|
1 Wanneer een man een vrouw genomen heeft en met haar getrouwd is, en het gebeurt dat zij geen genade meer vindt in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, en hij haar een echtscheidingsbrief schrijft, die in haar hand geeft en haar uit zijn huis wegstuurt, |
1 Wanneer iemand ene vrouw neemt en haar trouwt, en zij vindt geen genade voor zijne ogen vanwege iets afkeerwekkends, zo zal hij een scheidbrief schrijven en haar dien in handen geven, en haar uit zijn huis laten gaan. |
1 Wanneer iemand een vrouw ten huwelijk neemt en later, als zij hem niet aanstaat, omdat hij iets walgelijks aan haar ontdekt heeft, haar een scheidbrief schrijft, haar dien in handen geeft en haar uit zijn huis wegzendt, |
1 Wanneer iemand een vrouw genomen en gehuwd heeft, dan zal, (als hij haar geen genegenheid toedraagt, omdat hij iets onbehoorlijks aan haar gevonden heeft, en hij een scheidbrief geschreven en haar die overhandigd heeft, waarna hij haar uit zijn huis heeft weggezonden) |
1 Lorsqu'un homme aura pris et épousé une femme qui viendrait à ne pas trouver grâce à ses yeux, parce qu'il a découvert en elle quelque chose de honteux, il écrira pour elle une lettre de divorce, et, après la lui avoir remise en main, il la renverra de sa maison. |
2 en als zij dan uit zijn huis vertrekt, weggaat en de vrouw van een andere man wordt, |
2 Wanneer zij dan uit zijn huis gegaan is, en heengaat en de vrouw eens anderen wordt, |
2 en zij verlaat zijn huis, gaat heen en wordt de vrouw van een ander, |
2 En als zij dan uit zijn huis vertrokken, haars weegs gegaan en de vrouw van een ander geworden is; |
2 Elle sortira de chez lui, s'en ira, et pourra devenir la femme d'un autre homme. |
3 en die laatste man ook een afkeer van haar krijgt, haar een echtscheidingsbrief schrijft, die in haar hand geeft en haar uit zijn huis wegstuurt, of als die laatste man, die haar voor zichzelf tot vrouw genomen heeft, sterft, |
3 en deze andere man ook afkerig van haar wordt, en een scheidbrief schrijft en haar dien in handen geeft, en haar uit zijn huis laat gaan, of zo die andere man sterft, die haar tot vrouw genomen had: |
3 maar ook die tweede man krijgt een afkeer van haar, schrijft haar een scheidbrief, geeft haar dien in handen en zendt haar weg uit zijn huis; of die tweede man die haar tot vrouw genomen heeft sterft-- |
3 En als dan de laatste man een afkeer van haar krijgt, een scheidbrief schrijft, haar die overhandigt en haar uit zijn huis wegzendt; of als de laatste man, die haar tot vrouw genomen heeft, gestorven is, |
3 Si ce dernier homme la prend en aversion, écrit pour elle une lettre de divorce, et, après la lui avoir remise en main, la renvoie de sa maison; ou bien, si ce dernier homme qui l'a prise pour femme vient à mourir, |
4 dan mag haar eerste man, die haar heeft weggestuurd, haar niet terugnemen om hem tot vrouw te zijn, nu zij onrein geworden is; want dat is voor het aangezicht van de HEERE een gruwel. U mag geen zonde brengen over het land dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft. |
4 zo mag haar eerste man, die haar uitgestoten heeft, haar niet wedernemen, dat zij hem tot vrouw zij, nademaal zij verontreinigd is, want dat is een gruwel voor den Heer; opdat gij het land niet met zonde bezwaart, hetwelk de Heer, uw God, u tot een erfdeel gegeven heeft. |
4 zo is het haar eersten echtgenoot, die haar had weggezonden, niet geoorloofd haar andermaal tot vrouw te nemen, nadat zij zich heeft laten verontreinigen; want dat is iets afschuwelijks in het oog des Heeren: gij zult het land dat de Heer, uw god, u ten erfdeel geeft niet met zonde beladen. |
