|
1 Intussen ging Boaz naar de poort en ging daar zitten. En zie, de losser over wie Boaz gesproken had, kwam voorbij. Toen zei hij: Kom eens hier en ga hier zitten, u daar, hoe u ook heet. En hij kwam daarheen en ging zitten. |
1 Intussen was Boaz naar de poort gegaan en had zich daar neergezet. En zie, daar ging de losser voorbij, van wie Boaz gesproken had. Toen zeide hij: Gij daar, kom eens hier, zet u hier neer. Hij dan kwam en zette zich neer. |
1 Boas ging hinauf ins Tor und setzte sich daselbst. Und siehe, da der Erbe vorüberging, redete Boas mit ihm und sprach: Komm und setze dich etwa hie oder da her. Und er kam und setzte sich. |
2 En hij haalde tien mannen uit de oudsten van de stad, en zei: Gaat u hier zitten. En zij gingen zitten. |
2 Daarop nam hij tien mannen uit de oudsten der stad en zeide: Zet u hier neer. En zij zetten zich neer. |
2 Und er nahm zehn Männer von den Ältesten der Stadt und sprach: Setzet euch her! Und sie setzten sich. |
3 Toen zei hij tegen de losser: Het stuk land dat van onze broeder Elimelech was, heeft Naomi, die uit het land Moab teruggekomen is, verkocht. |
3 Toen zeide hij tot de losser: Noomi, die uit het veld van Moab teruggekeerd is, verkoopt het stuk land, dat aan onze broeder Elimelek toebehoorde. |
3 Da sprach er zu dem Erben: Naemi, die vom Land der Moabiter wiederkommen ist, beut feil das Stück Feld, das unsers Bruders war, Elimelechs. |
4 En ík heb gezegd: Ik zal het u ter ore doen komen door te zeggen: Koop het, in aanwezigheid van de inwoners en in aanwezigheid van de oudsten van mijn volk. Als u het wilt lossen, los het. En als u het niet wilt lossen, vertel het mij dan, zodat ik het weet. Want er is niemand om het te lossen, behalve u, en ik na u. Toen zei hij: Ik zal het lossen. |
4 Nu heb ik gedacht,, ik vertrouw het uw oor toe): Koop gij het in tegenwoordigheid van hen die hier zitten en van de oudsten mijns volks. Indien gij lossen wilt, los het; maar indien gij niet wilt lossen, verklaar het mij dan, opdat ik het wete, want er is niemand om te lossen behalve gij en daarna ik. Toen zeide hij: Ik zal lossen. |
4 Darum gedachte ich's vor deine Ohren zu bringen und zu sagen: Willst du es beerben, so kaufe es vor den Bürgern und vor den Ältesten meines Volks; willst du es aber nicht beerben, so sage mir's, daß ich's wisse; denn es ist kein Erbe ohne du und ich nach dir. Er sprach: Ich will's beerben. |
5 Maar Boaz zei: Op de dag dat u het land van de hand van Naomi koopt, koopt u het ook van Ruth, de Moabitische, de vrouw van de gestorvene, om de naam van de gestorvene over zijn erfelijk bezit in stand te houden. |
5 Maar Boaz zeide: Op de dag dat gij het land koopt uit de hand van Noomi, verwerft gij ook Ruth, de Moabitische, de vrouw van de gestorvene, om de naam van de gestorvene op zijn erfdeel in stand te houden. |
5 Boas sprach: Welches Tages du das Feld kaufst von der Hand Naemis, so mußt du auch Ruth, die Moabitin, des Verstorbenen Weib, nehmen, daß du dem Verstorbenen einen Namen erweckest auf sein Erbteil. |
6 Toen zei de losser: Ik kan het voor mij niet lossen, anders zou ik mijn erfelijk bezit te gronde richten. Neemt ú voor uw rekening wat ik zou moeten lossen, want ik kan het niet lossen. |
6 Toen zeide de losser: Dan kan ik het voor mij niet lossen, want ik zou mijn eigen erfdeel te gronde richten. Los gij voor u wat ik zou moeten lossen; want ik kan het niet lossen. |
