|
1 En zij namen de weg door Amfipolis en Apollonia en kwamen in Thessalonica, waar een synagoge van de Joden was. |
1 Toen zij nu door Amfipolis en Apollonía getrokken waren, kwamen zij te Thessalonika, alwaar ene synagoge der Joden was. |
1 Zij namen hun weg over Amfipolis en Apollonia en kwamen te Tessalonicenzen waar een synagoge der Joden was. |
1 En hun weg nemende over Amfipolis en Apollonia, kwamen zij te Tessalonica, waar een synagoge der Joden was. |
1 Da sie aber durch Amphipolis und Apollonia reiseten, kamen sie gen Thessalonich. Da war eine Judenschule. |
2 En Paulus ging naar zijn gewoonte bij hen naar binnen en drie sabbatten lang ging hij met hen in gesprek vanuit de Schriften. |
2 Daar ging Paulus volgens zijne gewoonte in, en sprak met hen op drie sabbatten uit de Schrift, |
2 Naar zijn gewoonte ging Paulus tot hen en sprak met hen drie sabbatten achtereen uit de Schriften; |
2 En Paulus ging, zoals hij gewoon was, daar binnen en behandelde drie sabbatten achtereen met hen gedeelten uit de Schriften, |
2 Nachdem nun Paulus gewohnet war ging er zu ihnen hinein und redete mit ihnen an drei Sabbaten aus der Schrift, |
3 Hij opende die en zette voor hen uiteen dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze Jezus de Christus is, Die ik – zo zei hij – u verkondig. |
3 en opende hun deze, en toonde hun aan, dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze Jezus, dien ik [sprak hij] u verkondig, de Christus is. |
3 hij legde hun uit en bewees hun dat de Christus moest lijden en uit de doden opstaan, en dat de Jezus dien hij verkondigde de Christus was. |
3 Door aanhalingen uitleggende, dat de Christus moest lijden en opstaan uit de doden, en dat deze de Christus is, die Jezus, die ik [zeide] [hij] u predik. |
3 tat sie ihnen auf und legte es ihnen vor, daß Christus mußte leiden und auferstehen von den Toten, und daß, dieser Jesus, den ich (sprach er) euch verkündige, ist der Christus. |
4 En sommigen van hen raakten overtuigd en sloten zich bij Paulus en Silas aan, en van de godvrezende Grieken een grote menigte, en van de vooraanstaande vrouwen niet weinigen. |
4 En sommigen van hen werden overtuigd, en voegden zich bij Paulus en Silas, ook een grote menigte van godvruchtige Grieken, daarenboven niet weinigen van de voornaamste vrouwen. |
4 Sommigen van hen lieten zich overtuigen en sloten zich bij Paulus en Silas aan; ook een groot aantal godvrezende heidenen en niet weinige aanzienlijke vrouwen. |
4 En enigen van hen lieten zich overtuigen en sloten zich bij Paulus en Silas aan, en ook een grote menigte Grieken, die God vereerden, en tal van voorname vrouwen. |
4 Und etliche unter ihnen fielen ihm zu und geselleten sich zu Paulus und Silas, auch der gottesfürchtigen Griechen eine große Menge, dazu der vornehmsten Weiber nicht wenig. |
5 Maar de Joden die ongehoorzaam waren, werden jaloers en namen enkele slechte mannen uit het marktvolk apart, veroorzaakten een oploop en verstoorden de orde in de stad; en zij kwamen op het huis van Jason af en probeerden hen voor het volk te brengen. |
5 Maar de halsstarrige Joden werden ijverzuchtig en namen tot zich sommige boosaardige mannen van het marktvolk en, een oploop verwekkende, brachten zij de stad in opschudding; en zij vielen op het huis van Jason aan, en zochten hen te brengen onder het volk. |
5 Maar de Joden, van nijd vervuld, verwekten met behulp van enige slechte mannen uit het marktvolk een oploop; zodat de gehele stad in rep en roer kwam. Zij vielen op het huis van Jason aan en trachtten hen voor het volk te brengen. |