4 Dan zal de eerste echtgenoot, die haar weggezonden heeft, haar niet opnieuw tot vrouw mogen nemen, nadat zij verontreinigd is geworden; want dat is een gruwel voor het aangezicht des Heren; gij zult geen zonde brengen over het land dat de Here, uw God, u ten erfdeel geven zal. |
4 alors le premier mari qui l'avait renvoyée ne pourra pas la reprendre pour femme après qu'elle a été souillée, car c'est une abomination devant l'Eternel, et tu ne chargeras point de péché le pays que l'Eternel, ton Dieu, te donne pour héritage. |
5 Wanneer een man pas een vrouw genomen heeft, mag hij niet met het leger uittrekken, en mag men hem geen enkele verplichting opleggen. Een jaar lang zal hij vrij zijn ten behoeve van zijn huis zodat hij zijn vrouw, die hij genomen heeft, kan verblijden. |
5 Wanneer iemand onlangs ene vrouw genomen heeft, zo zal hij niet uittrekken met het heir, en men zal hem geen last opleggen; hij zal vrij zijn in zijn huis, een jaar lang, opdat hij vrolijk zij met zijne vrouw, die hij genomen heeft. |
5 Wanneer iemand pas een vrouw heeft genomen, zal hij met het leger niet uittrekken, en zal men hem in geen opzicht iets opleggen; een jaar lang zal hij vrij blijven voor zijn huis en vrolijk zijn met de vrouw die hij genomen heeft. |
5 Wanneer iemand pas een vrouw gehuwd heeft, zal hij in het leger niet uitrukken en men zal hem in geen enkel opzicht bezwaren; gedurende een jaar zal hij vrijgesteld zijn ten behoeve van zijn huis, en de vrouw die hij gehuwd heeft, verheugen. |
5 Lorsqu'un homme sera nouvellement marié, il n'ira point à l'armée, et on ne lui imposera aucune charge; il sera exempté par raison de famille pendant un an, et il réjouira la femme qu'il a prise. |
6 Men mag een handmolen of een bovenste molensteen niet in onderpand nemen, want dan neemt men een leven in onderpand. |
6 Gij zult niet te pand nemen den ondersten noch den bovensten molensteen; want dan hebt gij het leven te pand genomen. |
6 Men zal op den handmolen noch op den molensteen beslag leggen; want dan legt men beslag op het leven. |
6 Men zal de handmolen of de bovenste molensteen niet tot pand nemen, want dan neemt men het leven tot pand. |
6 On ne prendra point pour gage les deux meules, ni la meule de dessus; car ce serait prendre pour gage la vie même. |
7 Wanneer er iemand ontdekt wordt die iemand van zijn broeders, een van de Israëlieten, ontvoert en hem als slaaf behandelt en hem verkoopt, dan moet de ontvoerder sterven. Zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen. |
7 Wanneer iemand gevonden wordt, die een mens steelt van zijne broeders uit de kinderen Israëls, en gewin met hem drijft of hem verkoopt, die dief zal sterven, opdat gij het kwade van u wegdoet. |
7 Wanneer iemand betrapt wordt op het stelen van een mens, een zijner broeders, een Israeliet, en hem als een rechtloze behandelt en verkoopt, dan zal die dief sterven. Zo zult gij het kwaad uit uw midden uitroeien. |
7 Wanneer iemand betrapt wordt, terwijl hij een mens, een van zijn broeders, uit de Israelieten, rooft, en hem als slaaf behandelt en verkoopt, dan zal die dief sterven. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen. |
7 Si l'on trouve un homme qui ait dérobé l'un de ses frères, l'un des enfants d'Israël, qui en ait fait son esclave ou qui l'ait vendu, ce voleur sera puni de mort. Tu ôteras ainsi le mal du milieu de toi. |
8 Wees op uw hoede voor de ziekte van de melaatsheid door bijzonder nauwlettend te handelen overeenkomstig alles wat de Levitische priesters u leren. U moet nauwlettend handelen zoals ik hun geboden heb. |
