|
1 Jakobus, een dienstknecht van God en van den Heere Jezus Christus; aan de twaalf stammen, die in de verstrooiing zijn: zaligheid. |
1 Jakobus, ein Knecht Gottes und des HERRN Jesu Christi, den zwölf Geschlechtern, die da sind hin und her: Freude zuvor! |
1 Jacobus, een dienaar van God en van den Heer Jezus Christus; groet de twaalf stammen in de verstrooiing. |
1 Ιάκωβος, δούλος του Θεού και του Κυρίου Ιησού Χριστού, προς τας δώδεκα φυλάς τας διεσπαρμένας, χαίρειν. |
1 Иаков, раб Бога и Господа Иисуса Христа, двенадцати коленам, находящимся в рассеянии, --радоваться. |
2 Acht het voor grote vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; |
2 Meine lieben Brüder, achtet es eitel Freude, wenn ihr in mancherlei Anfechtung fallet, |
2 Acht het, broeders, een reden van grote vreugde wanneer gij in velerlei verzoekingen valt, |
2 Πάσαν χαράν νομίσατε, αδελφοί μου, όταν περιπέσητε εις διαφόρους πειρασμούς, |
2 С великою радостью принимайте, братия мои, когда впадаете в различные искушения, |
3 Wetende, dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt. |
3 und wisset, daß euer Glaube, so er rechtschaffen ist, Geduld wirket. |
3 wetend dat zij, als uw geloof de proef doorstaat, u geduld leren. |
3 γνωρίζοντες ότι η δοκιμασία της πίστεώς σας εργάζεται υπομονήν. |
3 зная, что испытание вашей веры производит терпение; |
4 Doch de lijdzaamheid hebbe een volmaakt werk, opdat gij moogt volmaakt zijn en geheel oprecht, in geen ding gebrekkelijk. |
4 Die Geduld aber soll festbleiben bis ans Ende, auf daß ihr seid vollkommen und ganz und keinen Mangel habet. |
4 Maar het geduld zij volkomen; opdat gij volmaakt en zonder gebrek moogt zijn, in niets tekortschietend. |
4 Η δε υπομονή ας έχη έργον τέλειον, διά να ήσθε τέλειοι και ολόκληροι, μη όντες εις μηδέν ελλιπείς. |
4 терпение же должно иметь совершенное действие, чтобы вы были совершенны во всей полноте, без всякого недостатка. |
5 En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij [ze] van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. |
5 So aber jemand unter euch Weisheit mangelt, der bitte von Gott, der da gibt einfältiglich jedermann und rücket es niemand auf; so wird sie ihm gegeben werden. |
5 Komt iemand uwer wijsheid te kort, hij vrage die van God, die haar aan allen geeft, eenvoudigweg, zonder verwijt; en zij zal hem geschonken worden. |
5 Εάν δε τις από σας ήναι ελλιπής σοφίας, ας ζητή παρά του Θεού του δίδοντος εις πάντας πλουσίως και μη ονειδίζοντος, και θέλει δοθή εις αυτόν. |
5 Если же у кого из вас недостает мудрости, да просит у Бога, дающего всем просто и без упреков, --и дастся ему. |
6 Maar dat hij [ze] begere in geloof, niet twijfelende; want die twijfelt, is een baar der zee gelijk, die van den wind gedreven en op [geworpen] en nedergeworpen wordt. |
6 Er bitte aber im Glauben und zweifle nicht; denn wer da zweifelt, der ist gleich wie die Meereswoge, die vom Winde getrieben und gewebet wird. |
6 Doch hij vrage ze gelovig, zonder enigen twijfel te koesteren; want wie twijfelt gelijkt op een golf der zee, die door den wind heen en weer geslingerd wordt. |
6 Ας ζητή όμως μετά πίστεως, χωρίς να διστάζη παντελώς· διότι ο διστάζων ομοιάζει με κύμα θαλάσσης κινούμενον υπό ανέμων και συνταραττόμενον. |
6 Но да просит с верою, нимало не сомневаясь, потому что сомневающийся подобен морской волне, ветром поднимаемой и развеваемой. |
7 Want die mens mene niet, dat hij iets ontvangen zal van den Heere. |
7 Solcher Mensch denke nicht, daß er etwas von dem HERRN empfangen werde. |
7 Zulk een mens mene niet dat hij van den Heer iets zal ontvangen, |
7 Διότι ας μη νομίζη ο άνθρωπος εκείνος ότι θέλει λάβει τι παρά του Κυρίου. |
7 Да не думает такой человек получить что-нибудь от Господа. |
8 Een dubbelhartig man [is] ongestadig in al zijn wegen. |
8 Ein Zweifler ist unbeständig in allen seinen Wegen. |
