|
1 Nu dan, Israël, luister naar de verordeningen en de bepalingen die ik u leer te doen; opdat u leeft en u het land dat de HEERE, de God van uw vaderen, u geeft, binnengaat en in bezit neemt. |
1 Nu dan, o Israel, hoor de inzettingen en de verordeningen, die ik u leer na te komen, opdat gij leeft en opdat gij het land binnengaat en in bezit neemt, dat de Here, de God uwer vaderen, u geven zal. |
1 Maintenant, Israël, écoute les lois et les ordonnances que je vous enseigne. Mettez-les en pratique, afin que vous viviez, et que vous entriez en possession du pays que vous donne l'Eternel, le Dieu de vos pères. |
2 U mag aan het woord dat ik u gebied, niets toevoegen en er ook niets van afdoen, opdat u de geboden van de HEERE, uw God, die ik u gebied, in acht neemt. |
2 Gij zult aan wat ik u gebied, niet toedoen en daarvan niet afdoen, opdat gij de geboden van de Here, uw God, onderhoudt, die ik u opleg. |
2 Vous n'ajouterez rien à ce que je vous prescris, et vous n'en retrancherez rien; mais vous observerez les commandements de l'Eternel, votre Dieu, tels que je vous les prescris. |
3 Uw ogen hebben gezien wat de HEERE gedaan heeft vanwege Baäl-Peor: dat de HEERE, uw God, iedereen die achter Baäl-Peor aan ging, uit uw midden weggevaagd heeft. |
3 Met eigen ogen hebt gij gezien, wat de Here ten aanzien van Baal-peor gedaan heeft, hoe de Here, uw God, alle mannen die Baal-peor achterna liepen, uit uw midden verdelgd heeft; |
3 Vos yeux ont vu ce que l'Eternel a fait à l'occasion de Baal-Peor: l'Eternel, ton Dieu, a détruit du milieu de toi tous ceux qui étaient allés après Baal-Peor. |
4 U daarentegen, die zich aan de HEERE, uw God, vastgehouden hebt, bent heden allemaal nog in leven. |
4 Terwijl gij, die de Here, uw God, aanhingt, heden nog allen in leven zijt. |
4 Et vous, qui vous êtes attachés à l'Eternel, votre Dieu, vous êtes aujourd'hui tous vivants. |
5 Zie, ik heb u de verordeningen en bepalingen geleerd, zoals de HEERE, mijn God, mij geboden heeft; om zo te handelen in het midden van het land waarin u zult komen om het in bezit te nemen. |
5 Zie, ik heb u inzettingen en verordeningen geleerd, zoals de Here, mijn God mij geboden had, opdat gij aldus zoudt doen in het land, dat gij in bezit gaat nemen. |
5 Voici, je vous ai enseigné des lois et des ordonnances, comme l'Eternel, mon Dieu, me l'a commandé, afin que vous les mettiez en pratique dans le pays dont vous allez prendre possession. |
6 Neem ze in acht en doe ze; want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn voor de ogen van de volken, die al deze verordeningen horen zullen en zullen zeggen: Werkelijk, dit grote volk is een wijs en verstandig volk! |
6 Onderhoudt ze dan naarstig, want dat zal uw wijsheid en uw inzicht zijn in de ogen der volken, die bij het horen van al deze inzettingen zullen zeggen: Waarlijk, dit grote volk is een wijze en verstandige natie. |
6 Vous les observerez et vous les mettrez en pratique; car ce sera là votre sagesse et votre intelligence aux yeux des peuples, qui entendront parler de toutes ces lois et qui diront: Cette grande nation est un peuple absolument sage et intelligent! |
7 Want welk groot volk is er waar de goden zo dichtbij zijn als de HEERE, onze God, bij ons is, altijd als wij tot Hem roepen? |
7 Immers welk groot volk is er, waaraan de goden zo nabij zijn als de Here, onze God, telkens als wij tot Hem roepen? |
7 Quelle est, en effet, la grande nation qui ait des dieux aussi proches que l'Eternel, notre Dieu, l'est de nous toutes les fois que nous l'invoquons? |