8 Wacht u voor de plaag der melaatschheid, zodat gij met naarstigheid houdt en doet al wat de priesters, de Levieten, u leren; wat zij u gebieden, zult gij houden en er naar doen. |
8 Draagt zorg, bij de plaag der melaatsheid zeer nauwgezet het ganse onderricht op te volgen dat de Levietische priesters u geven; volgt nauwgezet op wat ik hun geboden heb. |
8 Draag er ten aanzien van de plaag der melaatsheid zorg voor, dat gij zeer stipt alles onderhoudt, waarin de levitische priesters u onderrichten; wat ik hun geboden heb zult gij stipt onderhouden. |
8 Prends garde à la plaie de la lèpre, afin de bien observer et de faire tout ce que vous enseigneront les sacrificateurs, les Lévites; vous aurez soin d'agir d'après les ordres que je leur ai donnés. |
9 Denk aan wat de HEERE, uw God, onderweg met Mirjam gedaan heeft, toen u uit Egypte trok. |
9 Gedenk wat de Heer, uw God, deed met Mirjam, op den weg, toen gij uit Egypte trokt. |
9 Gedenkt wat de Heer, uw god, bij uw uittocht uit Egypte onderweg aan Mirjam heeft gedaan. |
9 Gedenk wat de Here, uw God, aan Mirjam gedaan heeft op uw tocht, toen gij uit Egypte getrokken waart. |
9 Souviens-toi de ce que l'Eternel, ton Dieu, fit à Marie pendant la route, lors de votre sortie d'Egypte. |
10 Wanneer u aan uw naaste iets geleend hebt, dan mag u zijn huis niet binnengaan om zijn onderpand mee te nemen. |
10 Wanneer gij aan uwen naaste iets zult geleend hebben, zo zult gij niet in zijn huis gaan om hem een pand te ontnemen; |
10 Wanneer gij van uw naaste enige schuld te vorderen hebt, zult gij zijn huis niet binnentreden om iets van hem tot pand te nemen; |
10 Wanneer gij van uw naaste enige schuld te vorderen hebt, zult gij zijn huis niet binnengaan om een pand van hem weg te nemen. |
10 Si tu fais à ton prochain un prêt quelconque, tu n'entreras point dans sa maison pour te saisir de son gage; |
11 U moet buiten blijven staan en de man aan wie u iets geleend hebt, moet het onderpand naar u toe brengen, naar buiten. |
11 maar gij zult buiten staan, en hij, wien gij leendet, zal zijn pand tot u naar buiten brengen. |
11 buiten moet gij blijven staan; en de man wiens schuldeiser gij zijt zal het pand tot u naar buiten brengen; |
11 Gij zult buiten blijven staan, en de man, van wie gij een schuld te vorderen hebt, zal het pand buiten bij u brengen. |
11 tu resteras dehors, et celui à qui tu fais le prêt t'apportera le gage dehors. |
12 En als het een arme man is, mag u niet in diens onderpand gaan slapen, |
12 Doch indien hij behoeftig is, zo zult gij u niet te slapen leggen met zijn pand; |
12 is hij een arm man, zo zult gij in zijn pand niet gaan slapen, |
12 Indien hij een arm man is, zult gij u niet te ruste leggen in wat hij u als pand gaf; |
12 Si cet homme est pauvre, tu ne te coucheras point, en retenant son gage; |
13 maar u moet hem het onderpand zeker teruggeven als de zon ondergaat, zodat hij in zijn kleed kan gaan slapen, en hij u zegent. Dat zal u tot gerechtigheid zijn voor het aangezicht van de HEERE, uw God. |
13 maar gij zult hem zijn pand wedergeven, eer de zon ondergaat, opdat hij in zijn kleed slape en u zegene; dit zal u voor den Heer, uwen God, gerechtigheid zijn. |
13 maar moet gij het hem zeker bij zonsondergang terugbrengen; opdat hij in zijn kleed ga slapen en u zegene. Dit zal u tot gerechtigheid zijn bij den Heer, uw god. |
13 Gij zult hem dat pand bij zonsondergang teruggeven, opdat hij zich in zijn eigen mantel te ruste legge en u zegene. Zo zal het u tot gerechtigheid zijn voor de Here, uw God. |
13 tu le lui rendras au coucher du soleil, afin qu'il couche dans son vêtement et qu'il te bénisse; et cela te sera imputé à justice devant l'Eternel, ton Dieu. |
