|
1 Dit zijn de geboden, de verordeningen en de bepalingen die de HEERE, uw God, geboden heeft u te leren, om ze te doen in het land waar u naartoe trekt om het in bezit te nemen, |
1 Dit nu zijn de wetten en geboden en inzettingen, welke de Heer, uw God, geboden heeft, opdat gij die leren en doen zoudt in het land, waarheen gij trekt om het in te nemen; |
1 Dit nu zijn de geboden, inzettingen en verordeningen, welke de Heer, uw god, heeft gelast u te leren, om ze te betrachten in het land dat gij aan den overkant in bezit gaat nemen; |
1 Dit nu is het gebod, dit zijn de inzettingen en verordeningen, die de Here, uw God, bevolen heeft u te leren om die na te komen in het land, waarheen gij zult trekken om het in bezit te nemen, |
1 Dit zijn de geboden, wetten en regels die ik u in opdracht van de HEER, uw God, moet leren en die u moet naleven in het land aan de overkant, dat u in bezit zult nemen. |
2 opdat u de HEERE, uw God, vreest door al Zijn verordeningen en Zijn geboden, die ik u gebied, in acht te nemen: u, uw kind en uw kleinkind, alle dagen van uw leven; en opdat uw dagen verlengd worden. |
2 opdat gij den Heer, uwen God, vreest, en al zijne inzettingen en geboden onderhoudt, die ik u gebied, gij en uwe kinderen en uwe kindskinderen, geheel uw leven, opdat gij lang leeft. |
2 opdat gij den Heer, uw god, zoudt vrezen, door al zijn inzettingen en geboden die ik u heden geef al uw levensdagen te onderhouden, gij en uw zoon en uw kleinzoon; opdat gij lang moogt leven. |
2 Opdat gij de Here, uw God, vreest door al zijn inzettingen en geboden te onderhouden, die ik u opleg, gij en uw zoon en uw kleinzoon, al de dagen van uw leven, en opdat gij lang leven moogt. |
2 U moet voor de HEER, uw God, ontzag tonen door u te houden aan zijn wetten en geboden, zoals ik die nu aan u geef; dat geldt voor u, zolang u leeft, en voor uw kinderen en uw kleinkinderen. Dan zult u lang leven. |
3 Luister dan, Israël, en neem ze nauwlettend in acht! Dan zal het u goed gaan en zult u zeer talrijk worden – zoals de HEERE, de God van uw vaderen, tot u gesproken heeft – in het land dat overvloeit van melk en honing. |
3 Israël, gij zult horen en achtgeven, dat gij het doet, opdat het u welga en gij zeer vermenigvuldigd wordt, gelijk de Heer, de God uwer vaderen, u beloofd heeft, in een land, waar melk en honig vloeit. |
3 Wil dan luisteren, Israel, en nauwgezet betrachten; opdat het u welga en gij u zeer vermenigvuldigt, zoals de Heer, uwer vaderen god, u heeft toegezegd. |
3 Hoor dan, Israel, en onderhoud ze naarstig, opdat het u wel ga, en opdat gij zeer talrijk wordt, zoals de Here, de God uwer vaderen, u heeft toegezegd, in een land, vloeiende van melk en honig. |
3 Luister dus, Israël, en neem ze nauwlettend in acht. Dan zal het u goed gaan in het land dat overvloeit van melk en honing, en zult u sterk in aantal toenemen, zoals de HEER, de God van uw voorouders, u heeft toegezegd. |
4 Luister, Israël! De HEERE, onze God, de HEERE is één! |
4 Hoor, Israël, de Heer, onze God, is de enige Heer; |
4 Hoor, Israel: De Heer, onze god, de Heer is enig. |
4 Hoor, Israel: de Here is onze God; de Here is een! |
4 Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is de enige! |
5 Daarom zult u de HEERE, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel en met heel uw kracht. |
