|
1 Paulus, een apostel van Jezus Christus, naar het bevel van God, onzen Zaligmaker, en den Heere Jezus Christus, [Die] onze Hope [is], |
1 Paulus, een apostel van Jezus Christus, naar het bevel van God, onzen Zaligmaker, en van den Heere Jezus Christus, die onze hoop is, |
1 Paulus, een apostel van Christus Jezus, in opdracht van God, onzen redder, en Christus Jezus, op wien wij hopen, |
1 Paulus, een apostel van Christus Jezus naar de opdracht van God, onze Heiland, en van Christus Jezus, onze hoop, |
1 Paulus, ein Apostel Jesu Christi, nach dem Befehl Gottes, unsers Heilandes, und des HERRN Jesu Christi, der unsere Hoffnung ist: |
2 Aan Timotheus, [mijn] oprechten zoon in het geloof; genade, barmhartigheid, vrede zij u van God, onzen Vader, en Christus Jezus, onzen Heere. |
2 aan Timótheüs, mijnen oprechten zoon in het geloof: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God, onzen Vader, en van onzen Heer Jezus Christus. |
2 aan Timoteüs, zijn waren zoon in het geloof: genade, barmhartigheid en vrede mogen u verleend worden van God, den Vader, en van Christus Jezus, onzen Heer. |
2 Aan Timoteus, mijn waar kind in het geloof: genade, barmhartigheid en vrede zij u van God, de Vader, en van Christus Jezus, onze Here. |
2 Timotheus, meinem rechtschaffenen Sohn im Glauben. Gnade, Barmherzigkeit, Friede von Gott, unserm Vater, und unserm HERRN Jesu Christo. |
3 Gelijk ik u vermaand heb, dat gij te Efeze zoudt blijven, als ik naar Macedonie reisde, [zo] [vermaan] [ik] [het] [u] [nog], opdat gij sommigen beveelt geen andere leer te leren; |
3 Gelijk ik u vermaand heb, toen ik naar Macedonië trok, dat gij te Efeze zoudt blijven, en sommigen gebieden niets vreemds te leren, |
3 Gelijk ik, toen ik naar Macedonie op reis ging, u aanried, moet gij te Efeze blijven om sommige lieden te waarschuwen geen vreemde leer te verkondigen |
3 Doe, zoals ik u bij mijn reis naar Macedonie aangeraden heb: blijf nog te Efeze, om sommigen te bevelen geen andere leer te brengen, |
3 Wie ich dich ermahnet habe, daß du zu Ephesus bliebest, da ich nach Mazedonien zog, und gebötest etlichen, daß sie nicht anders lehreten, |
4 Noch zich te begeven tot fabelen en oneindelijke geslachtsrekeningen, welke meer [twist] vragen voortbrengen dan stichting Gods, die in het geloof is. |
4 ook geen acht te geven op fabelen en geslachtsregisters, die geen einde hebben, en meer twistvragen voortbrengen dan verbetering tot God in het geloof; |
4 en zich niet op te houden met fabelen en eindeloze geslachtsrekeningen, die eer twistvragen uitlokken dan Gods heilsorde, door geloof aanvaard, aan het licht brengen. |
4 Noch zich bezig te houden met fabels en eindeloze geslachtsregisters, die veeleer moeilijkheden ten gevolge hebben dan door God gegeven leiding in het geloof. |
4 auch nicht achthätten auf die Fabeln und der Geschlechtsregister, die kein Ende haben, und bringen Fragen auf, mehr denn Besserung zu Gott im Glauben. |
5 Maar het einde des gebods is liefde uit een rein hart, en [uit] een goed geweten, en [uit] een ongeveinsd geloof. |
5 het einddoel toch van het geloof is liefde uit een rein hart, uit een goed geweten, en uit een ongeveinsd geloof; |
5 Alle verkondiging toch beoogt liefde uit een rein hart, een zuiver geweten en ongeveinsd geloof; |
5 En het doel van [alle] vermaning is liefde uit een rein hart, uit een goed geweten en een ongeveinsd geloof. |
