|
1 Saulus nu, die tegen de discipelen van de Heere nog steeds brieste van dreiging en moord, ging naar de hogepriester toe |
1 En Saulus blies nog dreiging en moord tegen de jongeren des Heren, en ging tot den Hogepriester |
1 Nog ademde intussen Saulus bedreiging en moord tegen de leerlingen des Heeren; hij ging naar den hogepriester |
1 En Saulus, nog dreiging en moord blazende tegen de discipelen des Heren, ging naar de hogepriester, |
1 Cependant Saul, respirant encore la menace et le meurtre contre les disciples du Seigneur, se rendit chez le souverain sacrificateur, |
2 en vroeg van hem brieven voor Damascus, gericht aan de synagogen, opdat, als hij er enigen zou vinden die van die Weg waren, zowel mannen als vrouwen, hij die geboeid naar Jeruzalem zou brengen. |
2 en verzocht hem om brieven naar Damaskus aan de synagogen, opdat, zo hij enigen, die van dien weg waren, vond, mannen en vrouwen, hij hen gebonden zou brengen naar Jeruzalem. |
2 en verzocht brieven van zijn hand aan de synagoge te Damaskus, met het doel om, indien hij er aanhangers van den Heilsweg vond, hen, mannen en vrouwen, geboeid naar Jeruzalem te brengen. |
2 En vroeg van hem brieven naar Damascus voor de synagogen, om, als hij mannen en vrouwen, die van die weg waren, zou vinden, hen gevankelijk naar Jeruzalem te brengen. |
2 et lui demanda des lettres pour les synagogues de Damas, afin que, s'il trouvait des partisans de la nouvelle doctrine, hommes ou femmes, il les amenât liés à Jérusalem. |
3 En terwijl hij onderweg was, gebeurde het dat hij dicht bij Damascus kwam. En plotseling omscheen hem een licht vanuit de hemel, |
3 En toen hij op den weg was. en nabij Damaskus kwam, omscheen hem plotseling een licht van den hemel; |
3 Maar toen hij op reis was en Damaskus naderde, omstraalde hem plotseling een licht uit den hemel; |
3 En terwijl hij daarheen op weg was, geschiedde het, toen hij Damascus naderde, dat hem plotseling licht uit de hemel omstraalde; |
3 Comme il était en chemin, et qu'il approchait de Damas, tout à coup une lumière venant du ciel resplendit autour de lui. |
4 en toen hij op de grond gevallen was, hoorde hij een stem die tegen hem zei: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij? |
4 en hij viel op de aarde, en hoorde een stem, die tot hem zeide: Saul, Saul, wat vervolgt gij mij? |
4 hij viel ter aarde en hoorde een stem die tot hem zeide: Saul, Saul, wat vervolgt gij mij? |
4 En ter aarde gevallen, hoorde hij een stem tot zich zeggen: Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij? |
4 Il tomba par terre, et il entendit une voix qui lui disait: Saul, Saul, pourquoi me persécutes-tu? |
5 En hij zei: Wie bent U, Heere? En de Heere zei: Ik ben Jezus, Die u vervolgt. Het is hard voor u, met de hielen tegen de prikkels te slaan. |
5 En hij zeide: Heer, wie zijt gij? En de Heer zeide: Ik ben Jezus, dien gij vervolgt. Het zal u hard vallen tegen den prikkel achteruit te slaan. |
5 Hij zeide: Wie zijt gij, Heer? En hij: Ik ben Jezus, dien gij vervolgt. |
5 En hij zeide: Wie zijt Gij, Here? En Hij zeide: Ik ben Jezus, die gij vervolgt. |
5 Il répondit: Qui es-tu, Seigneur? Et le Seigneur dit: Je suis Jésus que tu persécutes. Il te serait dur de regimber contre les aiguillons. |
6 En hij zei, bevend en verbaasd: Heere, wat wilt U dat ik doen zal? En de Heere zei tegen hem: Sta op en ga de stad in en daar zal u gezegd worden wat u moet doen. |
6 En hij zeide, al bevende en zeer beangst zijnde: Heer, wat wilt Gij dat ik doen zal? En de Heer zeide tot hem: Sta op en ga in de stad; daar zal men u zeggen wat gij doen moet. |
6 Maar sta op en ga naar de stad; u zal gezegd worden wat gij moet doen. |
6 Maar sta op en ga de stad binnen en daar zal u gezegd worden, wat gij doen moet. |
6 Tremblant et saisi d'effroi, il dit: Seigneur, que veux-tu que je fasse? Et le Seigneur lui dit: Lève-toi, entre dans la ville, et on te dira ce que tu dois faire. |