8 En welk groot volk is er dat zulke rechtvaardige verordeningen en bepalingen heeft als heel deze wet, die ik u heden voorhoud? |
8 En welk groot volk is er, dat inzettingen en verordeningen heeft zo rechtvaardig, als heel deze wet, die ik u heden voorleg? |
8 Et quelle est la grande nation qui ait des lois et des ordonnances justes, comme toute cette loi que je vous présente aujourd'hui? |
9 Alleen, wees op uw hoede en neem uzelf zeer in acht! Anders vergeet u de dingen die uw ogen gezien hebben, en anders wijken ze uit uw hart alle dagen van uw leven. U moet ze uw kinderen en uw kleinkinderen bekendmaken: |
9 Alleen neem u ervoor in acht en hoed u er terdege voor, dat gij de dingen die gij met eigen ogen gezien hebt, niet vergeet, en zij niet uit uw hart wijken zolang gij leeft; maak ze aan uw kinderen en kindskinderen bekend: |
9 Seulement, prends garde à toi et veille attentivement sur ton âme, tous les jours de ta vie, de peur que tu n'oublies les choses que tes yeux ont vues, et qu'elles ne sortent de ton coeur; enseigne-les à tes enfants et aux enfants de tes enfants. |
10 Op de dag dat u voor het aangezicht van de HEERE, uw God, stond, bij de Horeb, zei de HEERE tegen mij: Roep het volk voor Mij bijeen, dan zal Ik hun Mijn woorden laten horen, die zij moeten leren, om Mij te vrezen, alle dagen dat zij op de aardbodem zullen leven, en die zij ook hun kinderen moeten leren. |
10 De dag, waarop gij voor het aangezicht van de Here, uw God, bij Horeb stondt, toen de Here tot mij zeide: roep Mij het volk samen, dan zal Ik het mijn woorden doen horen, opdat zij leren Mij te vrezen alle dagen, dat zij op de aardbodem leven, en opdat zij het hun kinderen leren. |
10 Souviens-toi du jour où tu te présentas devant l'Eternel, ton Dieu, à Horeb, lorsque l'Eternel me dit: Assemble auprès de moi le peuple! Je veux leur faire entendre mes paroles, afin qu'ils apprennent à me craindre tout le temps qu'ils vivront sur la terre; et afin qu'ils les enseignent à leurs enfants. |
11 Toen kwam u naar voren en stond onder aan de berg, terwijl de berg brandde van vuur, tot in het hart van de hemel. Er was duisternis en er waren donkere wolken. |
11 En gij naderdet en stondt onderaan de berg, terwijl de berg laaide van vuur tot in het hart des hemels; duisternis, wolken en donkerheid. |
11 Vous vous approchâtes et vous vous tîntes au pied de la montagne. La montagne était embrasée, et les flammes s'élevaient jusqu'au milieu du ciel. Il y avait des ténèbres, des nuées, de l'obscurité. |
12 En de HEERE sprak tot u vanuit het midden van het vuur; het geluid van de woorden hoorde u, maar een gestalte zag u niet, er was alleen een stem. |
12 Toen sprak de Here tot u uit het midden van het vuur; een geluid van woorden hoordet gij, maar een gestalte naamt gij niet waar, er was alleen een stem. |
12 Et l'Eternel vous parla du milieu du feu; vous entendîtes le son des paroles, mais vous ne vîtes point de figure, vous n'entendîtes qu'une voix. |
13 Hij maakte u Zijn verbond bekend, dat Hij u beval te doen, de Tien Woorden, en Hij schreef ze op twee stenen tafelen. |
13 En Hij maakte u het verbond bekend, dat Hij u gebood te houden, de Tien Woorden, en Hij schreef ze op twee stenen tafelen. |
13 Il publia son alliance, qu'il vous ordonna d'observer, les dix commandements; et il les écrivit sur deux tables de pierre. |
14 En mij gebood de HEERE in die tijd om u verordeningen en bepalingen te leren, om die te doen in het land waar u naartoe trekt om het in bezit te nemen. |