5 Maar de Joden werden afgunstig en namen enkelen van het minste straatvolk te hulp, veroorzaakten een oploop, en brachten de stad in rep en roer; en zij stormden op het huis van Jason aan met de bedoeling hen voor de volksvergadering te brengen. |
5 Aber die halsstarrigen Juden neideten und nahmen zu sich etliche boshaftige Männer Pöbelvolks, machten eine Rotte und richteten einen Aufruhr in der Stadt an und traten vor das Haus Jasons und suchten sie zu führen unter das gemeine Volk. |
6 Maar toen zij hen niet vonden, sleepten zij Jason en enkele broeders voor de bestuurders van de stad en riepen luid: Deze mensen, die de wereld in rep en roer gebracht hebben, zijn ook hier gekomen, |
6 Toen zij hen echter niet vonden, sleepten zij Jason en sommige broeders voor de oversten der stad, en riepen: Die de gehele wereld in beroering brengen, dezen zijn ook hier gekomen; |
6 Toen zij hen niet vonden, sleepten zij Jason en enige broeders naar de stadsoverheid, onder het geschreeuw van: Deze mensen, die de gehele wereld in beroering brengen, zijn hier ook gekomen. |
6 Maar toen zij hen niet vonden, sleurden zij Jason en enige broeders voor de stadsbestuurders, en schreeuwden: Dezen, die de wereld in opschudding gebracht hebben, zijn ook hier gekomen, |
6 Da sie aber sie nicht fanden, schleiften sie den Jason und etliche Brüder vor die Obersten der Stadt und schrieen: Diese, die den ganzen Weltkreis erregen, sind auch herkommen; |
7 en Jason heeft hen in huis genomen; en deze mensen handelen allen tegen de geboden van de keizer, want zij zeggen dat er een andere koning is, namelijk ene Jezus. |
7 hen heeft Jason in zijn huis genomen; en dezen allen handelen tegen het gebod des keizers, zeggende, dat er een andere koning is, namelijk Jezus. |
7 Jason heeft hen in huis gehaald; en zij handelen allen tegen de bevelen van den keizer door te zeggen dat er een andere koning is, Jezus. |
7 En Jason heeft hen in zijn huis opgenomen. En zij handelen allen in strijd met de geboden van de keizer door te beweren, dat er een andere koning, Jezus, is. |
7 die herberget Jason; und diese alle handeln wider des Kaisers Gebot, sagen, ein anderer sei der König, nämlich Jesus. |
8 En zij brachten de menigte en de bestuurders van de stad, die dit hoorden, in verwarring. |
8 En zij brachten het volk in beroering, en de oversten der stad, die dit hoorden. |
8 Zo brachten zij de schare in opschudding, alsook de stadsoverheid, die dat hoorde; |
8 En zij maakten de bevolking en de stadsbestuurders, die dit hoorden, ongerust. |
8 Sie bewegeten aber das Volk und die Obersten der Stadt, die solches höreten. |
9 Maar toen zij van Jason en de anderen een borgsom ontvangen hadden, lieten zij hen gaan. |
9 Doch toen zij van Jason en de anderen waarborg ontvangen hadden, lieten zij hen los. |
9 maar toen Jason en de anderen hen gerustgesteld hadden, liet men hen vrij heengaan. |
9 Doch toen dezen van Jason en de anderen een borgtocht hadden ontvangen, lieten zij hen vrij. |
9 Und da sie Verantwortung von Jason und den andern empfangen hatten, ließen sie sie los. |
10 En meteen stuurden de broeders Paulus en Silas 's nachts weg naar Berea. Die gingen, toen zij daar gekomen waren, naar de synagoge van de Joden. |
10 En de broeders zonden terstond Paulus en Silas bij nacht weg naar Beréa. Toen zij daar kwamen, gingen zij in de synagoge der Joden; |
10 De broeders zonden in denzelfden nacht nog Paulus en Silas naar Berea. |
10 Maar de broeders zonden terstond in de nacht Paulus en Silas naar Berea, die, daar aangekomen, naar de synagoge der Joden gingen; |
10 Die Brüder aber fertigten alsobald ab bei der Nacht Paulus und Silas gen Beröa. Da sie dahinkamen, gingen sie in die Judenschule. |
