Deuteronomium 24
© Herziene Statenvertaling
© NBG
New International Version
1 Wanneer een man een vrouw genomen heeft en met haar getrouwd is, en het gebeurt dat zij geen genade meer vindt in zijn ogen, omdat hij iets schandelijks aan haar gevonden heeft, en hij haar een echtscheidingsbrief schrijft, die in haar hand geeft en haar uit zijn huis wegstuurt, 1 Wanneer iemand een vrouw genomen en gehuwd heeft, dan zal, (als hij haar geen genegenheid toedraagt, omdat hij iets onbehoorlijks aan haar gevonden heeft, en hij een scheidbrief geschreven en haar die overhandigd heeft, waarna hij haar uit zijn huis heeft weggezonden) 1 If a man marries a woman who becomes displeasing to him because he finds something indecent about her, and he writes her a certificate of divorce, gives it to her and sends her from his house,
2 en als zij dan uit zijn huis vertrekt, weggaat en de vrouw van een andere man wordt, 2 En als zij dan uit zijn huis vertrokken, haars weegs gegaan en de vrouw van een ander geworden is; 2 and if after she leaves his house she becomes the wife of another man,
3 en die laatste man ook een afkeer van haar krijgt, haar een echtscheidingsbrief schrijft, die in haar hand geeft en haar uit zijn huis wegstuurt, of als die laatste man, die haar voor zichzelf tot vrouw genomen heeft, sterft, 3 En als dan de laatste man een afkeer van haar krijgt, een scheidbrief schrijft, haar die overhandigt en haar uit zijn huis wegzendt; of als de laatste man, die haar tot vrouw genomen heeft, gestorven is, 3 and her second husband dislikes her and writes her a certificate of divorce, gives it to her and sends her from his house, or if he dies,
4 dan mag haar eerste man, die haar heeft weggestuurd, haar niet terugnemen om hem tot vrouw te zijn, nu zij onrein geworden is; want dat is voor het aangezicht van de HEERE een gruwel. U mag geen zonde brengen over het land dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft. 4 Dan zal de eerste echtgenoot, die haar weggezonden heeft, haar niet opnieuw tot vrouw mogen nemen, nadat zij verontreinigd is geworden; want dat is een gruwel voor het aangezicht des Heren; gij zult geen zonde brengen over het land dat de Here, uw God, u ten erfdeel geven zal. 4 then her first husband, who divorced her, is not allowed to marry her again after she has been defiled. That would be detestable in the eyes of the Lord. Do not bring sin upon the land the Lord your God is giving you as an inheritance.
5 Wanneer een man pas een vrouw genomen heeft, mag hij niet met het leger uittrekken, en mag men hem geen enkele verplichting opleggen. Een jaar lang zal hij vrij zijn ten behoeve van zijn huis zodat hij zijn vrouw, die hij genomen heeft, kan verblijden. 5 Wanneer iemand pas een vrouw gehuwd heeft, zal hij in het leger niet uitrukken en men zal hem in geen enkel opzicht bezwaren; gedurende een jaar zal hij vrijgesteld zijn ten behoeve van zijn huis, en de vrouw die hij gehuwd heeft, verheugen. 5 If a man has recently married, he must not be sent to war or have any other duty laid on him. For one year he is to be free to stay at home and bring happiness to the wife he has married.
6 Men mag een handmolen of een bovenste molensteen niet in onderpand nemen, want dan neemt men een leven in onderpand. 6 Men zal de handmolen of de bovenste molensteen niet tot pand nemen, want dan neemt men het leven tot pand. 6 Do not take a pair of millstones—not even the upper one—as security for a debt, because that would be taking a person’s livelihood as security.
7 Wanneer er iemand ontdekt wordt die iemand van zijn broeders, een van de Israëlieten, ontvoert en hem als slaaf behandelt en hem verkoopt, dan moet de ontvoerder sterven. Zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen. 7 Wanneer iemand betrapt wordt, terwijl hij een mens, een van zijn broeders, uit de Israelieten, rooft, en hem als slaaf behandelt en verkoopt, dan zal die dief sterven. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen. 7 If someone is caught kidnapping a fellow Israelite and treating or selling them as a slave, the kidnapper must die. You must purge the evil from among you.
8 Wees op uw hoede voor de ziekte van de melaatsheid door bijzonder nauwlettend te handelen overeenkomstig alles wat de Levitische priesters u leren. U moet nauwlettend handelen zoals ik hun geboden heb. 8 Draag er ten aanzien van de plaag der melaatsheid zorg voor, dat gij zeer stipt alles onderhoudt, waarin de levitische priesters u onderrichten; wat ik hun geboden heb zult gij stipt onderhouden. 8 In cases of defiling skin diseases, be very careful to do exactly as the Levitical priests instruct you. You must follow carefully what I have commanded them.
9 Denk aan wat de HEERE, uw God, onderweg met Mirjam gedaan heeft, toen u uit Egypte trok. 9 Gedenk wat de Here, uw God, aan Mirjam gedaan heeft op uw tocht, toen gij uit Egypte getrokken waart. 9 Remember what the Lord your God did to Miriam along the way after you came out of Egypt.
10 Wanneer u aan uw naaste iets geleend hebt, dan mag u zijn huis niet binnengaan om zijn onderpand mee te nemen. 10 Wanneer gij van uw naaste enige schuld te vorderen hebt, zult gij zijn huis niet binnengaan om een pand van hem weg te nemen. 10 When you make a loan of any kind to your neighbor, do not go into their house to get what is offered to you as a pledge.