6 Da sprach er: Ich mag es nicht beerben, daß ich nicht vielleicht mein Erbteil verderbe. Beerbe du, was ich beerben soll; denn ich mag es nicht beerben. |
7 Nu was het vroeger in Israël bij lossing en bij ruil de gewoonte om de hele zaak te bevestigen: iemand trok zijn schoen uit en gaf die aan zijn naaste; en dit diende als bewijs in Israël. |
7 Nu was het vroeger in Israel bij lossing en ruiling gebruik, dat, wilde men aan enige zaak geldigheid verlenen, de een zijn schoen uittrok en aan de ander gaf. Dit was in Israel de bekrachtiging. |
7 Es war aber von alters her eine solche Gewohnheit in Israel: Wenn einer ein Gut nicht beerben noch erkaufen wollte, auf daß allerlei Sache bestünde, so zog er seinen Schuh aus und gab ihn dem andern; das war das Zeugnis in Israel. |
8 Dus zei de losser tegen Boaz: Koopt u het voor uzelf. En hij trok zijn schoen uit. |
8 En de losser zeide tot Boaz: Koop gij het voor u. En hij trok zijn schoen uit. |
8 Und der Erbe sprach zu Boas: Kaufe du es; und zog seinen Schuh aus. |
9 Toen zei Boaz tegen de oudsten en heel het volk: U bent vandaag getuigen dat ik van de hand van Naomi alles gekocht heb wat van Elimelech geweest is, en alles wat van Chiljon en Machlon geweest is. |
9 Hierop zeide Boaz tot de oudsten en tot al het volk: Gij zijt heden getuigen, dat ik al wat Elimelek heeft toebehoord en al wat Kiljon en Machlon heeft toebehoord, koop uit de hand van Noomi; |
9 Und Boas sprach zu den Ältesten und zu allem Volk: Ihr seid heute Zeugen, daß ich alles gekauft habe, was Elimelechs gewesen ist, und alles, was Chiljons und Mahlons, von der Hand Naemis. |
10 Daarbij neem ik voor mijzelf Ruth, de Moabitische, de vrouw van Machlon, tot vrouw om de naam van de gestorvene over zijn erfelijk bezit in stand te houden, opdat de naam van de gestorvene niet zal worden uitgewist onder zijn broeders en in de poort van zijn woonplaats. U bent vandaag getuigen. |
10 Ook Ruth, de Moabitische, de vrouw van Machlon, verwerf ik mij tot vrouw om de naam van de gestorvene op zijn erfdeel in stand te houden. Zo zal de naam van de gestorvene niet uitgeroeid worden uit zijn broederen en uit de poort zijner woonplaats. Gij zijt heden getuigen. |
10 Dazu auch Ruth, die Moabitin, Mahlons Weib, nehme ich zum Weibe, daß ich dem Verstorbenen einen Namen erwecke auf sein Erbteil, und sein Name nicht ausgerottet werde unter seinen Brüdern und aus dem Tor seines Orts; Zeugen seid ihr des heute. |
11 En heel het volk dat in de poort was en de oudsten zeiden: Wij zijn getuigen. Moge de HEERE deze vrouw, die in uw huis komt, maken als Rachel en Lea, die beiden het huis van Israël gebouwd hebben. Doe krachtige daden in Efratha en maak uw naam beroemd in Bethlehem. |
11 En al het volk dat in de poort was, en de oudsten zeiden: Wij zijn getuigen. De Here make de vrouw die in uw huis komt, als Rachel en Lea, die beiden het huis van Israel gebouwd hebben! Handel dan kloek in Efrata en maak u een naam in Betlehem; |
11 Und alles Volk, das im Tor war, samt den Ältesten sprachen: Wir sind Zeugen. Der HERR mache das Weib, das in dein Haus kommt, wie Rahel und Lea, die beide das Haus Israel gebauet haben; und wachse sehr in Ephratha und werde gepreiset zu Bethlehem! |