11 En dezen waren edeler van gezindheid dan die in Thessalonica, want zij ontvingen het Woord met grote bereidwilligheid en onderzochten dagelijks de Schriften om te zien of die dingen zo waren. |
11 en dezen waren edeler dan die te Thessalonika, namen het woord geheel gewillig aan, en onderzochten dagelijks in de Schrift, of het alzo was. |
11 Na hun aankomst gingen zij naar de synagoge der Joden; en dezen waren betergezind dan die van Tessalonicenzen: zij namen het woord met volle bereidwilligheid aan en onderzochten dag aan dag de Schriften, of die dingen zo waren. |
11 En dezen onderscheidden zich gunstig van die te Tessalonica, daar zij het woord met alle bereidwilligheid aannamen en dagelijks de Schriften nagingen of deze dingen zo waren. |
11 Denn sie waren die edelsten unter denen zu Thessalonich; die nahmen das Wort auf ganz williglich und forscheten täglich in der Schrift, ob sich's also verhielte. |
12 Velen dan van hen geloofden, en van de aanzienlijke Griekse vrouwen en mannen niet weinigen. |
12 Zo geloofden er nu velen van hen, ook niet weinigen van de aanzienlijke Griekse vrouwen en van de mannen. |
12 Zo werden velen van hen gelovig, alsook niet weinige voorname heidensche vrouwen en mannen. |
12 Velen dan van hen kwamen tot het geloof, en van de aanzienlijke Griekse vrouwen en mannen niet weinigen. |
12 So glaubten nun viel aus ihnen, auch der griechischen ehrbaren Weiber und Männer nicht wenig. |
13 Maar toen de Joden van Thessalonica te weten gekomen waren dat het Woord van God door Paulus ook in Berea verkondigd werd, kwamen zij ook daar de menigten in verwarring brengen. |
13 Maar toen de Joden van Thessalonika vernamen, dat ook te Beréa het woord Gods door Paulus verkondigd werd, kwamen zij en brachten ook aldààr het volk in hevige opschudding. |
13 Maar toen de Joden van Tessalonicenzen gewaarwerden dat het woord Gods ook in Berea door Paulus verkondigd werd, kwamen zij ook daar de schare ophitsen en in beroering brengen. |
13 Maar toen de Joden uit Tessalonica bemerkten, dat het woord Gods ook te Berea door Paulus werd verkondigd, kwamen zij ook daar de scharen opzetten en verontrusten. |
13 Als aber die Juden zu Thessalonich erfuhren, daß auch zu Beröa das Wort Gottes von Paulus verkündiget würde, kamen sie und bewegten auch allda das Volk. |
14 Maar de broeders stuurden Paulus toen meteen weg, in de richting van de zee; maar Silas en Timotheüs bleven daar achter. |
14 Maar toen zonden de broeders Paulus terstond weg, opdat hij zou gaan tot aan de zee; maar Silas en Timotheüs bleven daar. |
14 Nu lieten de broeders ijlings Paulus naar de zeekust vertrekken; terwijl Silas en Timoteüs in de stad bleven. |
14 Doch de broeders lieten toen terstond Paulus vertrekken in de richting van de zee, maar Silas en Timoteus bleven daar achter. |
14 Aber da fertigten die Brüder Paulus alsobald ab, daß er ging bis an das Meer; Silas aber und Timotheus blieben da. |
15 En zij die Paulus begeleidden, brachten hem tot aan Athene. En nadat zij opdracht gekregen hadden om Silas en Timotheüs te zeggen dat zij zo spoedig mogelijk naar hem toe moesten komen, vertrokken zij. |
15 En die Paulus vergezelden brachten hem tot Athene; en toen zij bevel ontvangen hadden voor Silas en Timotheüs, dat die ten spoedigste tot hem zouden komen, trokken zij heen. |
15 Zij die Paulus begeleidden brachten hem naar Athene en keerden terug met het bevel aan Silas en Timoteüs zo spoedig mogelijk bij hem te komen. |
15 En Paulus' geleiders brachten hem te Athene en vertrokken met de opdracht aan Silas en Timoteus om zo spoedig mogelijk bij hem te komen. |