7 En de mannen die met hem meereisden, stonden sprakeloos, want zij hoorden wel de stem, maar zagen niemand. |
7 En de mannen, die zijne reisgenoten waren, stonden verslagen, want zij hoorden wel de stem, maar zagen niemand. |
7 De mannen die met hem reisden bleven sprakeloos staan; zij hoorden wel de stem, maar zagen niemand. |
7 En de mannen, die met hem reisden, stonden sprakeloos, daar zij wel de stem hoorden, maar niemand zagen. |
7 Les hommes qui l'accompagnaient demeurèrent stupéfaits; ils entendaient bien la voix, mais ils ne voyaient personne. |
8 En Saulus stond op van de grond; en toen hij zijn ogen opendeed, zag hij niemand. En zij leidden hem bij de hand en brachten hem naar Damascus. |
8 En Saulus richtte zich op van de aarde; en toen hij zijne ogen opendeed, zag hij niemand; en zij namen hem bij de hand, en leidden hem naar Damaskus. |
8 Saulus stond van den grond op, maar zag, hoewel zijn ogen open waren, niets. Men leidde hem aan de hand en bracht hem in Damaskus. |
8 En Saulus stond op van de grond en hoewel hij zijn ogen open had, kon hij niets zien, en zij leidden hem bij de hand en brachten hem naar Damascus. |
8 Saul se releva de terre, et, quoique ses yeux fussent ouverts, il ne voyait rien; on le prit par la main, et on le conduisit à Damas. |
9 En gedurende drie dagen kon hij niet zien, en at en dronk hij niet. |
9 En hij was drie dagen blind, en hij at en dronk niet. |
9 Daar was hij drie dagen zonder te kunnen zien; hij at en dronk niet. |
9 En hij kon drie dagen lang niet zien, en hij at of dronk niet. |
9 Il resta trois jours sans voir, et il ne mangea ni ne but. |
10 En er was een zekere discipel in Damascus van wie de naam Ananias was; en de Heere zei tegen hem in een visioen: Ananias! En hij zei: Zie, hier ben ik, Heere. |
10 En er was een jonger te Damaskus, genaamd Ananías; tot dien zeide de Heer in een gezicht: Ananías! En hij zeide: Hier ben ik, Heer. |
10 Te Damaskus nu woonde een leerling, Ananias genaamd. Tot hem zeide de Heer in een gezicht: Ananias! Hij zeide: Hier ben ik, Heer. |
10 Nu was er te Damascus een discipel, genaamd Ananias; en de Here zeide tot hem in een gezicht: Ananias! En hij zeide: Zie, hier ben ik, Here. |
10 Or, il y avait à Damas un disciple nommé Ananias. Le Seigneur lui dit dans une vision: Ananias! Il répondit: Me voici, Seigneur! |
11 En de Heere zei tegen hem: Sta op en ga naar de straat die de Rechte genoemd wordt, en vraag in het huis van Judas naar iemand van wie de naam Saulus is, uit Tarsus, want zie, hij bidt, |
11 En de Heer zeide tot hem: Sta op, en ga heen in de straat, die genaamd is de Rechte, en vraag in het huis van Judas naar enen genaamd Saulus van Tarsus; want zie, hij bidt. |
11 De Heer zeide tot hem: Sta op, ga naar de straat die de Rechte heet en vraag in het huis van Judas naar zekeren Saulus uit Tarsus. Want hij bidt nu |
11 En de Here zeide tot hem: Sta op en ga naar de straat, die de Rechte heet, en vraag ten huize van Judas naar iemand uit Tarsus, genaamd Saulus, want zie, hij is in gebed |
11 Et le Seigneur lui dit: Lève-toi, va dans la rue qu'on appelle la droite, et cherche, dans la maison de Judas, un nommé Saul de Tarse. Car il prie, |
12 en hij heeft in een visioen gezien dat een man van wie de naam Ananias was, binnenkwam en hem de hand oplegde, opdat hij weer ziende zou worden. |
12 En hij heeft in een gezicht een man, genaamd Ananías, tot hem zien binnenkomen en de hand op hem leggen, opdat hij weder ziende werd. |
12 en heeft een man genaamd Ananias zien binnenkomen en hem de handen opleggen, opdat hij het gezicht zou terugkrijgen. |
12 En hij heeft [in] [een] [gezicht] een man, genaamd Ananias, zien binnenkomen en hem de handen opleggen, opdat hij weer zien kon. |
12 et il a vu en vision un homme du nom d'Ananias, qui entrait, et qui lui imposait les mains, afin qu'il recouvrât la vue. |
13 Ananias antwoordde echter: Heere, ik heb van velen over deze man gehoord hoeveel kwaad hij Uw heiligen in Jeruzalem gedaan heeft; |