14 En mij gebood toen de Here u inzettingen en verordeningen te leren, opdat gij die zoudt nakomen in het land, waarheen gij trekt om het in bezit te nemen. |
14 En ce temps-là, l'Eternel me commanda de vous enseigner des lois et des ordonnances, afin que vous les mettiez en pratique dans le pays dont vous allez prendre possession. |
15 U moet, omwille van uw leven, zeer op uw hoede zijn – u hebt immers geen enkele gestalte gezien op de dag dat de HEERE bij de Horeb tot u sprak vanuit het midden van het vuur – |
15 Neemt u er dan terdege voor in acht (want gij hebt generlei gedaante gezien op de dag dat de Here op Horeb tot u sprak uit het midden van het vuur) |
15 Puisque vous n'avez vu aucune figure le jour où l'Eternel vous parla du milieu du feu, à Horeb, veillez attentivement sur vos âmes, |
16 dat u niet verderfelijk handelt en voor u een beeld maakt, de afbeelding van enig afgodsbeeld, de vorm van een man of vrouw, |
16 Dat gij niet verderfelijk handelt door u een gesneden beeld te maken in de gedaante van enige afgod: een afbeelding van een mannelijk of vrouwelijk wezen; |
16 de peur que vous ne vous corrompiez et que vous ne vous fassiez une image taillée, une représentation de quelque idole, la figure d'un homme ou d'une femme, |
17 de vorm van enig dier dat op het land leeft, de vorm van enige gevleugelde vogel die door de lucht vliegt, |
17 Een afbeelding van een of ander dier op de aarde; een afbeelding van een of ander gevleugeld gevogelte, dat langs de hemel vliegt; |
17 la figure d'un animal qui soit sur la terre, la figure d'un oiseau qui vole dans les cieux, |
18 de vorm van iets wat op de aardbodem kruipt, of de vorm van enige vis die in het water onder de aarde leeft. |
18 Een afbeelding van een of ander gedierte, dat op de aardbodem kruipt; een afbeelding van een of andere vis, die in het water onder de aarde is; |
18 la figure d'une bête qui rampe sur le sol, la figure d'un poisson qui vive dans les eaux au-dessous de la terre. |
19 Pas er ook voor op dat u uw ogen niet opslaat naar de hemel, en de zon, de maan en de sterren ziet, heel het leger aan de hemel, en u laat verleiden om u voor hen neer te buigen en hen te dienen. De HEERE, uw God, heeft hen aan al de volken onder de hele hemel toebedeeld, |
19 En dat gij ook uw ogen niet opslaat naar de hemel, en de zon, de maan en de sterren, het gehele heer des hemels, aanziet en u laat verleiden u voor die neer te buigen en hen te dienen, die de Here, uw God, heeft toebedeeld aan alle volken onder de ganse hemel; |
19 Veille sur ton âme, de peur que, levant tes yeux vers le ciel, et voyant le soleil, la lune et les étoiles, toute l'armée des cieux, tu ne sois entraîné à te prosterner en leur présence et à leur rendre un culte: ce sont des choses que l'Eternel, ton Dieu, a données en partage à tous les peuples, sous le ciel tout entier. |
20 maar ú heeft de HEERE genomen en uit de ijzeroven, uit Egypte geleid, om voor Hem tot een erfvolk te zijn, zoals het op deze dag is. |
20 Terwijl de Here u genomen en uit de ijzeroven, uit Egypte, geleid heeft om voor Hem te zijn tot een eigen volk, zoals dit heden het geval is. |
20 Mais vous, l'Eternel vous a pris, et vous a fait sortir de la fournaise de fer de l'Egypte, afin que vous fussiez un peuple qui lui appartînt en propre, comme vous l'êtes aujourd'hui. |
21 Ook werd de HEERE toornig op mij, vanwege uw woorden. Hij zwoer dat ik de Jordaan niet zou oversteken en niet zou komen in het goede land dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geven zal. |