15 Die aber Paulus geleiteten, führeten ihn bis gen Athen. Und als sie Befehl empfingen an den Silas und Timotheus, daß sie aufs schierste zu ihm kämen, zogen sie hin. |
16 En terwijl Paulus in Athene op hen wachtte, raakte zijn geest in hem geprikkeld, want hij zag dat de stad vol afgodsbeelden stond. |
16 En terwijl Paulus hen te Athene wachtte, werd zijn geest in hem ontstoken, toen hij de stad zo vol afgodsbeelden zag. |
16 Terwijl Paulus op hen wachtte, werd hij zeer ontroerd toen hij zag dat de stad vol afgodsbeelden was. |
16 En terwijl Paulus te Athene op hen wachtte, werd zijn geest in hem geprikkeld, toen hij zag, dat de stad zo vol afgodsbeelden was. |
16 Da aber Paulus ihrer zu Athen wartete, ergrimmete sein Geist in ihm, da er sah die Stadt so gar abgöttisch. |
17 Hij ging dan in de synagoge in gesprek met de Joden en met hen die godvrezend waren, en iedere dag op de markt met hen die hij er tegenkwam. |
17 Hij sprak dan tot de Joden en godvrezenden in de synagoge, ook op de markt alle dagen tot degenen, die er aanwezig waren. |
17 Hij knoopte dan dagelijks gesprekken aan, in de synagoge met de Joden en de godvrezenden, en op de markt met wie hij er aantrof. |
17 Hij hield daarom in de synagoge samensprekingen met de Joden en met hen, die God vereerden, en op de markt dagelijks met hen, die hij er aantrof. |
17 Und er redete zwar zu den Juden und Gottesfürchtigen in der Schule, auch auf dem Markt alle Tage zu denen, die sich herzufanden. |
18 En enige epicurische en stoïsche wijsgeren raakten met hem in een twistgesprek. En sommigen zeiden: Wat zou deze praatjesmaker toch willen zeggen? Maar anderen zeiden: Hij schijnt een verkondiger te zijn van vreemde goden; want hij verkondigde hun Jezus en de opstanding. |
18 En enigen van de Epicureïsche en Stoïsche wijsgeren twistten met hem; en sommigen zeiden: Wat wil deze klapper zeggen? maar anderen: Het schijnt alsof hij vreemde goden wil verkondigen. Dit kwam, omdat hij hun Jezus en de opstanding verkondigde. |
18 En enige Epicureische en Stoische wijsgeren bestreden hem, en sommigen zeiden: Wat wil toch die praatjesmaker zeggen? anderen: Het schijnt dat hij de verkondiger is van buitenlandsche godheden--omdat hij Jezus en de Opstanding predikte. |
18 En ook enige van de Epikureische en Stoicijnse wijsgeren twistten met hem en sommigen zeiden: Wat zou die betweter willen beweren? Maar anderen: Hij schijnt een verkondiger van vreemde goden te zijn; want hij bracht het evangelie van Jezus en van de opstanding. |
18 Etliche aber der Epikurer und Stoiker Philosophen zankten mit ihm; und etliche sprachen: Was will dieser Lotterbube sagen? Etliche aber: Es siehet, als wollte er neue Götter verkündigen. Das machte, er hatte das Evangelium von Jesu und von der Auferstehung ihnen verkündigt. |
19 En zij namen hem mee en brachten hem op de Areopagus, en zij zeiden: Mogen wij weten wat die nieuwe leer inhoudt waar u over spreekt? |
19 En zij namen hem en leidden hem op den Areópagus en zeiden: Kunnen wij ook vernemen wat dit voor een nieuwe leer is, die gij leert? |
19 Zij namen hem dan mee, voerden hem naar den Areopagus en zeiden: Kunnen wij niet te weten komen wat die nieuwe leer is die gij predikt? |
19 En zij namen hem mede en brachten hem naar de Areopagus en zeiden: Zouden wij ook mogen vernemen, wat dit voor een nieuwe leer is, waarvan gij spreekt? |
19 Sie nahmen ihn aber und führeten ihn auf den Richtplatz und sprachen: Können wir auch erfahren, was das für eine neue Lehre sei, die du lehrest? |
20 Want u laat ons enkele vreemde dingen horen; wij willen daarom weten wat die te betekenen hebben. |