8 dubbelhartig mens als hij is, ongestadig in al zijn gedragingen. |
8 Άνθρωπος δίγνωμος είναι ακατάστατος εν πάσαις ταις οδοίς αυτού. |
8 Человек с двоящимися мыслями не тверд во всех путях своих. |
9 Maar de broeder, die nederig is, roeme in zijn hoogheid. |
9 Ein Bruder aber, der niedrig ist, rühme sich seiner Höhe, |
9 Roeme de broeder van lagen staat in zijn hoogheid, |
9 Ας καυχάται δε ο αδελφός ο ταπεινός εις το ύψος αυτού, |
9 Да хвалится брат униженный высотою своею, |
10 En de rijke in zijn vernedering; want hij zal als een bloem van het gras voorbijgaan. |
10 und der da reich ist, rühme sich seiner Niedrigkeit; denn wie eine Blume des Grases wird er vergehen. |
10 maar de rijke in zijn lagen staat; want als een bloem in het gras zal hij voorbijgaan. |
10 ο δε πλούσιος εις την ταπείνωσιν αυτού, επειδή ως άνθος χόρτου θέλει παρέλθει. |
10 а богатый--унижением своим, потому что он прейдет, как цвет на траве. |
11 Want de zon is opgegaan met de hitte, en heeft het gras dor gemaakt, en zijn bloem is afgevallen, en de schone gedaante haars aanschijns is vergaan; alzo zal ook de rijke in zijn wegen verwelken. |
11 Die Sonne gehet auf mit der Hitze, und das Gras verwelket, und die Blume fällt ab und seine schöne Gestalt verdirbet; also wird der Reiche in seiner Habe verwelken. |
11 Immers, als de zon gloeiend is opgegaan en het gras verdroogd heeft, is de grasbloem afgevallen en haar schoonheid teloor gegaan. Zo zal de rijke op zijn wegen verwelken. |
11 Διότι ανέτειλεν ο ήλιος με τον καύσωνα και εξήρανε τον χόρτον, και το άνθος αυτού εξέπεσε, και το κάλλος του προσώπου αυτού ηφανίσθη· ούτω και ο πλούσιος θέλει μαρανθή εν ταις οδοίς αυτού. |
11 Восходит солнце, [настает] зной, и зноем иссушает траву, цвет ее опадает, исчезает красота вида ее; так увядает и богатый в путях своих. |
12 Zalig is de man, die verzoeking verdraagt; want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen, die Hem liefhebben. |
12 Selig ist der Mann, der die Anfechtung erduldet; denn nachdem er bewähret ist, wird er die Krone des Lebens empfangen, welche Gott verheißen hat denen, die ihn liebhaben. |
12 Zalig de man die verzoeking doorstaat, want beproefd bevonden zal hij den krans des levens ontvangen, dien God beloofd heeft aan hen die Hem liefhebben. |
12 Μακάριος ο άνθρωπος, όστις υπομένει πειρασμόν· διότι αφού δοκιμασθή, θέλει λάβει τον στέφανον της ζωής, τον οποίον υπεσχέθη ο Κύριος εις τους αγαπώντας αυτόν. |
12 Блажен человек, который переносит искушение, потому что, быв испытан, он получит венец жизни, который обещал Господь любящим Его. |
13 Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: Ik word van God verzocht; want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand. |
13 Niemand sage, wenn er versuchet wird, daß er von Gott versucht werde; denn Gott ist nicht ein Versucher zum Bösen; er versuchet niemand; |
13 Niemand zegge, wanneer hij in verzoeking komt dat hij door God verzocht wordt; want God wordt door het boze niet in verzoeking gebracht en brengt zelf niemand in verzoeking. |
13 Μηδείς πειραζόμενος ας λέγη ότι από του Θεού πειράζομαι· διότι ο Θεός είναι απείραστος κακών και αυτός ουδένα πειράζει. |
13 В искушении никто не говори: Бог меня искушает; потому что Бог не искушается злом и Сам не искушает никого, |
14 Maar een iegelijk wordt verzocht, als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt. |
14 sondern ein jeglicher wird versucht, wenn er von seiner eigenen Lust gereizet und gelocket wird. |
14 Neen, ieder mens wordt in verzoeking gebracht wanneer hij door zijn eigen begeerlijkheid wordt meegesleept en verlokt. |
14 Πειράζεται δε έκαστος υπό της ιδίας αυτού επιθυμίας, παρασυρόμενος και δελεαζόμενος. |
14 но каждый искушается, увлекаясь и обольщаясь собственною похотью; |
15 Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde baart den dood. |