5 en gij zult den Heer, uwen God, liefhebben met uw ganse hart en met uwe ganse ziel en met al uwe kracht. |
5 Daarom zult gij den Heer, uw god, met uw ganse hart en met uw ganse ziel en met uw ganse kracht liefhebben, |
5 Gij zult de Here, uw God, liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met geheel uw kracht. |
5 Heb de HEER, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw kracht. |
6 Deze woorden, die ik u heden gebied, moeten in uw hart zijn. |
6 En deze woorden, die ik u heden gebied, zult gij ter harte nemen; |
6 en zullen deze woorden die ik u heden gebied u ter harte gaan. |
6 Wat ik u heden gebied, zal in uw hart zijn, |
6 Houd de geboden die ik u vandaag opleg steeds in gedachten. |
7 U moet ze uw kinderen inprenten en erover spreken, als u in uw huis zit en als u over de weg gaat, als u neerligt en als u opstaat. |
7 en gij zult die uwen kinderen inscherpen, en daarvan spreken, als gij in uw huis zit of op den weg gaat, als gij u nederlegt of opstaat. |
7 Gij zult ze uw kinderen inscherpen en er over spreken, als gij in huis zit en als gij op den weg gaat, als gij u nederlegt en als gij opstaat; |
7 Gij zult het uw kinderen inprenten en daarover spreken, wanneer gij in uw huis zit, wanneer gij onderweg zijt, wanneer gij nederligt en wanneer gij opstaat. |
7 Prent ze uw kinderen in en spreek er steeds over, thuis en onderweg, als u naar bed gaat en als u opstaat. |
8 U moet ze als een teken op uw hand binden en ze moeten als een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn. |
8 En gij zult die binden tot een teken op uwe hand, en zij zullen u een gedenkteken voor uwe ogen zijn; |
8 gij zult ze als een teken op uw hand binden, zij zullen u tot een merk tussen uw ogen zijn, |
8 Gij zult het ook tot een teken op uw hand binden en het zal u een voorhoofdsband tussen uw ogen zijn, |
8 Draag ze als een teken om uw arm en als een band op uw voorhoofd. |
9 U moet ze op de deurposten van uw huis en op uw poorten schrijven. |
9 en gij zult die schrijven op de posten van uw huis en aan uwe poorten. |
9 en gij zult ze op de deurposten uwer huizen en op uw poorten schrijven. |
9 En gij zult ze schrijven op de deurposten van uw huis en aan uw poorten. |
9 Schrijf ze op de deurposten van uw huis en op de poorten van de stad. |
10 Wanneer het dan gebeuren zal dat de HEERE, uw God, u gebracht heeft in het land dat Hij uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft u te zullen geven – grote en goede steden, die u niet gebouwd hebt, |
10 Wanneer nu de Heer, uw God, u in dat land brengen zal, hetwelk Hij uwen vaderen, Abraham, Isaäk en Jakob, gezworen heeft u te zullen geven; grote en schone steden, die gij niet gebouwd hebt, |
10 Wanneer nu de Heer, uw god, u brengt in het land dat hij uw vaderen, Abraham, Izaak en Jakob, onder eede beloofd heeft u te zullen geven, met grote en schone steden, die gij niet gebouwd, |
10 Wanneer nu de Here, uw God, u in het land zal gebracht hebben, waarvan Hij uw vaderen, Abraham, Isaak en Jakob, gezworen heeft het u te zullen geven (grote en goede steden, die gij niet gebouwd hebt; |
10 Straks brengt de HEER, uw God, u naar het land dat Hij u zal geven, zoals Hij uw voorouders Abraham, Isaak en Jakob onder ede heeft beloofd. U krijgt daar grote, mooie steden, die u niet zelf hebt gebouwd, |
