt, zal ik voor u doen; want ieder in de poort van mijn volk weet, dat gij een deugdzame vrouw zijt. |
11 Nun, meine Tochter, fürchte dich nicht! Alles, was du sagst, will ich dir tun; denn die ganze Stadt meines Volks weiß, daß du ein tugendsam Weib bist. |
12 Nu dan, het is waar dat ik een losser ben, maar er is nog een losser, nauwer verwant dan ik. |
12 Maar, al is het waar dat ik losser ben, er is nog een losser die u nader verwant is dan ik. |
12 Nu dan, weliswaar ben ik losser, maar er is nog een losser, nader dan ik. |
12 Nun, es ist wahr, daß ich der Erbe bin; aber es ist einer näher denn ich. |
13 Overnacht vannacht hier. Als het morgenochtend gebeurt dat hij u lost, goed, laat hem lossen. Als hij echter niet genegen is u te lossen, dan zal ík u lossen, zo waar de HEERE leeft. Ga nu maar liggen tot de morgen. |
13 Blijf hier den nacht over, en morgenochtend, wanneer hij u lossen wil, goed, laat hem het doen; heeft hij geen lust om u te lossen, dan zal ik het doen, zo waar als de Heer leeft. Blijf tot den morgen liggen. |
13 Blijf vannacht hier; en morgenochtend, indien hij u lossen wil, goed, laat hem lossen; maar is hij niet genegen u te lossen, dan zal ik u lossen, zo waar de Here leeft. Blijf liggen tot de morgen. |
13 Bleib über Nacht. Morgen, so er dich nimmt, wohl; gelüstet's ihn aber nicht, dich zu nehmen, so will ich dich nehmen, so wahr der HERR lebt. Schlaf bis morgen. |
14 Zo lag zij tot de morgen aan zijn voeteneinde. En zij stond op, voordat men elkaar kon herkennen, want hij zei: Het mag niet bekend worden dat er een vrouw op de dorsvloer gekomen is. |
14 Zij bleef dan aan zijn voeteneinde liggen tot den morgen. Maar nog voordat men iemand kon herkennen, stond zij op; want hij zeide: Laat het niet bemerkt worden dat een vrouw op den dorschvloer gekomen is. |
14 Dus bleef zij aan zijn voeteneind liggen tot de morgen; toen stond zij op, voordat de een de ander herkennen kon, want hij zeide: Het worde niet bekend, dat een vrouw op de dorsvloer gekomen is. |
14 Und sie schlief bis morgen zu seinen Füßen. Und sie stund auf, ehe denn einer den andern, kennen mochte; und er gedachte, daß nur niemand inne werde, daß ein Weib in die Tenne kommen sei! |
15 Verder zei hij: Geef de omslagdoek die u draagt, en houd hem op. En zij hield hem op. En hij mat zes maten gerst af en legde die op haar. Vervolgens ging hij de stad in. |
15 Toen zeide hij: Neem den doek dien gij omhebt en houd hem op. Zij hield hem op, en hij mat haar zes kop gerst toe en legde het op haar. Zo kwam zij de stad binnen. |
15 Verder zeide hij: Geef de omslagdoek die gij draagt, en houd hem op. En zij hield hem op. Hierop mat hij zes maten gerst en legde die daarin. Daarop ging hij naar de stad. |
15 Und sprach: Lange her den Mantel, den du anhast, und halt ihn zu. Und sie hielt ihn zu. Und er maß sechs Maß Gerste und legte es auf sie. Und er kam in die Stadt. |
16 Toen kwam zij bij haar schoonmoeder, en die zei: Wie ben je, mijn dochter? En zij vertelde haar alles wat de man voor haar gedaan had. |
16 Toen zij bij haar schoonmoeder kwam, zeide deze: Hoe is het u gegaan, mijn dochter? Zij vertelde haar alwat de man haar gedaan had |
16 Toen zij bij haar schoonmoeder gekomen was, zeide deze: Hoe is het, mijn dochter? En zij vertelde haar alles wat de man haar gedaan had, en zeide: |
16 Sie aber kam zu ihrer Schwieger, die sprach: Wie steht es mit dir, meine Tochter? Und sie sagte ihr alles, was ihr der Mann getan hatte, |
17 Verder zei zij: Deze zes maten gerst heeft hij mij gegeven, want hij zei tegen mij: Kom niet met lege handen bij uw schoonmoeder. |
17 en zeide: Deze zes kop gerst heeft hij mij gegeven; want hij zeide: Gij moogt niet met ledige handen bij uw schoonmoeder komen. |
17 Deze zes maten gerst heeft hij mij gegeven; want, zeide hij, gij moet niet met lege handen bij uw schoonmoeder komen. |
17 und sprach: Diese sechs Maß Gerste gab er mir, denn er sprach: Du sollst nicht leer zu deiner Schwieger kommen. |
18 Toen zei Naomi: Ga rustig zitten, mijn dochter, tot je weet hoe de zaak uit zal vallen, want die man zal niet rusten, voordat hij vandaag nog deze zaak tot een einde heeft gebracht. |
18 Hierop zeide zij: Wacht stil af, mijn dochter, totdat gij verneemt hoe de zaak uitvalt. Want die man zal niet rusten voordat hij haar nog heden ten einde brengt. |
18 Toen zeide deze: Blijf stil afwachten, mijn dochter, totdat gij verneemt, hoe de zaak uitvalt; want die man zal niet rusten, voordat hij vandaag deze zaak tot een einde heeft gebracht. |
18 Sie aber sprach: Sei stille, meine Tochter, bis du erfährest, wo es hinaus will; denn der Mann wird nicht ruhen, er bringe es denn heute zu Ende. |