21 Maar de Here werd toornig op mij om uwentwil en Hij zwoer, dat ik de Jordaan niet zou overtrekken en in het goede land niet zou komen, dat de Here, uw God, u tot een erfdeel geven zal. |
21 Et l'Eternel s'irrita contre moi, à cause de vous; et il jura que je ne passerais point le Jourdain, et que je n'entrerais point dans le bon pays que l'Eternel, ton Dieu, te donne en héritage. |
22 Want ik zal in dit land sterven; ik zal de Jordaan niet oversteken. Maar u zult hem wel oversteken en dat goede land in bezit nemen. |
22 Want ik zal in dit land sterven, ik zal de Jordaan niet overtrekken; maar gij zult die overtrekken en dat goede land in bezit nemen. |
22 Je mourrai donc en ce pays-ci, je ne passerai point le Jourdain; mais vous le passerez, et vous posséderez ce bon pays. |
23 Wees op uw hoede, dat u het verbond van de HEERE, uw God, dat Hij met u gesloten heeft, niet vergeet en voor u een beeld maakt, de afbeelding van enig ding dat de HEERE, uw God, u verboden heeft. |
23 Neemt u ervoor in acht, dat gij het verbond van de Here, uw God, dat Hij met u gesloten heeft, niet vergeet en u een beeld maakt in de gedaante van iets, dat de Here, uw God, u verboden heeft. |
23 Veillez sur vous, afin de ne point mettre en oubli l'alliance que l'Eternel, votre Dieu, a traitée avec vous, et de ne point vous faire d'image taillée, de représentation quelconque, que l'Eternel, ton Dieu, t'ait défendue. |
24 Want de HEERE, uw God, is een verterend vuur, een na-ijverig God. |
24 Want de Here, uw God, is een verterend vuur, een naijverig God. |
24 Car l'Eternel, ton Dieu, est un feu dévorant, un Dieu jaloux. |
25 Als u kinderen en kleinkinderen verwekt zult hebben en in het land oud geworden zult zijn en verderfelijk zult handelen, als u een beeld zult maken, de afbeelding van enig ding, en doen wat slecht is in de ogen van de HEERE, uw God, om Hem tot toorn te verwekken, |
25 Wanneer gij kinderen en kindskinderen verwekt hebt en in het land ingeburgerd zijt en gij dan verderfelijk handelt door een beeld te maken in welke gedaante ook, en doet wat kwaad is in de ogen van de Here, uw God, en Hem krenkt; |
25 Lorsque tu auras des enfants, et des enfants de tes enfants, et que vous serez depuis longtemps dans le pays, si vous vous corrompez, si vous faites des images taillées, des représentations de quoi que ce soit, si vous faites ce qui est mal aux yeux de l'Eternel, votre Dieu, pour l'irriter, - |
26 dan roep ik heden de hemel en de aarde tot getuige tegen u, dat u zeker al snel zult verdwijnen uit het land waarvoor u de Jordaan oversteekt om het in bezit te nemen. U zult uw dagen daarin niet verlengen, maar zeker weggevaagd worden. |
26 Ik neem heden de hemel en de aarde tegen u tot getuigen, dat gij zeker spoedig zult omkomen in het land, dat gij na het overtrekken van de Jordaan in bezit zult nemen; gij zult daarin niet lang leven, maar zeker verdelgd worden; |
26 j'en prends aujourd'hui à témoin contre vous le ciel et la terre, -vous disparaîtrez par une mort rapide du pays dont vous allez prendre possession au delà du Jourdain, vous n'y prolongerez pas vos jours, car vous serez entièrement détruits. |
27 De HEERE zal u dan overal verspreiden onder de volken. U zult met slechts weinig mensen overblijven onder de heidenen naar wie de HEERE u voeren zal. |
27 De Here zal u onder de natien verstrooien en gij zult met een klein getal overblijven onder de volken, bij wie de Here u brengen zal; |
27 L'Eternel vous dispersera parmi les peuples, et vous ne resterez qu'un petit nombre au milieu des nations où l'Eternel vous emmènera. |