14 U mag de arme en behoeftige dagloner, iemand van uw broeders of van de vreemdelingen die in uw land binnen uw poorten is, niet onderdrukken. |
14 Gij zult den armen en behoeftigen dagloner zijn loon niet onthouden, hij zij uit uwe broeders of uit de vreemdelingen, die in uw land en in uwe poorten zijn; |
14 Gij zult een armen, behoeftigen daglooner, hetzij een uwer broeders, hetzij een der vreemden die in uw land, in uw steden, wonen, niet verdrukken. |
14 Gij zult de arme, behoeftige dagloner niet hard behandelen, hetzij hij behoort tot uw broeders, hetzij tot de vreemdelingen, die zich in uw land, in uw steden zullen bevinden. |
14 Tu n'opprimeras point le mercenaire, pauvre et indigent, qu'il soit l'un de tes frères, ou l'un des étrangers demeurant dans ton pays, dans tes portes. |
15 Op dezelfde dag moet u hem zijn loon geven; de zon mag er niet over ondergaan, want hij is arm en hij verlangt ernaar. Laat hij niet vanwege u de HEERE hoeven aanroepen, want dan zal er zonde in u zijn. |
15 maar gij zult hem zijn loon op dien dag geven, opdat de zon daarover niet onderga; want hij is behoeftig en onderhoudt zijn leven daarmede, opdat hij den Heer niet tegen u aanroepe en het u tot zonde zij. |
15 op denzelfden dag moet gij hem zijn loon geven, dat er de zon niet over onderga; want hij is arm en verlangt er naar; opdat hij den Heer niet tegen u aanroepe en gij schuldig wordt. |
15 Op de dag zelf zult gij zijn loon uitbetalen, de zon mag daarover niet ondergaan, omdat hij behoeftig is en er dus naar uitziet, opdat hij niet over u tot de Here roepe en gij u bezondigt. |
15 Tu lui donneras le salaire de sa journée avant le coucher du soleil; car il est pauvre, et il lui tarde de le recevoir. Sans cela, il crierait à l'Eternel contre toi, et tu te chargerais d'un péché. |
16 De vaders mogen niet ter dood gebracht worden om de kinderen, en de kinderen mogen niet ter dood gebracht worden om de vaders. Ieder zal alleen om zijn eigen zonde ter dood gebracht worden. |
16 De vaders zullen niet voor de kinderen, noch de kinderen voor de vaders sterven; maar ieder zal om zijne eigene zonde sterven. |
16 De vaders zullen niet met de kinderen ter dood gebracht worden, noch de kinderen met de vaders; ieder zal om zijn eigen zonde worden ter dood gebracht. |
16 De vaders zullen niet om hun kinderen ter dood gebracht worden; ook zullen de kinderen niet om hun vaders ter dood gebracht worden; ieder zal om zijn eigen zonde ter dood gebracht worden. |
16 On ne fera point mourir les pères pour les enfants, et l'on ne fera point mourir les enfants pour les pères; on fera mourir chacun pour son péché. |
17 U mag het recht van de vreemdeling en de wees niet buigen, en u mag het kleed van een weduwe niet in onderpand nemen, |
17 Gij zult het recht van den vreemdeling en van den wees niet buigen, en zult het kleed der weduwe niet te pand nemen; |
17 Gij zult het recht van vreemde en wees niet buigen, noch op het kleed ener weduwe beslag leggen. |
17 Gij zult het recht van vreemdeling en wees niet buigen; ook zult gij het kleed der weduwe niet tot pand nemen. |
17 Tu ne porteras point atteinte au droit de l'étranger et de l'orphelin, et tu ne prendras point en gage le vêtement de la veuve. |
18 maar u moet eraan denken dat u slaaf geweest bent in Egypte, en dat de HEERE, uw God, u vandaar verlost heeft. Daarom gebied ik u dit te doen. |
18 want gij zult gedenken, dat gij knechten in Egypte geweest zijt, en de Heer, uw God, u daaruit verlost heeft; daarom gebied Ik u, dat gij het doet. |
18 Gedenk dat gij slaaf zijt geweest in Egypte, en de Heer, uw god, u daaruit heeft losgekocht; daarom gebied ik u dit te doen. |