11 huizen, vol van allerlei kostbare dingen, waarmee u ze niet gevuld hebt, uitgehakte putten, die u niet uitgehakt hebt, en wijngaarden en olijfgaarden, die u niet geplant hebt – en u gegeten hebt en verzadigd bent, |
11 en huizen, vol van allerlei goed, die gij niet gevuld hebt, en uitgehouwen bornputten, die gij niet uitgehouwen hebt, en wijnbergen en olijfgaarden, die gij niet geplant hebt, opdat gij eet en verzadigd wordt, |
11 huizen vol van allerlei goederen, waarmede gij ze niet gevuld, uitgehouwen waterbakken, die gij niet uitgehouwen, wijngaarden en olijfbomen, die gij niet geplant hebt, en gij eet en verzadigd wordt, |
11 Huizen, vol met allerlei goederen, waarmee gij ze niet gevuld hebt; uitgehouwen bakken, die gij niet uitgehouwen hebt; wijngaarden en olijfbomen, die gij niet geplant hebt) en gij gegeten hebt en verzadigd zijt, |
11 huizen vol voorraden, die u niet hebt aangelegd, regenputten, die u niet hebt uitgehouwen, en wijnstokken en olijfbomen, die u niet hebt geplant. U zult er volop te eten hebben en verzadigd raken. |
12 wees dan op uw hoede dat u de HEERE, Die u uit het land Egypte, uit het slavenhuis, geleid heeft, niet vergeet. |
12 zo wacht u, dat gij den Heer niet vergeet, die u uit Egypteland, uit het diensthuis, gevoerd heeft. |
12 neem u dan in acht dat gij den Heer, uw god, niet vergeet, die u uit Egypteland, uit het slavenhuis heeft uitgeleid. |
12 Neem u er dan voor in acht, dat gij de Here niet vergeet, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heeft. |
12 Zorg er dan voor dat u de HEER niet vergeet, die u uit de slavernij in Egypte heeft bevrijd. |
13 U moet de HEERE, uw God, vrezen, Hem dienen en bij Zijn Naam zweren. |
13 Maar gij zult den Heer, uwen God, vrezen en Hem dienen, en bij zijnen naam zweren; |
13 Den Heer uw god, zult gij vrezen, hem dienen en bij zijn naam zweren; |
13 De Here, uw God, zult gij vrezen, Hem zult gij dienen en bij zijn naam zweren. |
13 Heb alleen ontzag voor de HEER, uw God, dien Hem en zweer alleen bij zijn naam. |
14 U mag niet achter andere goden, de goden van de volken die rondom u zijn, aan gaan, |
14 en zult andere goden niet navolgen, uit de goden der volken, die rondom u zijn. |
14 gij zult geen andere goden volgen, geen der goden van de u omringende volken; |
14 Gij zult geen andere goden achternalopen, van de goden der volken rondom u, |
14 Laat u niet in met de goden van de omringende volken; |
15 want de HEERE, uw God, is een na-ijverig God in uw midden; anders ontbrandt de toorn van de HEERE, uw God, tegen u en vaagt Hij u weg van de aardbodem. |
15 Want de Heer, uw God, is een naijverig God onder u, opdat niet de toorn van den Heer, uwen God, tegen u ontsteke en u verdelge van de aarde. |
15 want de Heer, uw god, is een naijverig god in uw midden; opdat niet de toorn van den Heer, uw god, tegen u ontbrande en hij u verdelge van de aarde. |
15 Want de Here, uw God, is een naijverig God in uw midden; opdat de toorn van de Here, uw God, niet tegen u ontbrande en Hij u van de aardbodem verdelge. |
15 de HEER zou in woede tegen u ontsteken en u van de aardbodem wegvagen. Want de HEER, uw God, die in uw midden is, duldt geen ontrouw. |
16 U mag de HEERE, uw God, niet op de proef stellen, zoals u Hem bij Massa op de proef gesteld hebt. |
