|
1 Een iegelijk, die gelooft, dat Jezus is de Christus, die is uit God geboren; en een iegelijk, die liefheeft Dengene, Die geboren heeft, die heeft ook lief dengene, die uit Hem geboren is. |
1 Wie gelooft, dat Jezus de Christus is, is van God geboren; en wie liefheeft dengene, die hem gebaard heeft, heeft ook dengene lief, die van hem geboren is. |
1 Alwie gelooft dat Jezus de Christus is is uit God geboren, en alwie den Verwekker liefheeft heeft ook lief hem die door Dezen verwekt is. |
1 omnis qui credit quoniam Iesus est Christus ex Deo natus est et omnis qui diligit eum qui genuit diligit eum qui natus est ex eo |
1 Wer da glaubet, daß Jesus sei der Christus, der ist von Gott geboren. Und wer da liebet den, der ihn geboren hat, der liebet auch den, der von ihm geboren ist. |
2 Hieraan kennen wij, dat wij de kinderen Gods liefhebben, wanneer wij God liefhebben, en Zijn geboden bewaren. |
2 Hieraan erkennen wij, dat wij Gods kinderen liefhebben, als wij God liefhebben en zijne geboden houden. |
2 Hieraan weten wij dat wij de kinderen Gods liefhebben, wanneer wij God liefhebben en zijn geboden betrachten. |
2 in hoc cognoscimus quoniam diligimus natos Dei cum Deum diligamus et mandata eius faciamus |
2 Daran erkennen wir, daß wir Gottes Kinder lieben, wenn wir Gott lieben und seine Gebote halten. |
3 Want dit is de liefde Gods, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar. |
3 Want dit is de liefde tot God, dat wij zijne geboden houden. En zijne geboden zijn niet zwaar. |
3 Want hierin bestaat de liefde jegens God dat wij zijn geboden onderhouden. En zijn geboden zijn niet zwaar; |
3 haec est enim caritas Dei ut mandata eius custodiamus et mandata eius gravia non sunt |
3 Denn das ist die Liebe zu Gott, daß wir seine Gebote halten; und seine Gebote sind nicht schwer. |
4 Want al wat uit God geboren is, overwint de wereld; en dit is de overwinning, die de wereld overwint, [namelijk] ons geloof. |
4 Want al wat van God geboren is, overwint de wereld. En ons geloof is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft. |
4 want alwat uit God geboren is overwint de wereld en dit is het wapen waarmee wij de wereld overwonnen hebben, ons geloof. |
4 quoniam omne quod natum est ex Deo vincit mundum et haec est victoria quae vincit mundum fides nostra |
4 Denn alles, was von Gott geboren ist, überwindet die Welt; und unser Glaube ist der Sieg, der die Welt überwunden hat. |
5 Wie is het, die de wereld overwint, dan die gelooft, dat Jezus is de Zoon van God? |
5 Wie is het, die de wereld overwint, dan die gelooft, dat Jezus Gods Zoon is? |
5 Wie is de overwinnaar der wereld indien niet hij die gelooft dat Jezus de Zoon Gods is? |
5 quis est qui vincit mundum nisi qui credit quoniam Iesus est Filius Dei |
5 Wer ist aber, der die Welt überwindet ohne der da glaubet, daß Jesus Gottes Sohn ist? |
6 Deze is het, Die gekomen is door water en bloed, [namelijk] Jezus, de Christus; niet door het water alleen, maar door het water en het bloed. En de Geest is het, Die getuigt, dat de Geest de waarheid is. |
6 Deze is het, die gekomen is door water en bloed, Jezus, de Christus; niet door het water alleen, maar door het water en het bloed. En de Geest is het, die het getuigt; want de Geest is de waarheid. |
6 Hij is het die gekomen is met water en bloed, Jezus Christus, niet alleen met het water, maar ook met het bloed; en de Geest is de getuige dat de Geest de waarheid is. |
6 hic est qui venit per aquam et sanguinem Iesus Christus non in aqua solum sed in aqua et sanguine et Spiritus est qui testificatur quoniam Christus est veritas |
6 Dieser ist's, der da kommt mit Wasser und Blut, Jesus Christus, nicht mit Wasser allein, sondern mit Wasser und Blut. Und der Geist ist's, der da zeuget, daß Geist Wahrheit ist. |
7 Want Drie zijn er, Die getuigen in den hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn Een. |
7 Want drie zijn er die getuigen: |
7 Want drie zijn de getuigen; |
7 quia tres sunt qui testimonium dant |
7 Denn drei sind, die da zeugen im Himmel: der Vater, das Wort und der Heilige Geist; und diese drei sind eins. |
8 En drie zijn er, die getuigen op de aarde, de Geest, en het water, en het bloed; en die drie zijn tot een. |
8 de Geest, en het water, en het bloed; en die drie zijn tot één. |
8 de Geest, het water en het bloed; en die drie zijn eenstemmig. |
8 Spiritus et aqua et sanguis et tres unum sunt |