18 Gij zult gedenken, dat gij in Egypte slaaf geweest zijt, en dat de Here, uw God, u daaruit bevrijd heeft; daarom gebied ik u dit te doen. |
18 Tu te souviendras que tu as été esclave en Egypte, et que l'Eternel, ton Dieu, t'a racheté; c'est pourquoi je te donne ces commandements à mettre en pratique. |
19 Wanneer u de oogst op uw akker hebt binnengehaald, en u bent een schoof op de akker vergeten, dan mag u niet teruggaan om die op te halen. Hij is voor de vreemdeling, de wees en de weduwe. Dan zal de HEERE, uw God, u zegenen in al het werk van uw handen. |
19 Wanneer gij uwen oogst op uwen akker hebt afgeoogst, en ene schoof vergeten hebt op den akker, zo zult gij niet omkeren om die te halen, maar zij zal voor den vreemdeling, den wees en de weduwe zijn; opdat de Heer, uw God, u zegene in al het werk uwer handen. |
19 Wanneer gij op uw akker aan het oogsten zijt en een schoof op den akker vergeet, zult gij niet terugkomen om die te halen: voor den vreemde, den wees en de weduwe zal zij zijn; opdat de Heer, uw god, u zegene in al den arbeid uwer handen. |
19 Wanneer gij de oogst op uw akker binnenhaalt en een garve op de akker vergeet, dan zult gij niet teruggaan om die weg te halen; voor de vreemdeling, de wees en de weduwe zal die zijn, opdat de Here, uw God, u zegene in al het werk uwer handen. |
19 Quand tu moissonneras ton champ, et que tu auras oublié une gerbe dans le champ, tu ne retourneras point la prendre: elle sera pour l'étranger, pour l'orphelin et pour la veuve, afin que l'Eternel, ton Dieu, te bénisse dans tout le travail de tes mains. |
20 Wanneer u uw olijven afslaat, mag u de takken daarna niet nauwkeurig afzoeken. Het is voor de vreemdeling, de wees en de weduwe. |
20 Wanneer gij uwe olijfbomen geschud hebt, zo zult gij niet naschudden; het zal voor den vreemdeling, den wees en de weduwe zijn. |
20 Wanneer gij de vruchten van uw olijfboom afslaat, zult gij hem niet nog eens nazoeken: voor den vreemde, den wees en de weduwe zal het zijn. |
20 Wanneer gij uw olijven afslaat, zult gij de takken niet nog eens afzoeken; voor de vreemdeling, de wees en de weduwe zal dit zijn. |
20 Quand tu secoueras tes oliviers, tu ne cueilleras point ensuite les fruits restés aux branches: ils seront pour l'étranger, pour l'orphelin et pour la veuve. |
21 Wanneer u uw wijngaard leeggeplukt hebt, mag u hem daarna niet nauwkeurig nalopen. Het is voor de vreemdeling, de wees en de weduwe. |
21 Wanneer gij uwen wijnberg afgeplukt hebt, zo zult gij niet nazamelen; het zal voor den vreemdeling, den wees en de weduwe zijn. |
21 Wanneer gij de druiven van uw wijnstok afsnijdt, zult gij geen nalezing houden: voor den vreemde, den wees en de weduwe zal het zijn. |
21 Wanneer gij de oogst van uw wijngaard inzamelt, zult gij niet nog eens een nalezing houden; voor de vreemdeling, de wees en de weduwe zal dit zijn. |
21 Quand tu vendangeras ta vigne, tu ne cueilleras point ensuite les grappes qui y seront restées: elles seront pour l'étranger, pour l'orphelin et pour la veuve. |
22 U moet eraan denken dat u slaaf geweest bent in het land Egypte. Daarom gebied ik u dit te doen. |
22 En gij zult gedenken, dat gij knechten in Egypte land geweest zijt: daarom gebied Ik u, dat gij het doet. |
22 Gedenk dat gij slaaf zijt geweest in Egypteland; daarom gebied ik u dit te doen. |
22 Gij zult gedenken, dat gij in het land Egypte slaaf geweest zijt; daarom gebied ik u dit te doen. |
22 Tu te souviendras que tu as été esclave dans le pays d'Egypte; c'est pourquoi je te donne ces commandements à mettre en pratique. |