20 Want gij brengt vreemde dingen voor onze oren, nu wilden wij gaarne weten wat dat is. |
20 Want gij geeft ons enige zonderlinge dingen te horen. Wij willen wel eens weten, wat dat betekent. -- |
20 Want gij brengt ons enige vreemde dingen ten gehore; wij wensten dan wel te weten, wat dit zeggen wil. |
20 Denn du bringest etwas Neues vor unsere Ohren; so wollten wir gerne wissen, was das sei. |
21 (Alle inwoners nu van Athene en de vreemdelingen die daar verbleven, besteedden hun tijd aan niets anders dan om wat nieuws te zeggen en te horen). |
21 Alle Atheners nu, gelijk ook de vreemdelingen die zich daar ophielden, besteedden hun tijd tot niets anders, dan om wat nieuws te zeggen of te horen. |
21 Alle Atheners nu en de: vreemdelingen die zich daar ophouden hebben voor niets anders tijd dan om nieuwtjes te zeggen of te horen. |
21 Alle Atheners nu en de vreemdelingen, die zich daar ophielden, hadden voor niets anders tijd over dan om iets nieuws te zeggen of te horen. |
21 Die Athener aber alle, auch die Ausländer und Gäste, waren gerichtet auf nichts anderes, denn etwas Neues zu sagen oder zu hören. |
22 En Paulus, die midden op de Areopagus stond, zei: Mannen van Athene! Ik merk dat u in alle opzichten zeer godsdienstig bent. |
22 En Paulus stond in het midden van den Areópagus en zeide: Gij mannen van Athene, ik zie, dat gij in allen dele bijzonder godsdienstig zijt. |
22 Toen sprak Paulus, midden op den Areopagus staande: Atheners, ik zie dat gij in elk opzicht bijzonder godsdienstig zijt. |
22 En Paulus, voor de Areopagus staande, zeide: Mannen van Athene, ik zie voor mijn ogen, dat gij in elk opzicht buitengewoon ontzag voor godheden hebt; |
22 Paulus aber stund mitten auf dem Richtplatz und sprach: Ihr Männer von Athen, ich sehe euch, daß ihr in allen Stücken allzu abergläubisch seid. |
23 Want toen ik de stad doorging en uw heiligdommen bekeek, trof ik ook een altaar aan waarop het opschrift stond: AAN EEN ONBEKENDE GOD. Deze dan, Die u dient zonder dat u Hem kent, verkondig ik u. |
23 Want ik ben hier doorgegaan, en heb uwe heiligdommen gezien, en vond een altaar waarop geschreven was: Aan den onbekenden God. Nu verkondig ik u dezen, dien gij vereert zonder hem te kennen. |
23 Want toen ik uw stad doorging en uw heiligdommen beschouwde, zag ik ook een altaar met het opschrift: Aan een onbekenden god. Welnu, hetgeen gij zonder het te kennen vereert, dat verkondig ik u. |
23 Want toen ik door uw stad liep en de voorwerpen uwer verering aanschouwde, heb ik ook een altaar gevonden met het opschrift: Aan een onbekende god. Wat gij dan, zonder het te kennen, vereert, dat verkondig ik u. |
23 Ich bin herdurchgegangen und habe gesehen eure Gottesdienste und fand einen Altar, darauf war geschrieben: Dem unbekannten Gott. Nun verkündige ich euch denselbigen, dem ihr unwissend Gottesdienst tut. |
24 De God Die de wereld gemaakt heeft en alles wat daarin is, Deze, Die een Heere van de hemel en van de aarde is, woont niet in tempels die met handen gemaakt zijn. |
24 De God, die de wereld gemaakt heeft en alwat er in is, nademaal hij een Heer is des hemels en der aarde, woont niet in tempels met handen gemaakt; |
24 De God die de wereld en alwat daarin is heeft gemaakt, die dus de heer is van hemel en aarde, woont niet in met handen gemaakte tempels |
24 De God, die de wereld gemaakt heeft en al wat daarin is, die een Heer is van hemel en aarde, woont niet in tempels met handen gemaakt, |
24 Gott, der die Welt gemacht hat und alles, was drinnen ist, sintemal er ein HERR ist Himmels und der Erde, wohnet er nicht in Tempeln mit Händen gemacht. |