28 Daar zult u goden dienen die het maaksel van mensenhanden zijn, hout en steen, en die niet zien, niet horen, niet eten en niet ruiken kunnen. |
28 Dan zult gij daar goden dienen: werk van mensenhanden, hout en steen, die niet zien, noch horen noch eten noch ruiken. |
28 Et là, vous servirez des dieux, ouvrage de mains d'homme, du bois et de la pierre, qui ne peuvent ni voir, ni entendre, ni manger, ni sentir. |
29 Dan zult u daar de HEERE, uw God, zoeken en u zult Hem vinden, als u Hem met heel uw hart en met heel uw ziel zoekt. |
29 En dan zult gij daar de Here, uw God, zoeken en Hem vinden, wanneer gij naar Hem vraagt met uw ganse hart en met uw ganse ziel. |
29 C'est de là aussi que tu chercheras l'Eternel, ton Dieu, et que tu le trouveras, si tu le cherches de tout ton coeur et de toute ton âme. |
30 Wanneer u in benauwdheid zult zijn en al deze dingen u getroffen hebben, in later tijd, dan zult u terugkeren naar de HEERE, uw God, en Zijn stem gehoorzamen. |
30 Wanneer het u bang zal zijn en in de toekomst al deze dingen u zullen overkomen, dan zult gij u bekeren tot de Here, uw God, en naar Hem luisteren. |
30 Au sein de ta détresse, toutes ces choses t'arriveront. Alors, dans la suite des temps, tu retourneras à l'Eternel, ton Dieu, et tu écouteras sa voix; |
31 Want de HEERE, uw God, is een barmhartig God; Hij zal u niet loslaten, en u niet te gronde richten; Hij zal het verbond met uw vaderen, dat Hij onder ede met hen gesloten heeft, niet vergeten. |
31 Want de Here, uw God, is een barmhartig God, Hij zal u niet verlaten noch u verderven en Hij zal niet vergeten het verbond met uw vaderen, dat Hij hun onder ede bevestigd heeft. |
31 car l'Eternel, ton Dieu, est un Dieu de miséricorde, qui ne t'abandonnera point et ne te détruira point: il n'oubliera pas l'alliance de tes pères, qu'il leur a jurée. |
32 Vraag immers toch naar de vorige dagen, die vóór u geweest zijn, vanaf de dag dat God de mens op de aarde geschapen heeft, van het ene einde van de hemel tot het andere einde van de hemel, of zoiets indrukwekkends ooit gebeurd is, of dat zoiets ooit gehoord is: |
32 Want vraag toch naar de dagen van het verleden, van voor uw tijd, sinds de dag dat God de mens op de aarde schiep; en vraag van het ene einde des hemels tot het andere, of er zo iets groots is gebeurd of iets dergelijks is gehoord. |
32 Interroge les temps anciens qui t'ont précédé, depuis le jour où Dieu créa l'homme sur la terre, et d'une extrémité du ciel à l'autre: y eut-il jamais si grand événement, et a-t-on jamais ouï chose semblable? |
33 Heeft ooit een volk de stem van God horen spreken vanuit het midden van het vuur, zoals ú gehoord hebt, en daarbij het leven behouden? |
33 Heeft ooit een volk een goddelijke stem gehoord, sprekende uit het midden van het vuur, zoals gij die gehoord hebt, en het leven behouden? |
33 Fut-il jamais un peuple qui entendît la voix de Dieu parlant du milieu du feu, comme tu l'as entendue, et qui soit demeuré vivant? |
34 Of heeft God ooit getracht om voor Zich een volk uit het midden van een ander volk weg te halen, met beproevingen, met tekenen, met wonderen en met strijd, met sterke hand, met uitgestrekte arm en met grote ontzagwekkende daden, zoals de HEERE, uw God, dat alles met u in Egypte voor uw ogen gedaan heeft? |
34 Of heeft ooit een god beproefd te komen om zich een volk te nemen uit het midden van een ander volk, door beproevingen, door tekenen, door wonderen en strijd, met een sterke hand en een uitgestrekte arm en met grote verschrikkingen, zoals de Here, uw God, om uwentwil dit alles in Egypte voor uw ogen gedaan heeft? |
