Jakobus 1
Staten Vertaling
Louis Segond
© Leidse Vertaling
Luther 1545
Joao Ferreira de Almeida
1 Jakobus, een dienstknecht van God en van den Heere Jezus Christus; aan de twaalf stammen, die in de verstrooiing zijn: zaligheid. 1 Jacques, serviteur de Dieu et du Seigneur Jésus-Christ, aux douze tribus qui sont dans la dispersion, salut! 1 Jacobus, een dienaar van God en van den Heer Jezus Christus; groet de twaalf stammen in de verstrooiing. 1 Jakobus, ein Knecht Gottes und des HERRN Jesu Christi, den zwölf Geschlechtern, die da sind hin und her: Freude zuvor! 1 Tiago, servo de Deus e do Senhor Jesus Cristo, às doze tribos da Dispersão, saúde.
2 Acht het voor grote vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt; 2 Mes frères, regardez comme un sujet de joie complète les diverses épreuves auxquelles vous pouvez être exposés, 2 Acht het, broeders, een reden van grote vreugde wanneer gij in velerlei verzoekingen valt, 2 Meine lieben Brüder, achtet es eitel Freude, wenn ihr in mancherlei Anfechtung fallet, 2 Meus irmãos, tende por motivo de grande gozo o passardes por várias provações,
3 Wetende, dat de beproeving uws geloofs lijdzaamheid werkt. 3 sachant que l'épreuve de votre foi produit la patience. 3 wetend dat zij, als uw geloof de proef doorstaat, u geduld leren. 3 und wisset, daß euer Glaube, so er rechtschaffen ist, Geduld wirket. 3 sabendo que a aprovação da vossa fé produz a perseverança;
4 Doch de lijdzaamheid hebbe een volmaakt werk, opdat gij moogt volmaakt zijn en geheel oprecht, in geen ding gebrekkelijk. 4 Mais il faut que la patience accomplisse parfaitement son oeuvre, afin que vous soyez parfaits et accomplis, sans faillir en rien. 4 Maar het geduld zij volkomen; opdat gij volmaakt en zonder gebrek moogt zijn, in niets tekortschietend. 4 Die Geduld aber soll festbleiben bis ans Ende, auf daß ihr seid vollkommen und ganz und keinen Mangel habet. 4 e a perseverança tenha a sua obra perfeita, para que sejais perfeitos e completos, não faltando em coisa alguma.
5 En indien iemand van u wijsheid ontbreekt, dat hij [ze] van God begere, Die een iegelijk mildelijk geeft, en niet verwijt; en zij zal hem gegeven worden. 5 Si quelqu'un d'entre vous manque de sagesse, qu'il la demande à Dieu, qui donne à tous simplement et sans reproche, et elle lui sera donnée. 5 Komt iemand uwer wijsheid te kort, hij vrage die van God, die haar aan allen geeft, eenvoudigweg, zonder verwijt; en zij zal hem geschonken worden. 5 So aber jemand unter euch Weisheit mangelt, der bitte von Gott, der da gibt einfältiglich jedermann und rücket es niemand auf; so wird sie ihm gegeben werden. 5 Ora, se algum de vós tem falta de sabedoria, peça-a a Deus, que a todos dá liberalmente e não censura, e ser-lhe-á dada.
6 Maar dat hij [ze] begere in geloof, niet twijfelende; want die twijfelt, is een baar der zee gelijk, die van den wind gedreven en op [geworpen] en nedergeworpen wordt. 6 Mais qu'il la demande avec foi, sans douter; car celui qui doute est semblable au flot de la mer, agité par le vent et poussé de côté et d'autre. 6 Doch hij vrage ze gelovig, zonder enigen twijfel te koesteren; want wie twijfelt gelijkt op een golf der zee, die door den wind heen en weer geslingerd wordt. 6 Er bitte aber im Glauben und zweifle nicht; denn wer da zweifelt, der ist gleich wie die Meereswoge, die vom Winde getrieben und gewebet wird. 6 Peça-a, porém, com fé, não duvidando; pois aquele que duvida é semelhante à onda do mar, que é sublevada e agitada pelo vento.
7 Want die mens mene niet, dat hij iets ontvangen zal van den Heere. 7 Qu'un tel homme ne s'imagine pas qu'il recevra quelque chose du Seigneur: 7 Zulk een mens mene niet dat hij van den Heer iets zal ontvangen, 7 Solcher Mensch denke nicht, daß er etwas von dem HERRN empfangen werde. 7 Não pense tal homem que receberá do Senhor alguma coisa,
8 Een dubbelhartig man [is] ongestadig in al zijn wegen. 8 c'est un homme irrésolu, inconstant dans toutes ses voies. 8 dubbelhartig mens als hij is, ongestadig in al zijn gedragingen. 8 Ein Zweifler ist unbeständig in allen seinen Wegen. 8 homem vacilante que é, e inconstante em todos os seus caminhos.