8 Und drei sind, die da zeugen auf Erden: der Geist und das Wasser und das Blut; und die drei sind beisammen. |
9 Indien wij de getuigenis der mensen aannemen, de getuigenis van God is meerder; want dit is de getuigenis van God, welke Hij van Zijn Zoon getuigd heeft. |
9 Indien wij de getuigenis der mensen aannemen, zo is Gods getuigenis groter; want Gods getuigenis is die, welke Hij getuigd heeft van zijnen Zoon. |
9 Indien wij de getuigenis van mensen aannemen, die van God is meer; want dit is de getuigenis die God omtrent zijn Zoon heeft gegeven. |
9 si testimonium hominum accipimus testimonium Dei maius est quoniam hoc est testimonium Dei quod maius est quia testificatus est de Filio suo |
9 So wir der Menschen Zeugnis annehmen, so ist Gottes Zeugnis größer; denn Gottes Zeugnis ist das, das er gezeuget hat von seinem Sohne. |
10 Die in den Zoon van God gelooft, heeft de getuigenis in zichzelven; die God niet gelooft, heeft Hem tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis, die God getuigd heeft van Zijn Zoon. |
10 Wie in den Zoon Gods gelooft, die heeft de getuigenis in zichzelven; wie God niet gelooft, die maakt Hem tot een leugenaar, want hij gelooft de getuigenis niet, welke God getuigd heeft van zijnen Zoon. |
10 Wie in den Zoon Gods gelooft heeft de getuigenis in Hem; wie God niet gelooft heeft Hem tot leugenaar gemaakt, dewijl hij niet heeft geloofd in de getuigenis die God omtrent zijn Zoon heeft gegeven. |
10 qui credit in Filio Dei habet testimonium Dei in se qui non credit Filio mendacem facit eum quoniam non credidit in testimonio quod testificatus est Deus de Filio suo |
10 Wer da glaubet an den Sohn Gottes, der hat solch Zeugnis bei sich. Wer Gott nicht glaubet, der macht ihn zum Lügner; denn er glaubet nicht dem Zeugnis, das Gott zeuget von seinem Sohn. |
11 En dit is de getuigenis, [namelijk] dat ons God het eeuwige leven gegeven heeft; en ditzelve leven is in Zijn Zoon. |
11 En dit is de getuigenis, dat God ons het eeuwige leven heeft gegeven; en dat leven is in zijnen Zoon. |
11 En hierin bestaat de getuigenis: God heeft ons het eeuwige leven geschonken, en dat leven is in zijn Zoon. |
11 et hoc est testimonium quoniam vitam aeternam dedit nobis Deus et haec vita in Filio eius est |
11 Und das ist das Zeugnis, daß uns Gott das ewige Leben hat gegeben, und solches Leben ist in seinem Sohn. |
12 Die den Zoon heeft, die heeft het leven; die den Zoon van God niet heeft, die heeft het leven niet. |
12 Wie den zoon Gods heeft, die heeft het leven; wie den Zoon Gods niet heeft, die heeft het leven niet. |
12 Wie den Zoon heeft heeft het leven; wie den Zoon Gods niet heeft heeft het leven niet. |
12 qui habet Filium habet vitam qui non habet Filium Dei vitam non habet |
12 Wer den Sohn Gottes hat, der hat das Leben; wer den Sohn Gottes nicht hat, der hat das Leben nicht. |
13 Deze dingen heb ik u geschreven, die gelooft in den Naam des Zoons van God; opdat gij weet, dat gij het eeuwige leven hebt, en opdat gij gelooft in den Naam des Zoons van God. |
13 Dit heb ik u geschreven, die gelooft in den naam van den Zoon Gods, opdat gij weet, dat gij het eeuwige leven hebt. |
13 Dit heb ik u geschreven opdat gij moogt weten dat gij het eeuwige leven hebt, gij die gelooft in den naam van den Zoon Gods. |
13 haec scripsi vobis ut sciatis quoniam vitam habetis aeternam qui creditis in nomine Filii Dei |
13 Solches hab' ich euch geschrieben, die ihr glaubet an den Namen des Sohnes Gottes, auf daß ihr wisset, daß ihr das ewige Leben habet, und daß ihr glaubet an den Namen des Sohnes Gottes. |
14 En dit is de vrijmoedigheid, die wij tot Hem hebben, dat zo wij iets bidden naar Zijn wil, Hij ons verhoort. |
14 En dit is de vrijmoedigheid, die wij tot hem hebben, dat, indien wij iets bidden naar zijnen wil, hij ons verhoort. |
14 En hierin bestaat de vrijmoedigheid die wij tegenover Hem hebben, dat, indien wij iets vragen volgens zijn wil, Hij naar ons hoort; |
14 et haec est fiducia quam habemus ad eum quia quodcumque petierimus secundum voluntatem eius audit nos |
14 Und das ist die Freudigkeit, die wir haben zu ihm, daß, so wir etwas bitten nach seinem Willen, so höret er uns. |
15 En indien wij weten, dat Hij ons verhoort, wat wij ook bidden, zo weten wij, dat wij de beden verkrijgen, die wij van Hem gebeden hebben. |