5 Denn die Hauptsumme des Gebots ist Liebe von reinem Herzen und von gutem Gewissen und von ungefärbtem Glauben, |
6 Van dewelke sommigen afgeweken zijnde, zich gewend hebben tot ijdelspreking; |
6 waarvan sommigen zijn afgedwaald, en hebben zich gekeerd tot onnut geklap, |
6 maar daarvan zijn sommige lieden afgeweken, zich ophoudend met ijdele praatjes, |
6 Door dit spoor te verlaten zijn sommigen vervallen tot ijdel gepraat; |
6 welcher haben etliche gefehlet und sind umgewandt zu unnützem Geschwätz, |
7 Willende leraars der wet zijn, niet verstaande, noch wat zij zeggen, noch wat zij bevestigen. |
7 omdat zij leeraars der Wet willen zijn, en niet verstaan wat zij zeggen of wat zij verzekeren. |
7 terwijl zij wetgeleerden willen zijn, zonder zelf te begrijpen wat zij zeggen en over sommige dingen met driestheid beweren. |
7 Zij willen leraars der wet zijn, zonder ook maar te beseffen wat zij zeggen of waarover zij zo stellig spreken. |
7 wollen der Schrift Meister sein und verstehen nicht, was sie sagen, oder was sie setzen. |
8 Doch wij weten, dat de wet goed is, zo iemand die wettelijk gebruikt; |
8 Maar wij weten, dat de Wet goed is, zo iemand haar recht gebruikt, |
8 Wij weten dat de wet goed is, indien men haar op wettige wijze gebruikt, |
8 Wij weten, dat de wet goed is, indien iemand haar wettig toepast, |
8 Wir wissen aber, daß das Gesetz gut ist, so sein jemand recht brauchet, |
9 En hij dit weet, dat den rechtvaardigen de wet niet is gezet, maar den onrechtvaardigen en den halsstarrigen, den goddelozen en den zondaren, den onheiligen en den ongoddelijken, den vadermoorders en den moedermoorders, den doodslagers, |
9 en dit weet, dat den rechtvaardigen geen wet gegeven is, maar den bandelozen en ongehoorzamen, den goddelozen en zondaren, den onheiligen en onreinen, vadermoorders en moedermoorders, doodslagers, |
9 goed begrijpend dat een wet niet bestaat voor een rechtschapen mens, maar voor de slechtaards en losbandigen, goddelozen en zondaars, voor hen die niets heilig en alles gemeen achten, zich aan vader en moeder vergrijpen, doodslagers, |
9 Wel wetend, dat de wet niet gesteld is voor de rechtvaardige, maar voor wettelozen en tuchtelozen, voor goddelozen en zondaars, voor onverlaten en onheiligen, voor vadermoorders en moedermoorders en doodslagers, |
9 und weiß solches, daß dem Gerechten kein Gesetz gegeben ist, sondern den Ungerechten und Ungehorsamen, den Gottlosen und Sündern, den Unheiligen und Ungeistlichen, den Vatermördern und Muttermördern, den Totschlägern, |
10 Den hoereerders, dien, die bij mannen liggen, den mensendieven, den leugenaars, den meinedigen, en zo er iets anders tegen de gezonde leer is; |
10 hoereerders, wellustigen, mensendieven, leugenaars, meineedigen, en wat er meer met de gezonde leer in strijd is, |
10 hoereerders, knapenschenners, zielverkopers, leugenaars, meineedigen, en wat verder in strijd is met de gezonde leer, |
10 Hoereerders, knapenschenders, zielverkopers, leugenaars, meinedigen, en al wat verder ingaat tegen de gezonde leer, |
10 den Hurern, den Knabenschändern, den Menschendieben, den Lügnern, den Meineidigen, und so etwas mehr der heilsamen Lehre wider ist, |
11 Naar het Evangelie der heerlijkheid des zaligen Gods, dat mij toebetrouwd is. |
11 naar het heerlijk Evangelie des zaligen Gods, dat mij is toebetrouwd. |
11 volgens de blijde boodschap der heerlijkheid van den zaligen God, welker verkondiging mij toevertrouwd is. |