9 Maar de broeder, die nederig is, roeme in zijn hoogheid. 9 Que le frère de condition humble se glorifie de son élévation. 9 Roeme de broeder van lagen staat in zijn hoogheid, 9 Ein Bruder aber, der niedrig ist, rühme sich seiner Höhe, 9 Mas o irmão de condição humilde glorie-se na sua exaltação,
10 En de rijke in zijn vernedering; want hij zal als een bloem van het gras voorbijgaan. 10 Que le riche, au contraire, se glorifie de son humiliation; car il passera comme la fleur de l'herbe. 10 maar de rijke in zijn lagen staat; want als een bloem in het gras zal hij voorbijgaan. 10 und der da reich ist, rühme sich seiner Niedrigkeit; denn wie eine Blume des Grases wird er vergehen. 10 e o rico no seu abatimento; porque ele passará como a flor da erva.
11 Want de zon is opgegaan met de hitte, en heeft het gras dor gemaakt, en zijn bloem is afgevallen, en de schone gedaante haars aanschijns is vergaan; alzo zal ook de rijke in zijn wegen verwelken. 11 Le soleil s'est levé avec sa chaleur ardente, il a desséché l'herbe, sa fleur est tombée, et la beauté de son aspect a disparu: ainsi le riche se flétrira dans ses entreprises. 11 Immers, als de zon gloeiend is opgegaan en het gras verdroogd heeft, is de grasbloem afgevallen en haar schoonheid teloor gegaan. Zo zal de rijke op zijn wegen verwelken. 11 Die Sonne gehet auf mit der Hitze, und das Gras verwelket, und die Blume fällt ab und seine schöne Gestalt verdirbet; also wird der Reiche in seiner Habe verwelken. 11 Pois o sol se levanta em seu ardor e faz secar a erva; a sua flor cai e a beleza do seu aspecto perece; assim murchará também o rico em seus caminhos.
12 Zalig is de man, die verzoeking verdraagt; want als hij beproefd zal geweest zijn, zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen, die Hem liefhebben. 12 Heureux l'homme qui supporte patiemment la tentation; car, après avoir été éprouvé, il recevra la couronne de vie, que le Seigneur a promise à ceux qui l'aiment. 12 Zalig de man die verzoeking doorstaat, want beproefd bevonden zal hij den krans des levens ontvangen, dien God beloofd heeft aan hen die Hem liefhebben. 12 Selig ist der Mann, der die Anfechtung erduldet; denn nachdem er bewähret ist, wird er die Krone des Lebens empfangen, welche Gott verheißen hat denen, die ihn liebhaben. 12 Bem-aventurado o homem que suporta a provação; porque, depois de aprovado, receberá a coroa da vida, que o Senhor prometeu aos que o amam.
13 Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: Ik word van God verzocht; want God kan niet verzocht worden met het kwade, en Hij Zelf verzoekt niemand. 13 Que personne, lorsqu'il est tenté, ne dise: C'est Dieu qui me tente. Car Dieu ne peut être tenté par le mal, et il ne tente lui-même personne. 13 Niemand zegge, wanneer hij in verzoeking komt dat hij door God verzocht wordt; want God wordt door het boze niet in verzoeking gebracht en brengt zelf niemand in verzoeking. 13 Niemand sage, wenn er versuchet wird, daß er von Gott versucht werde; denn Gott ist nicht ein Versucher zum Bösen; er versuchet niemand; 13 Ninguém, sendo tentado, diga: Sou tentado por Deus; porque Deus não pode ser tentado pelo mal e ele a ninguém tenta.
14 Maar een iegelijk wordt verzocht, als hij van zijn eigen begeerlijkheid afgetrokken en verlokt wordt. 14 Mais chacun est tenté quand il est attiré et amorcé par sa propre convoitise. 14 Neen, ieder mens wordt in verzoeking gebracht wanneer hij door zijn eigen begeerlijkheid wordt meegesleept en verlokt. 14 sondern ein jeglicher wird versucht, wenn er von seiner eigenen Lust gereizet und gelocket wird. 14 Cada um, porém, é tentado, quando atraído e engodado pela sua própria concupiscência;
15 Daarna de begeerlijkheid ontvangen hebbende baart zonde; en de zonde voleindigd zijnde baart den dood. 15 Puis la convoitise, lorsqu'elle a conçu, enfante le péché; et le péché, étant consommé, produit la mort. 15 Als daarna de begeerlijkheid bevrucht wordt, baart zij zonde, en als de zonde volwassen is geworden, baart zij den dood. 15 Danach, wenn die Lust empfangen hat, gebieret sie die Sünde; die Sünde aber, wenn sie vollendet ist, gebieret sie den Tod. 15 então a concupiscência, havendo concebido, dá à luz o pecado; e o pecado, sendo consumado, gera a morte.