16 Gij zult den Heer, uwen God, niet verzoeken, gelijk gij Hem verzocht hebt te Massa; |
16 Gij zult den Heer, uw god, niet op de proef stellen, zoals gij bij Massa gedaan hebt; |
16 Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken, zoals gij bij Massa gedaan hebt. |
16 Stel Hem niet op de proef, zoals u bij Massa deed. |
17 U moet de geboden van de HEERE, uw God, Zijn getuigenissen en Zijn verordeningen, die Hij u geboden heeft, nauwgezet in acht nemen. |
17 maar gij zult houden de geboden van den Heer, uwen God, en zijne getuigenissen en zijne inzettingen, die Hij u geboden heeft; |
17 stipt zult gij onderhouden de geboden van den Heer, uw god, de voorschriften en inzettingen welke hij u gegeven heeft, |
17 Gij zult nauwgezet de geboden van de Here, uw God, onderhouden en de getuigenissen en de inzettingen, die Hij u opgelegd heeft; |
17 Leef de geboden, de bepalingen en de wetten die de HEER, uw God, u heeft voorgehouden, zorgvuldig na |
18 En u moet doen wat juist en goed is in de ogen van de HEERE, opdat het u goed gaat, en u er komt, en het goede land dat de HEERE uw vaderen onder ede beloofd heeft, in bezit neemt, |
18 opdat gij doet hetgeen recht en goed is voor de ogen des Heren, opdat het u welga, en gij moogt intrekken en innemen het goede land, hetwelk de Heer uwen vaderen gezworen heeft; |
18 en doen wat in des Heeren oog recht en goed is; opdat het u welga en gij in het bezit komt van het goede land dat de Heer uw vaderen onder eede beloofd heeft, |
18 Gij zult doen wat recht en goed is in de ogen des Heren, opdat het u wel ga en gij het goede land, dat de Here aan uw vaderen onder ede beloofd heeft, binnengaat en in bezit neemt, |
18 en doe wat goed is in zijn ogen. Dan zal het u goed gaan en kunt u het goede land in bezit nemen dat Hij uw voorouders onder ede heeft toegezegd. |
19 om al uw vijanden van voor uw ogen te verjagen, zoals de HEERE gesproken heeft. |
19 dat Hij al uwe vijanden voor u verjage, gelijk de Heer gesproken heeft. |
19 terwijl hij al uw vijanden voor u uit verjaagt, zoals hij heeft toegezegd. |
19 Door al uw vijanden voor u uit te jagen, zoals de Here heeft gesproken. |
19 Al uw vijanden zal Hij voor u op de vlucht drijven, zoals Hij heeft beloofd. |
20 Wanneer uw zoon u morgen vraagt: Wat zijn dat voor getuigenissen, verordeningen en bepalingen die de HEERE, onze God, u geboden heeft? |
20 Wanneer nu uw zoon heden of morgen u vragen zal, zeggende: Wat zijn dat voor getuigenissen, geboden en inzettingen, die de Heer, onze God, geboden heeft? |
20 Wanneer naderhand uw zoon u vraagt: Wat betekenen de voorschriften inzettingen en verordeningen welke de Heer, onze god, u gegeven heeft? |
20 Wanneer later uw zoon u vraagt: Wat zijn dat voor getuigenissen, inzettingen en verordeningen, die de Here, onze God, u opgelegd heeft? |
20 Wanneer uw kinderen u later vragen: ‘Wat betekenen al die bepalingen en wetten en regels die de HEER, onze God, u heeft voorgehouden?’, |
21 dan moet u tegen uw zoon zeggen: Wij waren slaven van de farao in Egypte, maar de HEERE heeft ons met sterke hand uit Egypte geleid. |
21 Zo zult gij tot uwen zoon zeggen: Wij waren knechten van Farao in Egypte, en de Heer voerde ons uit Egypte met een machtige hand; |
21 dan zult gij tot uw zoon zeggen: Wij zijn in Egypte slaven van Farao geweest, en de Heer heeft ons met sterke hand uit Egypte uitgeleid; |