13 En Ananías antwoordde: Heer, ik heb van velen gehoord aangaande dezen man, hoeveel kwaad hij uw heiligen gedaan heeft te Jeruzalem; |
13 Ananias antwoordde: Heer, ik heb van velen gehoord, hoeveel onheil deze man aan uw heiligen te Jeruzalem heeft berokkend, |
13 En Ananias antwoordde: Here, ik heb van velen over deze man gehoord, hoeveel kwaad hij uw heiligen te Jeruzalem aangedaan heeft; |
13 Ananias répondit: Seigneur, j'ai appris de plusieurs personnes tous les maux que cet homme a faits à tes saints dans Jérusalem; |
14 en hij heeft hier volmacht van de overpriesters om allen gevangen te nemen die Uw Naam aanroepen. |
14 en hij heeft volmacht van de Hogepriesters, om allen te binden, die uwen naam aanroepen. |
14 en dat hij hier is met volmacht van de overpriesters om allen die uw naam aanroepen gevangen te nemen. |
14 En hier heeft hij volmacht van de overpriesters om allen, die uw naam aanroepen, gevangen te nemen. |
14 et il a ici des pouvoirs, de la part des principaux sacrificateurs, pour lier tous ceux qui invoquent ton nom. |
15 Maar de Heere zei tegen hem: Ga, want deze is voor Mij een uitverkoren instrument om Mijn Naam te brengen naar de heidenen en de koningen en de Israëlieten. |
15 Maar de Heer zeide tot hem: Ga heen, want deze is mij een uitverkoren werktuig, opdat hij mijnen naam drage voor heidenen en koningen en kinderen Israëls; |
15 En de Heer zeide tot hem: Ga; hij toch is voor mij een uitverkoren werktuig om mijn naam te brengen tot heidenen, koningen en zonen Israels. |
15 Maar de Here zeide tot hem: Ga, want deze is Mij een uitverkoren werktuig om mijn naam te brengen voor heidenen en koningen en de kinderen Israels; |
15 Mais le Seigneur lui dit: Va, car cet homme est un instrument que j'ai choisi, pour porter mon nom devant les nations, devant les rois, et devant les fils d'Israël; |
16 Want Ik zal hem laten zien hoeveel hij moet lijden voor Mijn Naam. |
16 want Ik zal hem tonen hoeveel hij lijden moet om mijns naams wil. |
16 Want ikzelf zal hem tonen, hoeveel hij voor mijn naam moet lijden. |
16 Want Ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet ter wille van mijn naam. |
16 et je lui montrerai tout ce qu'il doit souffrir pour mon nom. |
17 En Ananias ging heen en ging het huis binnen; en na hem de handen opgelegd te hebben, zei hij: Saul, broeder, de Heere heeft mij gestuurd, namelijk Jezus, Die u verschenen is op de weg waarlangs u gekomen bent, opdat u weer ziende zou worden en met de Heilige Geest vervuld zou worden. |
17 En Ananías ging heen en kwam in het huis, en legde de handen op hem, en zeide: Saul, broeder, de Heer heeft mij gezonden, Jezus, die u verschenen is op den weg, dien gij kwaamt, opdat gij weer ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden. |
17 Toen ging Ananias heen, trad het huis binnen, legde hem de handen op en zeide: Broeder Saul, de Heer Jezus, die u op den weg dien gij kwaamt verschenen is heeft mij gezonden, opdat gij het gezicht moogt terugkrijgen en met den Heiligen Geest vervuld worden. |
17 En Ananias ging heen en kwam in het huis, en hij legde hem de handen op en zeide: Saul, broeder, de Here heeft mij gezonden, Jezus, die u verschenen is op de weg, waarlangs gij gekomen zijt, opdat gij weer zoudt zien en met de Heilige Geest vervuld worden. |
17 Ananias sortit; et, lorsqu'il fut arrivé dans la maison, il imposa les mains à Saul, en disant: Saul, mon frère, le Seigneur Jésus, qui t'est apparu sur le chemin par lequel tu venais, m'a envoyé pour que tu recouvres la vue et que tu sois rempli du Saint-Esprit. |
18 En meteen vielen hem als het ware schellen van de ogen, en onmiddellijk werd hij weer ziende, en hij stond op en werd gedoopt. |
18 En terstond was het, alsof er schellen van zijne ogen vielen, en hij werd weder ziende, en stond op en liet zich dopen; |
18 En dadelijk was het alsof schillen van zijn ogen vielen; hij kon weer zien, stond op, werd gedoopt |