11 U moet buiten blijven staan en de man aan wie u iets geleend hebt, moet het onderpand naar u toe brengen, naar buiten. 11 Gij zult buiten blijven staan, en de man, van wie gij een schuld te vorderen hebt, zal het pand buiten bij u brengen. 11 Stay outside and let the neighbor to whom you are making the loan bring the pledge out to you.
12 En als het een arme man is, mag u niet in diens onderpand gaan slapen, 12 Indien hij een arm man is, zult gij u niet te ruste leggen in wat hij u als pand gaf; 12 If the neighbor is poor, do not go to sleep with their pledge in your possession.
13 maar u moet hem het onderpand zeker teruggeven als de zon ondergaat, zodat hij in zijn kleed kan gaan slapen, en hij u zegent. Dat zal u tot gerechtigheid zijn voor het aangezicht van de HEERE, uw God. 13 Gij zult hem dat pand bij zonsondergang teruggeven, opdat hij zich in zijn eigen mantel te ruste legge en u zegene. Zo zal het u tot gerechtigheid zijn voor de Here, uw God. 13 Return their cloak by sunset so that your neighbor may sleep in it. Then they will thank you, and it will be regarded as a righteous act in the sight of the Lord your God.
14 U mag de arme en behoeftige dagloner, iemand van uw broeders of van de vreemdelingen die in uw land binnen uw poorten is, niet onderdrukken. 14 Gij zult de arme, behoeftige dagloner niet hard behandelen, hetzij hij behoort tot uw broeders, hetzij tot de vreemdelingen, die zich in uw land, in uw steden zullen bevinden. 14 Do not take advantage of a hired worker who is poor and needy, whether that worker is a fellow Israelite or a foreigner residing in one of your towns.
15 Op dezelfde dag moet u hem zijn loon geven; de zon mag er niet over ondergaan, want hij is arm en hij verlangt ernaar. Laat hij niet vanwege u de HEERE hoeven aanroepen, want dan zal er zonde in u zijn. 15 Op de dag zelf zult gij zijn loon uitbetalen, de zon mag daarover niet ondergaan, omdat hij behoeftig is en er dus naar uitziet, opdat hij niet over u tot de Here roepe en gij u bezondigt. 15 Pay them their wages each day before sunset, because they are poor and are counting on it. Otherwise they may cry to the Lord against you, and you will be guilty of sin.
16 De vaders mogen niet ter dood gebracht worden om de kinderen, en de kinderen mogen niet ter dood gebracht worden om de vaders. Ieder zal alleen om zijn eigen zonde ter dood gebracht worden. 16 De vaders zullen niet om hun kinderen ter dood gebracht worden; ook zullen de kinderen niet om hun vaders ter dood gebracht worden; ieder zal om zijn eigen zonde ter dood gebracht worden. 16 Parents are not to be put to death for their children, nor children put to death for their parents; each will die for their own sin.
17 U mag het recht van de vreemdeling en de wees niet buigen, en u mag het kleed van een weduwe niet in onderpand nemen, 17 Gij zult het recht van vreemdeling en wees niet buigen; ook zult gij het kleed der weduwe niet tot pand nemen. 17 Do not deprive the foreigner or the fatherless of justice, or take the cloak of the widow as a pledge.
18 maar u moet eraan denken dat u slaaf geweest bent in Egypte, en dat de HEERE, uw God, u vandaar verlost heeft. Daarom gebied ik u dit te doen. 18 Gij zult gedenken, dat gij in Egypte slaaf geweest zijt, en dat de Here, uw God, u daaruit bevrijd heeft; daarom gebied ik u dit te doen. 18 Remember that you were slaves in Egypt and the Lord your God redeemed you from there. That is why I command you to do this.
19 Wanneer u de oogst op uw akker hebt binnengehaald, en u bent een schoof op de akker vergeten, dan mag u niet teruggaan om die op te halen. Hij is voor de vreemdeling, de wees en de weduwe. Dan zal de HEERE, uw God, u zegenen in al het werk van uw handen. 19 Wanneer gij de oogst op uw akker binnenhaalt en een garve op de akker vergeet, dan zult gij niet teruggaan om die weg te halen; voor de vreemdeling, de wees en de weduwe zal die zijn, opdat de Here, uw God, u zegene in al het werk uwer handen. 19 When you are harvesting in your field and you overlook a sheaf, do not go back to get it. Leave it for the foreigner, the fatherless and the widow, so that the Lord your God may bless you in all the work of your hands.
20 Wanneer u uw olijven afslaat, mag u de takken daarna niet nauwkeurig afzoeken. Het is voor de vreemdeling, de wees en de weduwe. 20 Wanneer gij uw olijven afslaat, zult gij de takken niet nog eens afzoeken; voor de vreemdeling, de wees en de weduwe zal dit zijn. 20 When you beat the olives from your trees, do not go over the branches a second time. Leave what remains for the foreigner, the fatherless and the widow.
21 Wanneer u uw wijngaard leeggeplukt hebt, mag u hem daarna niet nauwkeurig nalopen. Het is voor de vreemdeling, de wees en de weduwe. 21 Wanneer gij de oogst van uw wijngaard inzamelt, zult gij niet nog eens een nalezing houden; voor de vreemdeling, de wees en de weduwe zal dit zijn. 21 When you harvest the grapes in your vineyard, do not go over the vines again. Leave what remains for the foreigner, the fatherless and the widow.
22 U moet eraan denken dat u slaaf geweest bent in het land Egypte. Daarom gebied ik u dit te doen. 22 Gij zult gedenken, dat gij in het land Egypte slaaf geweest zijt; daarom gebied ik u dit te doen. 22 Remember that you were slaves in Egypt. That is why I command you to do this.