16 Dwaalt niet, mijn geliefde broeders! 16 Ne vous y trompez pas, mes frères bien-aimés: 16 Dwaalt niet, geliefde broeders. 16 Irret nicht, liebe Brüder! 16 Não vos enganeis, meus amados irmãos.
17 Alle goede gave, en alle volmaakte gifte is van boven, van den Vader der lichten afkomende, bij Welken geen verandering is, of schaduw van omkering. 17 toute grâce excellente et tout don parfait descendent d'en haut, du Père des lumières, chez lequel il n'y a ni changement ni ombre de variation. 17 Elke goede gave en elk volmaakt geschenk daalt van boven neer, van den Vader der lichten, in wien geen verandering is of schaduw door omwenteling. 17 Alle gute Gabe und alle vollkommene Gabe kommt von oben herab, von dem Vater des Lichts, bei welchem ist keine Veränderung noch Wechsel des Lichts und Finsternis. 17 Toda boa dádiva e todo dom perfeito vêm do alto, descendo do Pai das luzes, em quem não há mudança nem sombra de variação.
18 Naar Zijn wil heeft Hij ons gebaard door het Woord der waarheid, opdat wij zouden zijn [als] eerstelingen Zijner schepselen. 18 Il nous a engendrés selon sa volonté, par la parole de vérité, afin que nous soyons en quelque sorte les prémices de ses créatures. 18 Naar zijn raad heeft Hij ons in het aanzijn geroepen door de prediking der waarheid; opdat wij de keur zijner schepselen zouden zijn. 18 Er hat uns gezeuget nach seinem Willen durch das Wort der Wahrheit, auf daß wir wären Erstlinge seiner Kreaturen. 18 Segundo a sua própria vontade, ele nos gerou pela palavra da verdade, para que fôssemos como que primícias das suas criaturas.
19 Zo dan, mijn geliefde broeders, een iegelijk mens zij ras om te horen, traag om te spreken, traag tot toorn; 19 Sachez-le, mes frères bien-aimés. Ainsi, que tout homme soit prompt à écouter, lent à parler, lent à se mettre en colère; 19 Begrijpt dit goed, geliefde broeders! Elk mens zij vlug om te horen, langzaam om te spreken, langzaam om toornig te worden: 19 Darum, liebe Brüder, ein jeglicher Mensch sei schnell zu hören, langsam aber zu reden und langsam zum Zorn; 19 Sabei isto, meus amados irmãos: Todo homem seja pronto para ouvir, tardio para falar e tardio para se irar.
20 Want de toorn des mans werkt Gods gerechtigheid niet. 20 car la colère de l'homme n'accomplit pas la justice de Dieu. 20 want eens mans toorn leidt niet tot Gods gerechtigheid. 20 denn des Menschen Zorn tut nicht, was vor Gott recht ist. 20 Porque a ira do homem não opera a justiça de Deus.
21 Daarom, afgelegd hebbende alle vuiligheid en overvloed van boosheid, ontvangt met zachtmoedigheid het Woord, dat in [u] geplant wordt, hetwelk uw zielen kan zaligmaken. 21 C'est pourquoi, rejetant toute souillure et tout excès de malice, recevez avec douceur la parole qui a été plantée en vous, et qui peut sauver vos âmes. 21 Legt daarom alle onreinheid en uitwas van boosheid af en neemt met zachtmoedigheid het woord aan dat u is ingeprent en uw ziel kan redden. 21 Darum so leget ab alle Unsauberkeit und alle Bosheit und nehmet das Wort an mit Sanftmut, das in euch gepflanzet ist, welches kann eure Seelen selig machen. 21 Pelo que, despojando-vos de toda sorte de imundícia e de todo vestígio do mal, recebei com mansidão a palavra em vós implantada, a qual é poderosa para salvar as vossas almas.