18 En terstond vielen hem als schubben van de ogen en hij kon weer zien, en hij stond op en werd gedoopt; |
18 Au même instant, il tomba de ses yeux comme des écailles, et il recouvra la vue. Il se leva, et fut baptisé; |
19 En toen hij voedsel genomen had, sterkte hij aan. En Saulus verbleef enige dagen bij de discipelen in Damascus. |
19 en hij nam spijs, en versterkte zich. En Saulus was enige dagen bij de jongeren te Damaskus, |
19 en kwam na iets gegeten te hebben weer bij kracht. Hij verkeerde enige dagen met de leerlingen in Damaskus |
19 En toen hij voedsel genomen had, werd hij versterkt. En het geschiedde, toen Saulus enige dagen bij de discipelen te Damascus was, |
19 et, après qu'il eut pris de la nourriture, les forces lui revinrent. Saul resta quelques jours avec les disciples qui étaient à Damas. |
20 En meteen predikte hij Christus in de synagogen, dat Hij de Zoon van God is. |
20 en terstond predikte hij Jezus in de synagogen, dat deze Gods Zoon is. |
20 en predikte dadelijk in de synagogen dat Jezus de Zoon Gods is. |
20 Dat hij terstond in de synagogen verkondigde, dat Jezus de Zoon van God is. |
20 Et aussitôt il prêcha dans les synagogues que Jésus est le Fils de Dieu. |
21 En allen die het hoorden, waren buiten zichzelf en zeiden: Is dit niet degene die in Jeruzalem hen die deze Naam aanriepen, uitroeide, en die daarom hier gekomen is om hen geboeid naar de overpriesters te brengen? |
21 En wie het hoorden, ontzetten zich en zeiden: Is deze niet degene, die te Jeruzalem verstoorde wie dezen naam aanriepen, en die daarom hier gekomen is, om hen gebonden te brengen tot de Hogepriesters? |
21 Allen die het hoorden raakten buiten zichzelf en zeiden: Is dit niet de man die te Jeruzalem hen die dezen naam aanroepen trachtte uit te roeien en hierheen gekomen is met het doel hen gevangen te nemen en naar de overpriesters te brengen? |
21 En allen, die het hoorden, stonden verbaasd en zeiden: Is dit niet de man, die te Jeruzalem uitroeide, wie deze naam aanriepen, en die hier gekomen is met het doel hen gevankelijk voor de overpriesters te brengen? |
21 Tous ceux qui l'entendaient étaient dans l'étonnement, et disaient: N'est-ce pas celui qui persécutait à Jérusalem ceux qui invoquent ce nom, et n'est-il pas venu ici pour les emmener liés devant les principaux sacrificateurs? |
22 Maar Saulus werd meer en meer gesterkt en hij bracht de Joden die in Damascus woonden, in verwarring door aan te tonen dat Jezus de Christus is. |
22 Doch Saulus werd meer en meer bekrachtigd, en overtuigde de Joden, die te Damaskus woonden, bewijzende, dat deze de Christus is. |
22 En Saulus werd krachtiger en bracht de Joden die in Damaskus woonden in opschudding door te bewijzen dat Jezus de Christus is. |
22 Doch Saulus trad steeds krachtiger op en bracht de Joden, die te Damascus woonden, in verwarring door te bewijzen, dat deze de Christus is. |
22 Cependant Saul se fortifiait de plus en plus, et il confondait les Juifs qui habitaient Damas, démontrant que Jésus est le Christ. |
23 En toen er veel dagen verlopen waren, beraadslaagden de Joden om hem te doden, |
23 En na vele dagen kwamen de Joden overeen hem te doden, |
23 Nadat vele dagen verlopen waren, spanden de Joden samen om hem uit den weg te ruimen; |
23 En toen er verscheidene dagen verlopen waren, beraamden de Joden het plan hem te vermoorden, |
23 Au bout d'un certain temps, les Juifs se concertèrent pour le tuer, |
24 maar hun samenzwering werd aan Saulus bekend. En zij bewaakten de poorten, zowel overdag als 's nachts, om hem te kunnen doden. |
24 maar het werd Saulus te kennen gegeven, dat zij hem lagen legden. En zij hielden dag en nacht de wacht bij de poorten, om hem te doden. |
24 maar Saulus kreeg kennis van hun plan, en daar men dag en nacht aan de poorten de wacht hield om hem te doden, |
24 Maar hun toeleg kwam ter kennis van Saulus. En zij hielden dag en nacht de wacht bij de poorten om hem te vermoorden; |