15 Danach, wenn die Lust empfangen hat, gebieret sie die Sünde; die Sünde aber, wenn sie vollendet ist, gebieret sie den Tod. |
15 Als daarna de begeerlijkheid bevrucht wordt, baart zij zonde, en als de zonde volwassen is geworden, baart zij den dood. |
15 Έπειτα η επιθυμία αφού συλλάβη, γεννά την αμαρτίαν, η δε αμαρτία εκτελεσθείσα γεννά τον θάνατον. |
15 похоть же, зачав, рождает грех, а сделанный грех рождает смерть. |
16 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders! |
16 Irret nicht, liebe Brüder! |
16 Dwaalt niet, geliefde broeders. |
16 Μη πλανάσθε, αδελφοί μου αγαπητοί. |
16 Не обманывайтесь, братия мои возлюбленные. |
17 Alle goede gave, en alle volmaakte gifte is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Welken geen verandering is, of schaduw van omkering. |
17 Alle gute Gabe und alle vollkommene Gabe kommt von oben herab, von dem Vater des Lichts, bei welchem ist keine Veränderung noch Wechsel des Lichts und Finsternis. |
17 Elke goede gave en elk volmaakt geschenk daalt van boven neer, van den Vader der lichten, in wien geen verandering is of schaduw door omwenteling. |
17 Πάσα δόσις αγαθή και παν δώρημα τέλειον είναι άνωθεν καταβαίνον από του Πατρός των φώτων, εις τον οποίον δεν υπάρχει αλλοίωσις ή σκιά μεταβολής. |
17 Всякое даяние доброе и всякий дар совершенный нисходит свыше, от Отца светов, у Которого нет изменения и ни тени перемены. |
18 Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid, opdat wij zouden zijn [als] eerstelingen Zijner schepselen. |
18 Er hat uns gezeuget nach seinem Willen durch das Wort der Wahrheit, auf daß wir wären Erstlinge seiner Kreaturen. |
18 Naar zijn raad heeft Hij ons in het aanzijn geroepen door de prediking der waarheid; opdat wij de keur zijner schepselen zouden zijn. |
18 Εξ ιδίας αυτού θελήσεως εγέννησεν ημάς διά του λόγου της αληθείας, διά να ήμεθα ημείς απαρχή τις των κτισμάτων αυτού. |
18 Восхотев, родил Он нас словом истины, чтобы нам быть некоторым начатком Его созданий. |
19 Zo dan, mijn geliefde broeders, een iegelijk mens zij ras om te horen, traag om te spreken, traag tot toorn; |
19 Darum, liebe Brüder, ein jeglicher Mensch sei schnell zu hören, langsam aber zu reden und langsam zum Zorn; |
19 Begrijpt dit goed, geliefde broeders! Elk mens zij vlug om te horen, langzaam om te spreken, langzaam om toornig te worden: |
19 Λοιπόν, αδελφοί μου αγαπητοί, ας είναι πας άνθρωπος ταχύς εις το να ακούη, βραδύς εις το να λαλή, βραδύς εις οργήν· |
19 Итак, братия мои возлюбленные, всякий человек да будет скор на слышание, медлен на слова, медлен на гнев, |
20 Want de toorn des mans werkt Gods gerechtigheid niet. |
20 denn des Menschen Zorn tut nicht, was vor Gott recht ist. |
20 want eens mans toorn leidt niet tot Gods gerechtigheid. |
20 διότι η οργή του ανθρώπου δεν εργάζεται την δικαιοσύνην του Θεού. |
20 ибо гнев человека не творит правды Божией. |
21 Daarom, afgelegd hebbende alle vuiligheid en overvloed van boosheid, ontvangt met zachtmoedigheid het Woord, dat in [u] geplant wordt, hetwelk uw zielen kan zaligmaken. |
21 Darum so leget ab alle Unsauberkeit und alle Bosheit und nehmet das Wort an mit Sanftmut, das in euch gepflanzet ist, welches kann eure Seelen selig machen. |
21 Legt daarom alle onreinheid en uitwas van boosheid af en neemt met zachtmoedigheid het woord aan dat u is ingeprent en uw ziel kan redden. |
21 Διά τούτο απορρίψαντες πάσαν ρυπαρίαν και περισσείαν κακίας δέχθητε μετά πραότητος τον εμφυτευθέντα λόγον τον δυνάμενον να σώση τας ψυχάς σας. |
21 Посему, отложив всякую нечистоту и остаток злобы, в кротости примите насаждаемое слово, могущее спасти ваши души. |
22 En zijt daders des Woords, en niet alleen hoorders, uzelven met valse overlegging bedriegende. |
22 Seid aber Täter des Worts und nicht Hörer allein, damit ihr euch selbst betrüget. |
22 Handelt dan naar het woord en weest niet alleen hoorders, uzelf bedriegend. |