21 Dan zult gij tot uw zoon zeggen: Wij waren dienstknechten van Farao in Egypte, maar de Here heeft ons met een sterke hand uit Egypte geleid; |
21 geef dan dit antwoord: ‘Wij waren in Egypte slaven van de farao, maar met sterke hand heeft de HEER ons uit Egypte bevrijd. |
22 En de HEERE gaf tekenen en wonderen, groot en onheilbrengend, in Egypte, aan de farao en aan zijn hele huis, voor onze ogen. |
22 en de Heer deed grote en kwade tekenen en wonderen aan Egypte, en aan Farao en aan al zijn huis, voor onze ogen; |
22 de Heer heeft voor onze ogen in Egypte grote en onheilbrengende tekenen en wonderen aan Farao en zijn ganse huis gedaan, |
22 De Here deed voor onze ogen tekenen en wonderen, groot en onheil brengend, aan Egypte, aan Farao en aan zijn gehele huis; |
22 Wij zagen met eigen ogen hoe Hij tekenen en indrukwekkende wonderen deed, die groot onheil brachten over de Egyptenaren, de farao en zijn hof. |
23 Maar ons leidde Hij daarvandaan, om ons hierheen te brengen en ons het land te geven, dat Hij onze vaderen onder ede beloofd had. |
23 en Hij voerde ons van daar uit, opdat Hij ons invoerde en ons het land gave, hetwelk Hij onzen vaderen gezworen had. |
23 en ons er uitgeleid, om ons te brengen in het land dat hij onzen vaderen onder eede beloofd had het ons te geven. |
23 Maar ons heeft Hij daaruit geleid, om ons te brengen in het land dat Hij aan onze vaderen onder ede beloofd had, en ons dit te geven. |
23 Maar ons leidde Hij weg uit Egypte, om ons hierheen te brengen en ons het land te geven dat Hij onze voorouders onder ede had beloofd. |
24 En de HEERE gebood ons al deze verordeningen te houden, om de HEERE, onze God, te vrezen, ons ten goede, alle dagen, om ons in leven te houden, zoals het op deze dag is. |
24 En de Heer heeft ons geboden te doen naar al deze inzettingen, om den Heer, onzen God, te vrezen; opdat het ons wel ga, ons leven lang, gelijk het heden ten dage is. |
24 Nu gebood de Heer ons al deze inzettingen te betrachten tot vreze van den Heer, onzen god; opdat het ons altijd wel zou gaan en hij ons het leven zou schenken, zoals heden het geval is. |
24 De Here gebood ons al deze inzettingen te onderhouden en de Here, onze God, te vrezen, opdat het ons altijd wel zou gaan en Hij ons in het leven zou behouden, zoals dit heden het geval is. |
24 Daarom gebood de HEER, onze God, ons al deze wetten na te komen en ontzag voor Hem te tonen. Dan zou het ons goed gaan en zou Hij ons leven sparen, zoals Hij tot nu toe heeft gedaan. |
25 Het zal voor ons gerechtigheid zijn als wij al deze geboden nauwlettend in acht nemen, voor het aangezicht van de HEERE, onze God, zoals Hij ons geboden heeft. |
25 En het zal onze gerechtigheid zijn voor den Heer, onzen God, als wij al deze geboden onderhouden en doen, gelijk Hij ons geboden heeft. |
25 Hierin zal onze gerechtigheid bestaan, dat wij zorgen al deze geboden voor het aangezicht van den Heer, onzen god, te betrachten, zoals hij ons geboden heeft. |
25 En het zal ons tot gerechtigheid zijn, wanneer wij heel dit gebod naarstig onderhouden voor het aangezicht van de Here, onze God, zoals Hij ons geboden heeft. |
25 Als wij voor het oog van de HEER, onze God, deze geboden altijd naleven, zoals Hij ons heeft opgedragen, zal het ons ten goede worden aangerekend.’ |