Deuteronomium 19
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Wanneer de HEERE, uw God, de volken uitroeit waarvan de HEERE, uw God, u het land geeft, en u hun land in bezit neemt en in hun steden en in hun huizen woont, 1 Wanneer de Here, uw God, de volken, wier land de Here, uw God, u geven zal, uitgeroeid heeft en gij hun gebied in bezit genomen hebt en in hun steden en huizen woont, 1 Wanneer de HEER, uw God, de volken in het land dat Hij u zal geven heeft uitgeroeid, en u hun land in bezit hebt genomen en in hun steden en hun huizen bent gaan wonen,
2 dan moet u voor uzelf drie steden afzonderen, in het midden van uw land, dat de HEERE, uw God, u geeft om dat in bezit te nemen. 2 Dan zult gij drie steden afzonderen in het land dat de Here, uw God, u tot een bezitting geven zal. 2 dan moet u in dat land drie steden aanwijzen als vrijplaats.
3 U moet de weg voor u gereedmaken, en het gebied van uw land, dat de HEERE, uw God, u in erfbezit zal laten nemen, in drieën verdelen. Dit moet gebeuren zodat iedereen die een doodslag begaan heeft, daarheen kan vluchten. 3 Gij zult de afstand bepalen en het grondgebied dat de Here, uw God, u zal doen beerven, in drieen delen, opdat iedere doodslager erheen kan vluchten. 3 Stel de afmetingen vast van het gehele gebied dat u van de HEER, uw God, krijgt, en verdeel het land in drieën, zodat iedereen die iemand heeft gedood een plaats heeft waarheen hij kan uitwijken.
4 Dit is de zaak die iemand betreft die een doodslag begaan heeft en daarheen vlucht om in leven te blijven: iemand die zijn naaste niet met voorbedachten rade doodgeslagen heeft en die hij tevoren niet haatte 4 In het volgende geval zal de doodslager, die daarheen vlucht, in leven blijven: als hij zijn naaste zonder opzet gedood heeft, terwijl hij tevoren geen haat tegen hem koesterde. 4 Het recht om daarheen te vluchten en zo het eigen leven te redden is voorbehouden aan degene die per ongeluk iemand heeft gedood, zonder hem ooit te hebben gehaat.
5 – bijvoorbeeld iemand die met zijn naaste het bos ingaat om hout te hakken, en hij maakt met zijn hand een zwaai met de bijl om een boom om te hakken, en het ijzer schiet van de steel en treft zijn naaste, zodat die sterft – die zal naar een van die steden vluchten en in leven blijven. 5 Als bijvoorbeeld iemand met zijn naaste in het bos komt, om hout te hakken, en zijn hand maakt een zwaai met de bijl om een boom te vellen, en het ijzer schiet van de steel af en treft zijn naaste, zodat deze sterft, dan kan hij naar een van die steden vluchten en in leven blijven. 5 Iemand die bijvoorbeeld samen met een ander hout gaat hakken in het bos en zijn bijl zwaait om een boom te vellen, waarbij het blad van de steel schiet en de ander dodelijk treft, kan zijn leven redden als hij naar een van die steden kan uitwijken.
6 Anders zou de bloedwreker degene die een doodslag begaan heeft, achtervolgen terwijl zijn hart verhit is, en, als de weg te lang zou zijn, zou hij hem inhalen en hem om het leven brengen, terwijl hij niet de doodstraf verdiend heeft, want hij haatte hem tevoren niet. 6 Anders zou de bloedwreker, terwijl zijn hart nog verhit is, bij zijn achtervolging de doodslager kunnen inhalen, omdat de weg te lang is, en hem om het leven brengen, hoewel hij niet des doods schuldig is, aangezien hij tevoren geen haat koesterde. 6 Op die manier wordt voorkomen dat hij, omdat de afstand naar de vrijplaats te groot is, wordt ingehaald en gedood door de bloedwreker die hem belust op wraak achtervolgt; zo’n wraakneming zou ook niet terecht zijn, want hij had zijn slachtoffer nooit gehaat.
7 Daarom gebied ik u: U moet voor uzelf drie steden afzonderen. 7 Daarom gebied ik u aldus: drie steden zult gij afzonderen. 7 Daarom draag ik u op drie steden aan te wijzen.
8 En wanneer de HEERE, uw God, uw gebied ruim gemaakt heeft, zoals Hij uw vaderen gezworen heeft, en Hij u heel het land gegeven heeft dat Hij gesproken heeft uw vaderen te zullen geven 8 En wanneer de Here, uw God, uw gebied vergroot zal hebben, zoals Hij uw vaderen gezworen heeft, en u het gehele land gegeven zal hebben, waarvan Hij gezegd heeft, dat Hij het uw vaderen zou geven, 8 En wanneer de HEER, uw God, uw grondgebied uitbreidt, zoals Hij uw voorouders onder ede heeft beloofd, en u heel het land geeft dat Hij hun heeft toegezegd
9 – als u heel dit gebod, dat ik u heden gebied, nauwlettend houdt, door de HEERE, uw God, lief te hebben en door alle dagen in Zijn wegen te gaan – dan moet u aan deze drie nog drie steden voor uzelf toevoegen, 9 Dan zult gij (wanneer gij heel dit gebod, dat ik u heden opleg, naarstig onderhoudt door de Here, uw God, lief te hebben en altijd in zijn wegen te wandelen) nog drie steden aan deze drie toevoegen, 9 – als u tenminste alle geboden die ik u vandaag geef strikt naleeft, de HEER, uw God, liefhebt en altijd de weg volgt die Hij wijst –, dan moet u nog drie andere steden aanwijzen.