25 Hij wordt ook door mensenhanden niet gediend alsof Hij iets nodig heeft, omdat Hij Zelf aan allen het leven, de adem en alle dingen geeft. |
25 hij wordt ook niet door mensenhanden gediend, alsof hij iemand behoefde, alzo hijzelf iedereen het leven en den adem en alles geeft. |
25 en wordt niet door mensenhanden gediend alsof Hij aan iets behoefte had, daar Hijzelf aan allen het leven, den adem en alles geeft. |
25 En laat Zich ook niet door mensenhanden dienen, alsof Hij nog iets nodig had, daar Hij zelf aan allen leven en adem en alles geeft. |
25 Sein wird auch nicht von Menschenhänden gepfleget, als der jemandes bedürfe, so er selber jedermann Leben und Odem allenthalben gibt. |
26 En Hij maakte uit één bloed heel het menselijke geslacht om op heel de aardbodem te wonen; en Hij heeft de hun van tevoren toegemeten tijden bepaald, en de grenzen van hun woongebied, |
26 En hij heeft gemaakt, dat uit éénen bloede de geslachten aller mensen op den gehelen aardbodem wonen, en heeft den duur der tijden en de grenzen hunner woonplaats bepaald, |
26 Ook heeft Hij uit een stamvader alle volken der mensheid gemaakt om hen over de gehele oppervlakte der aarde te doen wonen, na de wisseling der jaargetijden en de grenzen hunner woonplaatsen vooruit vastgesteld te hebben; |
26 Hij heeft uit een enkele het gehele menselijke geslacht gemaakt om op de ganse oppervlakte der aarde te wonen en Hij heeft de hun toegemeten tijden en de grenzen van hun woonplaatsen bepaald, |
26 Und hat gemacht, daß von einem Blut aller Menschen Geschlechter auf dem ganzen Erdboden wohnen, und hat Ziel gesetzt, zuvor versehen, wie lang und weit sie wohnen sollen, |
27 opdat zij de Heere zouden zoeken, of zij Hem misschien al tastend zouden mogen vinden, hoewel Hij niet ver is van ieder van ons. |
27 opdat zij den Heer zouden zoeken, of zij hem toch tasten en vinden mochten. En trouwens, Hij is niet ver van een ieder onder ons. |
27 opdat zij God zouden zoeken, of zij Hem wellicht tasten en vinden mochten, hoewel Hij niet ver is van ieder onzer. |
27 Opdat zij God zouden zoeken, of zij Hem al tastende vinden mochten, hoewel Hij niet ver is van een ieder van ons. |
27 daß sie den HERRN suchen sollten, ob sie doch ihn fühlen und finden möchten. Und zwar er ist nicht ferne von einem jeglichen unter uns; |
28 Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en bestaan wij; zoals ook enkele van uw dichters gezegd hebben: Want wij zijn ook van Zijn geslacht. |
28 Want in Hem leven wij, en bewegen wij ons, en zijn wij; gelijk ook enigen uwer dichters gezegd hebben: Wij zijn zelfs van zijn geslacht. |
28 Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij; zoals ook sommige uwer dichters gezegd hebben: Want wij zijn zelfs zijn geslacht. |
28 Want in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, gelijk ook enige van uw dichters hebben gezegd: Want wij zijn ook van zijn geslacht. |
28 denn in ihm leben, weben und sind wir, als auch etliche Poeten bei euch gesagt haben: Wir sind seines Geschlechts. |
29 Wij nu, die van Gods geslacht zijn, moeten niet denken dat de Godheid gelijk is aan goud, zilver of steen, een product van de kunstzinnigheid en gedachten van een mens. |
29 Zo wij dan Gods geslacht zijn, moeten wij niet denken, dat de Godheid gelijk zij aan gouden, zilveren of stenen beelden, door eens mensen kunst en vinding gemaakt. |
29 Zijn wij dus Gods geslacht, dan moeten wij niet denken dat het goddelijke gelijk is aan goud, zilver of steen, een werk van menselijke kunst en overleg. |
29 Daar wij dan van Gods geslacht zijn, moeten wij niet menen, dat de godheid gelijk is aan goud of zilver of steen door menselijke kunstvaardigheid gesneden of bedacht. |