12 En moge uw huis worden als het huis van Perez, die Tamar aan Juda baarde, door het nageslacht dat de HEERE u uit deze jonge vrouw geven zal. |
12 Uw huis worde als het huis van Peres, die Tamar aan Juda baarde, door het kroost dat de Here u geven zal uit deze jonge vrouw! |
12 Und dein Haus werde wie das Haus Perez , den Thamar Juda gebar, von dem Samen, den dir der HERR geben wird von dieser Dirne. |
13 Zo nam Boaz Ruth en zij werd hem tot vrouw, en hij kwam bij haar. En de HEERE gaf haar dat zij zwanger werd en een zoon baarde. |
13 Toen nam Boaz Ruth en zij werd hem tot vrouw en hij ging tot haar in. En de Here schonk haar zwangerschap en zij baarde een zoon. |
13 Also nahm Boas die Ruth, daß sie sein Weib ward. Und da er bei ihr lag, gab ihr der HERR, daß sie schwanger ward, und gebar einen Sohn. |
14 Toen zeiden de vrouwen tegen Naomi: Geloofd zij de HEERE, Die niet heeft nagelaten om u vandaag een losser te geven. Moge zijn naam beroemd worden in Israël! |
14 En de vrouwen zeiden tot Noomi: Geprezen zij de Here die het u heden niet laat ontbreken aan een losser, en zijn naam worde vermaard in Israel. |
14 Da sprachen die Weiber zu Naemi: Gelobet sei der HERR, der dir nicht hat lassen abgehen einen Erben zu dieser Zeit, daß sein Name in Israel bliebe. |
15 Hij zal er voor u zijn om u te verkwikken en u in uw ouderdom te onderhouden. Want uw schoondochter, die u liefheeft, heeft hem gebaard, zij die beter voor u is dan zeven zonen. |
15 En hij zal uw ziel verkwikken en u in uw ouderdom verzorgen; want uw schoondochter, die u liefheeft, heeft hem gebaard, zij, die u meer waard is dan zeven zonen. |
15 Der wird dich erquicken und dein Alter versorgen. Denn deine Schnur, die dich geliebet hat, hat ihn geboren, welche dir besser ist denn sieben Söhne. |
16 En Naomi nam het kind en zette het op haar schoot. En zij werd zijn verzorgster. |
16 En Noomi nam het kind en legde het op haar schoot en zij werd zijn verzorgster. |
16 Und Naemi nahm das Kind und legte es auf ihren Schoß und ward seine Wärterin. |
17 En de buurvrouwen gaven hem een naam. Zij zeiden: Bij Naomi is een zoon geboren. En zij gaven hem de naam Obed. Hij is de vader van Isaï, de vader van David. |
17 En de burinnen gaven het een naam, zeggende: Aan Noomi is een zoon geboren; en zij noemden hem Obed. Deze is de vader van Isai, de vader van David. |
17 Und ihre Nachbarinnen gaben ihm einen Namen und sprachen: Naemi ist ein Kind geboren; und hießen ihn Obed, der ist der Vater Isais, welcher ist Davids Vater. |
18 Dit nu zijn de afstammelingen van Perez: Perez verwekte Hezron, |
18 Dit nu zijn de nakomelingen van Peres: Peres verwekte Chesron, |
18 Dies ist das Geschlecht Perez: Perez zeugete Hezron; |
19 Hezron verwekte Ram, Ram verwekte Amminadab, |
19 Chesron verwekte Ram, Ram verwekte Amminadab, |
19 Hezron zeugete Ram; Ram zeugete Amminadab; |
20 Amminadab verwekte Nahesson, Nahesson verwekte Salma, |
20 Amminadab verwekte Nachson, Nachson verwekte Salma, |
20 Amminadab zeugete Nahesson; Nahesson zeugete Salma; |
21 Salmon verwekte Boaz, Boaz verwekte Obed, |
21 Salmon verwekte Boaz, Boaz verwekte Obed, |
21 Salma zeugete Boas; Boas zeugete Obed; |
22 Obed verwekte Isaï, en Isaï verwekte David. |
22 Obed verwekte Isai en Isai verwekte David. |
22 Obed zeugete Isai; Isai zeugete David. |