11 In overeenstemming met het evangelie der heerlijkheid van de zalige God, dat mij is toevertrouwd. |
11 nach dem herrlichen Evangelium des seligen Gottes, welches mir vertrauet ist. |
12 En ik dank Hem, Die mij bekrachtigd heeft, [namelijk] Christus Jezus, onzen Heere, dat Hij mij getrouw geacht heeft, [mij] in de bediening gesteld hebbende; |
12 En ik dank onzen Heere Christus Jezus, die mij heeft sterk gemaakt, en getrouw geacht, en gesteld in het ambt, |
12 Ik ben dankbaar aan hem die mij kracht geeft, onzen Heer Christus Jezus, dat hij mij voor getrouw geacht en in zijn dienst gesteld heeft, |
12 Ik breng dank aan Hem, die mij kracht gegeven heeft, Christus Jezus, onze Here, dat Hij mij getrouw geacht heeft, daar Hij mij in de bediening gesteld heeft, |
12 Und ich danke unserm HERRN Christo Jesu, der mich stark gemacht und treu geachtet hat und gesetzt in das Amt, |
13 Die te voren een [gods] lasteraar was, en een vervolger, en een verdrukker; maar mij is barmhartigheid geschied, dewijl ik het ontwetende gedaan heb in [mijn] ongelovigheid. |
13 mij, die te voren een lasteraar was en een vervolger en een versmader; maar mij is barmhartigheid geschied, want ik heb het onwetend gedaan in ongeloof; |
13 terwijl ik toch vroeger een lasteraar, een vervolger en geweldenaar was; maar mij is ontferming bewezen, omdat ik het in onwetendheid, daar ik het geloof niet had, gedaan heb; |
13 Hoewel ik vroeger een godslasteraar en een vervolger en een geweldenaar was. Maar mij is ontferming bewezen, omdat ik het in mijn onwetendheid, uit ongeloof, gedaan heb, |
13 der ich zuvor war ein Lästerer und ein Verfolger und ein Schmäher. Aber mir ist Barmherzigkeit widerfahren; denn ich hab's unwissend getan, im Unglauben. |
14 Doch de genade onzes Heeren is zeer overvloedig geweest, met geloof en liefde, die er is in Christus Jezus. |
14 doch de genade van onzen Heer is des te rijkelijker geweest, met het geloof en de liefde, die in Christus Jezus is. |
14 ja, de Heer heeft mij in rijke mate genade bewezen door het geloof en de liefde in gemeenschap met Christus Jezus. |
14 En zeer overvloedig is de genade van onze Here geweest, met het geloof en de liefde in Christus Jezus. |
14 Es ist aber desto reicher gewesen die Gnade unsers HERRN samt dem Glauben und der Liebe, die in Christo Jesu ist. |
15 Dit is een getrouw woord, en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben. |
15 Dit is een waarachtig en alle aanneming waardig woord, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om de zondaars zalig te maken, onder welke ik de voornaamste ben. |
15 Het is een betrouwbaar woord, in alle opzichten aannemelijk, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren te redden. Van hen ben ik de grootste; |
15 Dit is een getrouw woord en alle aanneming waard, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren te behouden, onder welke ik een eerste plaats inneem. |
15 Denn das ist je gewißlich wahr und ein teuer wertes Wort, daß Christus Jesus kommen ist in die Welt, die Sünder selig zu machen, unter welchen ich der vornehmste bin. |
16 Maar daarom is mij barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus in mij, die de voornaamste ben, al [Zijn] lankmoedigheid zou betonen, tot een voorbeeld dergenen, die in Hem geloven zullen ten eeuwigen leven. |
16 Maar Dáárom is mij barmhartigheid geschied, opdat Jezus Christus aan mij voornamelijk zou betonen alle lankmoedigheid, tot een voorbeeld voor degenen, die in hem geloven zouden ten eeuwigen leven. |