29 So wir denn göttliches Geschlechts sind, sollen wir nicht meinen, die Gottheit sei gleich den güldenen, silbernen und steinernen Bildern, durch menschliche Gedanken gemacht. |
30 God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden van de onwetendheid, nu overal aan alle mensen dat zij zich moeten bekeren, |
30 God dan heeft den tijd der onwetendheid voorbijgezien, en gebiedt nu allen mensen allerwege boete te doen; |
30 God nu heeft over de tijden der onwetendheid heengezien, maar beveelt nu de mensen zich allen overal te bekeren; |
30 God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden der onwetendheid, heden aan de mensen, dat zij allen overal tot bekering moeten komen; |
30 Und zwar hat Gott die Zeit der Unwissenheit übersehen; nun aber gebeut er allen Menschen an allen Enden, Buße zu tun, |
31 en wel omdat Hij een dag vastgesteld heeft, waarop Hij de wereld rechtvaardig zal oordelen door een Man Die Hij daartoe aangesteld heeft. Daarvan heeft Hij aan allen het bewijs geleverd door Hem uit de doden te doen opstaan. |
31 daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem oordelen zal in gerechtigheid, door een man, dien Hij daartoe bestemd heeft, zekerheid daarvan gevende aan allen, doordien Hij hem uit de doden heeft opgewekt. |
31 daar Hij een dag heeft bepaald waarop Hij de wereld naar recht zal oordelen, door middel van een daarvoor aangewezen man. Hiervan heeft Hij allen zekerheid gegeven door hem uit de doden op te wekken. |
31 Omdat Hij een dag heeft bepaald, waarop Hij de aardbodem rechtvaardig zal oordelen door een man, die Hij aangewezen heeft, waarvan Hij voor allen het bewijs geleverd heeft door Hem uit de doden op te wekken. |
31 darum daß er einen Tag gesetzt hat, auf welchen er richten will den Kreis des Erdbodens mit Gerechtigkeit durch einen Mann, in welchem er's beschlossen hat, und jedermann vorhält den Glauben, nachdem er ihn hat von den Toten auferweckt. |
32 Toen zij nu over de opstanding van de doden hoorden, spotten sommigen daarmee. En anderen zeiden: Wij zullen u hierover nog wel eens horen. |
32 Toen zij nu hoorden van de opstanding der doden, hadden sommigen hunnen spot daarmede, en anderen zeiden: Wij zullen u daarover wederom horen. |
32 Bij het horen van dodenopstanding spotten dezen en zeiden genen: Daarover willen wij later meer van u horen. |
32 Toen zij nu van een opstanding van doden hoorden, spotten sommigen, maar anderen zeiden: Wij zullen u hierover nog wel eens horen. |
32 Da sie höreten die Auferstehung der Toten, da hatten's etliche ihren Spott; etliche aber sprachen: Wir wollen dich davon weiter hören. |
33 En zo is Paulus uit hun midden weggegaan. |
33 Alzo ging Paulus van hen. |
33 Zo ging Paulus van hen weg. |
33 Aldus vertrok Paulus uit hun midden. |
33 Also ging Paulus von ihnen. |
34 Maar sommige mannen sloten zich bij hem aan en geloofden. Onder hen was ook Dionysius de Areopagiet, en een vrouw van wie de naam Damaris was, en anderen met hen. |
34 Maar sommige mannen hingen hem aan en werden gelovig, onder welke was Dionysius, de Areópagiet, en ene vrouw, genaamd Damaris, en anderen met hen. |
34 Maar enige mannen sloten zich bij hem aan en werden gelovig; onder anderen Dionysius de Areopagiet en een vrouw Damaris genaamd. |
34 Doch enige mannen sloten zich bij hem aan, en kwamen tot geloof, onder wie ook Dionysius, de Areopagiet, en een vrouw, genaamd Damaris, en anderen met hen. |
34 Etliche Männer aber hingen ihm an und wurden gläubig, unter welchen war Dionysius, einer aus dem Rat, und ein Weib mit Namen Damaris und andere mit ihnen. |