15 En indien wij weten, dat hij ons verhoort in hetgeen wij bidden, zo weten wij, dat wij de beden verkrijgen, die wij van hem gebeden hebben. |
15 en indien wij weten dat Hij, wat wij Hem ook vragen, naar ons hoort, dan weten wij dat wij hetgeen wij van Hem afgebeden hebben ook verkrijgen. |
15 et scimus quoniam audit nos quicquid petierimus scimus quoniam habemus petitiones quas postulavimus ab eo |
15 Und so wir wissen, daß er uns höret, was wir bitten, so wissen wir, daß wir die Bitten haben, die wir von ihm gebeten haben. |
16 Indien iemand zijn broeder ziet zondigen een zonde niet tot den dood, die zal [God] bidden en Hij zal hem het leven geven, dengenen, [zeg] [ik], die zondigen niet tot den dood. Er is een zonde tot den dood; voor dezelve [zonde] zeg ik niet, dat hij zal bidden. |
16 Indien iemand zijnen broeder ziet zondigen ene zonde niet ten dood, zo zal hij bidden, en hij zal het leven geven dengenen, die zondigen niet ten dood. Er is ene zonde ten dood; voor deze zeg ik niet, dat iemand bidden zal. |
16 Indien iemand zijn broeder een zonde ziet begaan die geen doodzonde is, dan moet hij Hem het leven van den broeder vragen, en Hij zal het schenken--wel te verstaan, als zij geen doodzonde begaan hebben. Er is een doodzonde, en daarvoor zeg ik niet dat men bidden zal. |
16 qui scit fratrem suum peccare peccatum non ad mortem petet et dabit ei vitam peccantibus non ad mortem est peccatum ad mortem non pro illo dico ut roget |
16 So jemand siehet seinen Bruder sündigen, eine Sünde nicht zum Tode, der mag bitten; so wird er geben das Leben denen, die da sündigen nicht zum Tode. Es ist eine Sünde zum Tode; dafür sage ich nicht, daß jemand bitte. |
17 Alle ongerechtigheid is zonde; en er is zonde niet tot den dood. |
17 Alle ondeugd is zonde, en er is zonde niet ten dood. |
17 Wel is elke ongerechtigheid een zonde, maar er is er een die geen doodzonde is. |
17 omnis iniquitas peccatum est et est peccatum non ad mortem |
17 Alle Untugend ist Sünde; und es ist etliche Sünde nicht zum Tode. |
18 Wij weten, dat een iegelijk, die uit God geboren is, niet zondigt; maar die uit God geboren is, bewaart zichzelven, en de boze vat hem niet. |
18 Wij weten, dat ieder, die van God geboren is, niet zondigt; maar wie van God geboren is, die bewaart zichzelven, en de boze zal hem niet aantasten. |
18 Wij weten dat ieder die uit God geboren is niet zondigt, maar wie uit God is geboren houdt aan Hem vast, en de Boze heeft geen vat op hem. |
18 scimus quoniam omnis qui natus est ex Deo non peccat sed generatio Dei conservat eum et malignus non tangit eum |
18 Wir wissen, daß, wer von Gott geboren ist, der sündiget nicht, sondern wer von Gott geboren ist, der bewahret sich, und der Arge wird ihn nicht antasten. |
19 Wij weten, dat wij uit God zijn, en dat de gehele wereld ligt in het boze. |
19 Wij weten, dat wij van God zijn, en de gehele wereld in het boze ligt; |
19 Wij weten dat wij uit God zijn en de gehele wereld in het boze ligt. |
19 scimus quoniam ex Deo sumus et mundus totus in maligno positus est |
19 Wir wissen, daß wir von Gott sind; und die ganze Welt liegt im Argen. |
20 Doch wij weten, dat de Zoon van God gekomen is, en heeft ons het verstand gegeven, dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in den Waarachtige, [namelijk] in Zijn Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God, en het eeuwige Leven. |
20 maar wij weten, dat de Zoon Gods gekomen is, en ons een inzicht heeft gegeven, dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in den Waarachtige, in zijnen Zoon Jezus Christus. Deze is de waarachtige God en het eeuwige leven. |
20 Ook weten wij dat de Zoon Gods gekomen is en ons het doorzicht gegeven heeft om den Waarachtige te kennen. En wij zijn in den Waarachtige, in zijn Zoon, Jezus Christus. Dat is de waarachtige God en het eeuwige leven. |
20 et scimus quoniam Filius Dei venit et dedit nobis sensum ut cognoscamus verum Deum et simus in vero Filio eius hic est verus Deus et vita aeterna |
20 Wir wissen aber, daß der Sohn Gottes kommen ist und hat uns einen Sinn gegeben, daß wir erkennen den Wahrhaftigen und sind in dem Wahrhaftigen, in seinem Sohn Jesu Christo. Dieser ist der wahrhaftige Gott und das ewige Leben. |
21 Kinderkens, bewaart uzelven van de afgoden. Amen. |
21 Kinderen, wacht u voor de afgoden! Amen. |
21 Kinderen, wacht u voor de afgoden. |
21 filioli custodite vos a simulacris |
21 Kindlein, hütet euch vor den Abgöttern! Amen. |