10 zodat er geen bloed van onschuldigen vergoten wordt in het midden van uw land, dat de HEERE, uw God, u als erfelijk bezit geeft. Anders zou er bloedschuld op u rusten. 10 Opdat geen onschuldig bloed vergoten worde in het land dat de Here, uw God, u als erfdeel geven zal, en opdat geen bloedschuld op u kome. 10 Dan hoeft er in het land dat de HEER u geeft geen onschuldig bloed te vloeien, en laadt u geen schuld op u.
11 Maar als er iemand is die zijn naaste haat, een hinderlaag voor hem legt, hem aanvalt en om het leven brengt, zodat hij sterft, en dan naar een van die steden vlucht, 11 Wanneer echter iemand zijn naaste haat, hem belaagt, zich tegen hem keert en hem dodelijk treft, zodat hij sterft, en dan naar een van deze steden vlucht, 11 Als echter iemand een ander uit haat en met voorbedachten rade doodt, en dan naar een van die steden uitwijkt,
12 dan moeten de oudsten van zijn stad boden sturen en hem vandaar meenemen, en zij moeten hem in de hand van de bloedwreker geven, zodat hij sterft. 12 Dan zullen de oudsten zijner stad hem vandaar laten halen en hem aan de bloedwreker overleveren, opdat hij sterve. 12 moeten de oudsten van zijn stad hem daar laten ophalen en hem aan de bloedwreker uitleveren: hij mag zijn straf niet ontlopen.
13 Laat uw oog hem niet ontzien, maar doe het bloed van de onschuldige uit Israël weg, opdat het u goed gaat. 13 Gij zult hem niet ontzien; zo zult gij het bloed van de onschuldige uit Israel wegdoen, opdat het u wel ga. 13 Wees daarin onverbiddelijk. Zo bevrijdt u zich van de bloedschuld die op Israël rust, en het zal u goed gaan.
14 U mag de grenssteen van uw naaste, die de voorouders geplaatst hebben, niet verleggen in uw erfelijk bezit dat u ontvangt in het land dat de HEERE, uw God, u geeft om het in bezit te nemen. 14 Gij zult de grensscheiding van uw naaste, die de voorvaderen hebben vastgesteld, niet verleggen in het erfdeel, dat gij erven zult in het land dat de Here, uw God, u in bezit geeft. 14 U mag in het gebied dat de HEER, uw God, u toewijst in het land dat Hij u in bezit geeft, de stenen die al generaties lang andermans grond begrenzen niet verplaatsen.
15 Eén enkele getuige mag tegen niemand opstaan met betrekking tot enige ongerechtigheid of tot enige zonde, bij elke zonde die men ook zou kunnen doen. Op de verklaring van twee getuigen of op de verklaring van drie getuigen staat de zaak vast. 15 Een enkele getuige zal niet tegen iemand kunnen optreden ter zake van enige ongerechtigheid of zonde, welke ook, die hij begaan mocht hebben; op de verklaring van twee of drie getuigen zal een zaak vaststaan. 15 Eén enkel getuigenis dat iemand een overtreding heeft begaan of een misdrijf of wat dan ook, is niet geldig. Een aanklacht krijgt pas rechtsgeldigheid op grond van de verklaring van ten minste twee getuigen.
16 Wanneer een misdadige getuige tegen iemand opstaat om hem aan te klagen wegens afvalligheid, 16 Wanneer een misdadig getuige tegen iemand optreedt om hem van een overtreding aan te klagen, 16 Als een getuige tracht een ander ten val te brengen door een leugenachtige verklaring over hem af te leggen,
17 dan moeten de twee mannen die dit geschil hebben, voor het aangezicht van de HEERE gaan staan, voor de ogen van de priesters en de rechters die er in die dagen zijn, 17 Dan zullen de twee mannen, die dit geschil hebben, zich voor de Here stellen, voor de priesters en de rechters, die er dan zijn zullen. 17 dan moeten de twee partijen in het geding samen voor de HEER verschijnen, voor de priesters en de rechters die op dat moment in functie zijn.
18 en de rechters moeten de zaak goed onderzoeken. En zie, is de getuige een valse getuige, heeft hij vals getuigd tegen zijn broeder, 18 Dan zullen de rechters dit nauwkeurig onderzoeken, en blijkt, dat de getuige een valse getuige is en dat hij een valse aanklacht tegen zijn broeder heeft ingediend, 18 De rechters moeten de zaak zorgvuldig onderzoeken. Als blijkt dat de getuige heeft gelogen en een vals getuigenis heeft afgelegd,
19 dan moet u met hem doen zoals hij met zijn broeder dacht te doen. Zo moet u het kwaad uit uw midden wegdoen. 19 Dan zult gij hem doen, zoals hij zijn broeder dacht te doen. Zo zult gij het kwaad uit uw midden wegdoen, 19 dan moet u hem de straf opleggen die hij de ander had toebedacht. Zo moet u het kwaad uit uw midden verwijderen.
20 Laten zij die overgebleven zijn, het horen en bevreesd zijn en een dergelijke wandaad niet meer in uw midden verrichten. 20 Want de overigen zullen dit horen en vrezen en niet weer zulk een kwaad in uw midden doen. 20 De anderen moeten daardoor worden afgeschrikt, zodat dergelijke wandaden zich niet herhalen.
21 Laat uw oog hem niet ontzien: leven voor leven, oog voor oog, tand voor tand, hand voor hand, voet voor voet. 21 Gij zult hem niet ontzien; leven om leven, oog om oog, tand om tand, hand om hand, voet om voet. 21 Heb geen medelijden en eis een leven voor een leven, een oog voor een oog, een tand voor een tand, een hand voor een hand, een voet voor een voet.