16 maar daarom is mij ontferming bewezen, opdat Jezus Christus allereerst in mij zijn volkomen lankmoedigheid zou openbaren, ten voorbeelde voor hen die later in hem zouden geloven en het eeuwige leven erlangen. |
16 Maar hiertoe is mij ontferming bewezen, dat Jezus Christus in de eerste plaats in mij zijn ganse lankmoedigheid zou bewijzen tot een voorbeeld voor hen, die later op Hem zouden vertrouwen ten eeuwigen leven. |
16 Aber darum ist mir Barmherzigkeit widerfahren, auf daß an mir vornehmlich Jesus Christus erzeigete alle Geduld zum Exempel denen, die an ihn glauben sollten zum ewigen Leben. |
17 Den Koning nu der eeuwen, den onverderfelijken, den onzienlijken, den alleen wijzen God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen. |
17 Den Koning der eeuwen nu, den onvergankelijken en onzichtbaren en alleen wijzen God, zij eer en prijs in eeuwigheid! Amen. |
17 Den koning der werelden, den onverderfelijken, onzienlijken, enigen God, zij eer en heerlijkheid tot in alle eeuwigheid. Amen. |
17 De Koning der eeuwen, de onvergankelijke, de onzienlijke, de enige God, zij eer en heerlijkheid in alle eeuwigheid! Amen. |
17 Aber Gott, dem ewigen Könige, dem Unvergänglichen und Unsichtbaren und allein Weisen, sei Ehre und Preis in Ewigkeit! Amen. |
18 Dit gebod beveel ik u, [mijn] zoon Timotheus, dat gij naar de profetieen, die van u voorgegaan zijn, in dezelve den goeden strijd strijdt; |
18 Dit gebod beveel ik u, mijn zoon Timótheüs, naar de voorgaande profetieën omtrent u, dat gij in haar een goeden strijd strijdt, |
18 Dit te prediken draag ik u op, mijn zoon Timoteüs, volgens de profetenwoorden vroeger aangaande u uitgesproken; opdat gij, daardoor gesterkt, den goeden strijd moogt strijden, |
18 Deze opdracht vertrouw ik u toe, mijn kind Timoteus, overeenkomstig de profetieen, die vroeger aangaande u zijn uitgesproken, opdat gij, u daarnaar richtend, de goede strijd strijdt |
18 Dies Gebot befehle ich dir, mein Sohn Timotheus, nach den vorigen Weissagungen über dir, daß du in denselbigen eine gute Ritterschaft übest |
19 Houdende het geloof, en een goed geweten, hetwelk sommigen verstoten hebbende, van het geloof schipbreuk geleden hebben; |
19 het geloof behoudende, en een goed geweten, hetwelk sommigen van zich gestoten en aan het geloof schipbreuk geleden hebben; |
19 in het bezit van geloof en een rein geweten. Sommige lieden hebben dit van zich afgestoten en dientengevolge aan het geloof schipbreuk geleden. |
19 Met geloof en met een goed geweten. Omdat sommigen dit hebben verworpen, heeft hun geloof schipbreuk geleden. |
19 und habest den Glauben und gut Gewissen, welches etliche von sich gestoßen und am Glauben Schiffbruch erlitten haben; |
20 Onder welken is Hymeneus en Alexander, die ik den satan overgegeven heb, opdat zij zouden leren niet [meer] te lasteren. |
20 onder welke Hymenéüs is en Alexander, die ik den satan overgegeven heb, opdat zij leren zouden niet meer te lasteren. |
20 Onder anderen Hymeneus en Alexander, die ik aan den Satan heb overgeleverd, opdat zij het lasteren mogen verleren. |
20 Tot hen behoren Hymeneus en Alexander, die ik aan de satan heb overgegeven, opdat hun het lasteren worde afgeleerd. |
20 unter welchen ist Hymenäus und Alexander, welche ich habe dem Satan übergeben, daß sie gezüchtiget werden, nicht mehr zu lästern. |