22 En zijt daders des Woords, en niet alleen hoorders, uzelven met valse overlegging bedriegende. 22 Mettez en pratique la parole, et ne vous bornez pas à l'écouter, en vous trompant vous-mêmes par de faux raisonnements. 22 Handelt dan naar het woord en weest niet alleen hoorders, uzelf bedriegend. 22 Seid aber Täter des Worts und nicht Hörer allein, damit ihr euch selbst betrüget. 22 E sede cumpridores da palavra e não somente ouvintes, enganando-vos a vós mesmos.
23 Want zo iemand een hoorder is des Woords, en niet een dader, die is een man gelijk, welke zijn aangeboren aangezicht bemerkt in een spiegel; 23 Car, si quelqu'un écoute la parole et ne la met pas en pratique, il est semblable à un homme qui regarde dans un miroir son visage naturel, 23 Want indien iemand het woord hoort zonder zich daarnaar te gedragen, dan gelijkt hij op een man die het gezicht dat hij van nature heeft in een spiegel ziet; 23 Denn so jemand ist ein Hörer des Worts und nicht ein Täter, der ist gleich einem Mann, der sein leiblich Angesicht im Spiegel beschauet; 23 Pois se alguém é ouvinte da palavra e não cumpridor, é semelhante a um homem que contempla no espelho o seu rosto natural;
24 Want hij heeft zichzelven bemerkt, en is weggegaan, en heeft terstond vergeten, hoedanig hij was. 24 et qui, après s'être regardé, s'en va, et oublie aussitôt quel il était. 24 immers, als hij het heeft gezien, dan is hij zodra hij heengegaan is vergeten hoe hij er uitziet. 24 denn nachdem er sich beschauet hat, gehet er von Stund' an davon und vergisset, wie er gestaltet war. 24 porque se contempla a si mesmo e vai-se, e logo se esquece de como era.
25 Maar die inziet in de volmaakte wet, die der vrijheid is, en daarbij blijft, deze, geen vergetelijk hoorder geworden zijnde, maar een dader des werks, deze, [zeg] [ik], zal gelukzalig zijn in dit zijn doen. 25 Mais celui qui aura plongé les regards dans la loi parfaite, la loi de la liberté, et qui aura persévéré, n'étant pas un auditeur oublieux, mais se mettant à l'oeuvre, celui-là sera heureux dans son activité. 25 Maar hij die een diepen blik slaat in de volmaakte wet der vrijheid en zich daaraan voortdurend houdt, geen vergeetachtig hoorder, maar een die handelt, die zal zalig zijn door zijn doen. 25 Wer aber durchschauet in das voll kommene Gesetz der Freiheit und darinnen beharret und ist nicht ein vergeßlicher Hörer, sondern ein Täter, derselbige wird selig sein in seiner Tat. 25 Entretanto aquele que atenta bem para a lei perfeita, a da liberdade, e nela persevera, não sendo ouvinte esquecido, mas executor da obra, este será bem-aventurado no que fizer.
26 Indien iemand onder u dunkt, dat hij godsdienstig is, en [hij] zijn tong niet in toom houdt, maar zijn hart verleidt, dezes godsdienst is ijdel. 26 Si quelqu'un croit être religieux, sans tenir sa langue en bride, mais en trompant son coeur, la religion de cet homme est vaine. 26 Waant iemand vroom te zijn, terwijl hij zijn tong niet in toom houdt maar zichzelf bedriegt, diens vroomheid heeft geen waarde. 26 So aber sich jemand unter euch lässet dünken, er diene Gott, und hält seine Zunge nicht im Zaum, sondern verführet sein Herz, des Gottesdienst ist eitel. 26 Se alguém cuida ser religioso e não refreia a sua língua, mas engana o seu coração, a sua religião é vã.
27 De zuivere en onbevlekte godsdienst voor God en den Vader is deze: wezen en weduwen bezoeken in hun verdrukking, [en] zichzelven onbesmet bewaren van de wereld. 27 La religion pure et sans tache, devant Dieu notre Père, consiste à visiter les orphelins et les veuves dans leurs afflictions, et à se préserver des souillures du monde. 27 De zuivere en onbevlekte vroomheid in het oog van den God en Vader is naar wezen en weduwen in hun verdrukking om te zien en zichzelf onbesmet van de wereld te bewaren. 27 Ein reiner und unbefleckter Gottesdienst vor Gott dem Vater ist der: die Waisen und Witwen in ihrer Trübsal besuchen und sich von der Welt unbefleckt behalten. 27 A religião pura e imaculada diante de nosso Deus e Pai é esta: Visitar os órfãos e as viúvas nas suas aflições e guardar-se isento da corrupção do mundo.