34 Fut-il jamais un dieu qui essayât de venir prendre à lui une nation du milieu d'une nation, par des épreuves, des signes, des miracles et des combats, à main forte et à bras étendu, et avec des prodiges de terreur, comme l'a fait pour vous l'Eternel, votre Dieu, en Egypte et sous vos yeux? |
35 Aan ú is dat getoond, opdat u zou weten dat de HEERE God is, niemand anders dan Hij alleen! |
35 Gij hebt het te zien gekregen, opdat gij zoudt weten, dat de Here de enige God is, er is geen ander behalve Hij. |
35 Tu as été rendu témoin de ces choses, afin que tu reconnusses que l'Eternel est Dieu, qu'il n'y en a point d'autre. |
36 Vanuit de hemel heeft Hij u Zijn stem laten horen om u gehoorzaamheid bij te brengen, en op de aarde heeft Hij u Zijn grote vuur laten zien, en u hebt Zijn woorden gehoord vanuit het midden van het vuur. |
36 Uit de hemel heeft Hij u zijn stem doen horen om u te vermanen, op de aarde heeft Hij u zijn groot vuur doen zien, en zijn woorden hebt gij gehoord uit het midden van het vuur. |
36 Du ciel, il t'a fait entendre sa voix pour t'instruire; et, sur la terre, il t'a fait voir son grand feu, et tu as entendu ses paroles du milieu du feu. |
37 Omdat Hij uw vaderen liefhad en hun nageslacht na hen verkozen had, heeft Hij u Zelf met Zijn grote kracht uit Egypte geleid, |
37 Omdat Hij uw vaderen heeft liefgehad en hun nakroost heeft uitverkoren, heeft Hij zelf u met zijn grote kracht uit Egypte geleid, |
37 Il a aimé tes pères, et il a choisi leur postérité après eux; il t'a fait lui-même sortir d'Egypte par sa grande puissance; |
38 om volken die groter en machtiger zijn dan u, van voor uw ogen uit hun bezit te verdrijven, om u in hun land te brengen en het u als erfelijk bezit te geven, zoals het op deze dag is. |
38 Om volken, groter en machtiger dan gij, voor u uit te verdrijven, om u in hun land te brengen en het u ten erfdeel te geven, zoals dit heden het geval is. |
38 il a chassé devant toi des nations supérieures en nombre et en force, pour te faire entrer dans leur pays, pour t'en donner la possession, comme tu le vois aujourd'hui. |
39 Daarom moet u heden weten en ter harte nemen dat de HEERE God is, boven in de hemel en beneden op de aarde, niemand anders! |
39 Weet daarom heden en neem het ter harte, dat de Here de enige God is in de hemel daar boven en op de aarde hier beneden, er is geen ander. |
39 Sache donc en ce jour, et retiens dans ton coeur que l'Eternel est Dieu, en haut dans le ciel et en bas sur la terre, et qu'il n'y en a point d'autre. |
40 En u moet Zijn verordeningen en Zijn geboden, die ik u heden gebied, alle dagen in acht nemen, opdat het u en uw kinderen na u goed gaat en opdat u uw dagen verlengt in het land dat de HEERE, uw God, u geeft, alle dagen. |
40 Onderhoud dan zijn inzettingen en zijn geboden, die ik u heden opleg, opdat het u en uw kinderen na u wel ga en opdat gij lang leeft in het land, dat de Here, uw God, u geven zal voor altijd. |
40 Et observe ses lois et ses commandements que je te prescris aujourd'hui, afin que tu sois heureux, toi et tes enfants après toi, et que tu prolonges désormais tes jours dans le pays que l'Eternel, ton Dieu, te donne. |
41 Toen zonderde Mozes drie steden af, aan deze zijde van de Jordaan, waar de zon opkomt, |
41 Toen zonderde Mozes drie steden af aan de overzijde van de Jordaan, in het oosten, |
41 Alors Moïse choisit trois villes de l'autre côté du Jourdain, à l'orient, |