22 Γίνεσθε δε εκτελεσταί του λόγου και μη μόνον ακροαταί, απατώντες εαυτούς. |
22 Будьте же исполнители слова, а не слышатели только, обманывающие самих себя. |
23 Want zo iemand een hoorder is des Woords, en niet een dader, die is een man gelijk, welke zijn aangeboren aangezicht bemerkt in een spiegel; |
23 Denn so jemand ist ein Hörer des Worts und nicht ein Täter, der ist gleich einem Mann, der sein leiblich Angesicht im Spiegel beschauet; |
23 Want indien iemand het woord hoort zonder zich daarnaar te gedragen, dan gelijkt hij op een man die het gezicht dat hij van nature heeft in een spiegel ziet; |
23 Διότι εάν τις ήναι ακροατής του λόγου και ουχί εκτελεστής, ούτος ομοιάζει με άνθρωπον, όστις θεωρεί το φυσικόν αυτού πρόσωπον εν κατόπτρω· |
23 Ибо, кто слушает слово и не исполняет, тот подобен человеку, рассматривающему природные черты лица своего в зеркале: |
24 Want hij heeft zichzelven bemerkt, en is weggegaan, en heeft terstond vergeten, hoedanig hij was. |
24 denn nachdem er sich beschauet hat, gehet er von Stund' an davon und vergisset, wie er gestaltet war. |
24 immers, als hij het heeft gezien, dan is hij zodra hij heengegaan is vergeten hoe hij er uitziet. |
24 διότι εθεώρησεν εαυτόν και ανεχώρησε, και ευθύς ελησμόνησεν οποίος ήτο. |
24 он посмотрел на себя, отошел и тотчас забыл, каков он. |
25 Maar die inziet in de volmaakte wet, die der vrijheid is, en daarbij blijft, deze, geen vergetelijk hoorder geworden zijnde, maar een dader des werks, deze, [zeg] [ik], zal gelukzalig zijn in dit zijn doen. |
25 Wer aber durchschauet in das voll kommene Gesetz der Freiheit und darinnen beharret und ist nicht ein vergeßlicher Hörer, sondern ein Täter, derselbige wird selig sein in seiner Tat. |
25 Maar hij die een diepen blik slaat in de volmaakte wet der vrijheid en zich daaraan voortdurend houdt, geen vergeetachtig hoorder, maar een die handelt, die zal zalig zijn door zijn doen. |
25 Όστις όμως εγκύψη εις τον τέλειον νόμον της ελευθερίας και επιμείνη εις αυτόν, ούτος γενόμενος ουχί ακροατής επιλήσμων, αλλ' εκτελεστής έργου, ούτος θέλει είσθαι μακάριος εις την εκτέλεσιν αυτού. |
25 Но кто вникнет в закон совершенный, [закон] свободы, и пребудет в нем, тот, будучи не слушателем забывчивым, но исполнителем дела, блажен будет в своем действии. |
26 Indien iemand onder u dunkt, dat hij godsdienstig is, en [hij] zijn tong niet in toom houdt, maar zijn hart verleidt, dezes godsdienst is ijdel. |
26 So aber sich jemand unter euch lässet dünken, er diene Gott, und hält seine Zunge nicht im Zaum, sondern verführet sein Herz, des Gottesdienst ist eitel. |
26 Waant iemand vroom te zijn, terwijl hij zijn tong niet in toom houdt maar zichzelf bedriegt, diens vroomheid heeft geen waarde. |
26 Εάν τις μεταξύ σας νομίζη ότι είναι θρήσκος, και δεν χαλινόνη την γλώσσαν αυτού αλλ' απατά την καρδίαν αυτού, τούτου η θρησκεία είναι ματαία. |
26 Если кто из вас думает, что он благочестив, и не обуздывает своего языка, но обольщает свое сердце, у того пустое благочестие. |
27 De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze: wezen en weduwen bezoeken in hun verdrukking, [en] zichzelven onbesmet bewaren van de wereld. |
27 Ein reiner und unbefleckter Gottesdienst vor Gott dem Vater ist der: die Waisen und Witwen in ihrer Trübsal besuchen und sich von der Welt unbefleckt behalten. |
27 De zuivere en onbevlekte vroomheid in het oog van den God en Vader is naar wezen en weduwen in hun verdrukking om te zien en zichzelf onbesmet van de wereld te bewaren. |
27 Θρησκεία καθαρά και αμίαντος ενώπιον του Θεού και Πατρός είναι αύτη, να επισκέπτηται τους ορφανούς και τας χήρας εν τη θλίψει αυτών, και να φυλάττη εαυτόν αμόλυντον από του κόσμου. |
27 Чистое и непорочное благочестие пред Богом и Отцем есть то, чтобы призирать сирот и вдов в их скорбях и хранить себя неоскверненным от мира. |