42 zodat iemand die zijn naaste gedood heeft, daarheen zou kunnen vluchten, wanneer hij dit zonder voorbedachten rade heeft gedaan en hem tevoren niet haatte. Hij zal naar een van deze steden vluchten en in leven blijven: |
42 Opdat een doodslager, die zijn naaste onvoorbedacht gedood had, zonder dat hij tevoren haat tegen hem koesterde, daarheen zou vluchten, zodat hij, wanneer hij naar een dezer steden was gevlucht, in het leven kon blijven: |
42 afin qu'elles servissent de refuge au meurtrier qui aurait involontairement tué son prochain, sans avoir été auparavant son ennemi, et afin qu'il pût sauver sa vie en s'enfuyant dans l'une de ces villes. |
43 Bezer in de woestijn, in het land van de hoogvlakte, voor de Rubenieten; Ramoth in Gilead voor de Gadieten; en Golan in Basan voor de Manassieten. |
43 Beser in de woestijn, in het gebied der hoogvlakte, voor de Rubenieten, Ramot in Gilead voor de Gadieten en Golan in Basan voor de Manassieten. |
43 C'étaient: Betser, dans le désert, dans la plaine, chez les Rubénites; Ramoth, en Galaad, chez les Gadites, et Golan, en Basan, chez les Manassites. |
44 Dit is de wet die Mozes de Israëlieten voorhield. |
44 Dit nu is de wet, die Mozes de Israelieten voorlegde. |
44 C'est ici la loi que présenta Moïse aux enfants d'Israël. |
45 Dit zijn de getuigenissen, de verordeningen en de bepalingen die Mozes tot de Israëlieten sprak, toen zij uit Egypte vertrokken waren, |
45 Dit zijn de getuigenissen, de inzettingen en de verordeningen, die Mozes de Israelieten aangezegd heeft, op hun tocht uit Egypte; |
45 Voici les préceptes, les lois et les ordonnances que Moïse prescrivit aux enfants d'Israël, après leur sortie d'Egypte. |
46 aan deze zijde van de Jordaan, in het dal tegenover Beth-Peor, in het land van Sihon, de koning van de Amorieten, die in Hesbon woonde en die Mozes en de Israëlieten verslagen hadden, toen zij uit Egypte kwamen. |
46 Aan de overzijde van de Jordaan, in het dal tegenover Bet-peor, in het land van Sichon, de koning der Amorieten, die te Chesbon had gewoond, die Mozes en de Israelieten verslagen hadden op hun tocht uit Egypte, |
46 C'était de l'autre côté du Jourdain, dans la vallée, vis-à-vis de Beth-Peor, au pays de Sihon, roi des Amoréens, qui habitait à Hesbon, et qui fut battu par Moïse et les enfants d'Israël, après leur sortie d'Egypte. |
47 Zij hadden zijn land in bezit genomen en het land van Og, de koning van Basan, twee koningen van de Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan woonden, waar de zon opkomt, |
47 En wiens land zij in bezit genomen hadden, evenals het land van Og, de koning van Basan: de beide koningen der Amorieten, die aan de overzijde van de Jordaan woonden, in het oosten, |
47 Ils s'emparèrent de son pays et de celui d'Og, roi de Basan. Ces deux rois des Amoréens étaient de l'autre côté du Jourdain, à l'orient. |
48 het gebied vanaf Aroër, dat aan de oever van de beek Arnon ligt, tot aan de berg Siyon, dat is de Hermon, |
48 Van Aroer af, dat aan de oever van de beek Arnon ligt, tot de berg Sirjon (dat is de Hermon) |
48 Leur territoire s'étendait depuis Aroër sur les bords du torrent de l'Arnon jusqu'à la montagne de Sion qui est l'Hermon, |
49 en heel de vlakte aan de overzijde van de Jordaan, waar de zon opkomt, tot aan de zee van de Vlakte, onder aan de hellingen van de Pisga. |
49 Met de gehele vlakte aan de overzijde van de Jordaan, in het oosten, en tot aan de zee der Vlakte toe, onderaan de hellingen van de Pisga. |
49 et il embrassait toute la plaine de l'autre côté du Jourdain, à l'orient, jusqu'à la mer de la plaine, au pied du Pisga. |