24 et leur complot parvint à la connaissance de Saul. On gardait les portes jour et nuit, afin de lui ôter la vie. |
25 Maar de discipelen namen hem 's nachts mee en lieten hem door een opening in de muur neer, door hem in een mand te laten zakken. |
25 Toen namen de jongeren hem bij nacht, en lieten hem neder door den muur, hem aflatende in ene mand. |
25 namen zijn leerlingen hem des nachts mee en lieten hem in een mand over den stadsmuur naar beneden. |
25 Doch zijn discipelen namen hem en lieten hem des nachts in een mand over de muur zakken. |
25 Mais, pendant une nuit, les disciples le prirent, et le descendirent par la muraille, dans une corbeille. |
26 Toen Saulus nu in Jeruzalem gekomen was, probeerde hij zich bij de discipelen aan te sluiten, maar zij waren allen bevreesd voor hem, want zij geloofden niet dat hij een discipel was. |
26 Toen nu Saulus te Jeruzalem kwam, trachtte hij zich te voegen bij de jongeren; maar zij vreesden allen voor hem, en geloofden niet, dat hij een jonger was. |
26 In Jeruzalem gekomen, trachtte hij zich bij de leerlingen aan te sluiten; maar allen waren bevreesd voor hem, omdat zij niet geloofden dat hij een leerling was. |
26 En te Jeruzalem aangekomen, trachtte hij zich bij de discipelen te voegen, maar allen schuwden hem, daar zij niet konden geloven, dat hij een discipel was. |
26 Lorsqu'il se rendit à Jérusalem, Saul tâcha de se joindre à eux; mais tous le craignaient, ne croyant pas qu'il fût un disciple. |
27 Maar Barnabas nam hem onder zijn hoede, bracht hem naar de apostelen en vertelde hun hoe hij onderweg de Heere gezien had, dat Hij tot hem gesproken had en hoe hij in Damascus vrijmoedig gesproken had in de Naam van Jezus. |
27 Maar Barnabas nam hem tot zich, en leidde hem tot de apostelen, en verhaalde hun hoe hij op den weg den Heer gezien had, en dat hij tot hem gesproken had, en hoe hij te Damaskus den naam van Jezus vrijmoedig gepredikt had. |
27 Toen trok Barnabas zich zijn lot aan, bracht hem bij de apostelen en verhaalde hun, hoe hij op den weg den Heer gezien had en door hem toegesproken was, en hoe hij te Damaskus ronduit met den naam van Jezus had gepredikt. |
27 Maar Barnabas trok zich zijner aan en bracht hem bij de apostelen en verhaalde hun, hoe hij onderweg de Here had gezien, en dat deze tot hem gesproken had, en hoe hij te Damascus vrijmoedig was opgetreden in de naam van Jezus. |
27 Alors Barnabas, l'ayant pris avec lui, le conduisit vers les apôtres, et leur raconta comment sur le chemin Saul avait vu le Seigneur, qui lui avait parlé, et comment à Damas il avait prêché franchement au nom de Jésus. |
28 En hij ging in Jeruzalem met hen in en uit. |
28 En hij was bij hen, en ging in en uit te Jeruzalem, en predikte den naam van den Heere Jezus vrijmoedig. |
28 Daarna ging hij te Jeruzalem met hen in en uit, |
28 En hij bleef met hen ingaan en uitgaan te Jeruzalem, |
28 Il allait et venait avec eux dans Jérusalem, |
29 En hij sprak vrijmoedig in de Naam van de Heere Jezus; ook sprak en redetwistte hij met de Griekssprekenden, maar die probeerden hem te doden. |
29 Ook sprak hij en redetwistte met de Grieksen; maar zij legden op hem toe om hem te doden. |
29 verkondigde onbewimpeld den Heer, en sprak en redetwistte met de Grieks sprekende Joden; maar dezen zochten hem uit den weg te ruimen. |
29 En vrijmoedig optreden in de naam des Heren, en hij sprak en redetwistte met de Grieks-sprekende Joden; maar dezen trachtten hem om te brengen. |
29 et s'exprimait en toute assurance au nom du Seigneur. Il parlait aussi et disputait avec les Hellénistes; mais ceux-ci cherchaient à lui ôter la vie. |
30 Maar toen de broeders dit te weten kwamen, brachten zij hem naar Caesarea en stuurden hem vandaar weg naar Tarsus. |
30 Doch toen de broeders dit gewaar werden, geleidden zij hem naar Cesaréa, en zonden hem naar Tarsus. |
30 Toen de broeders hiervan kennis kregen, brachten zij hem naar Cesarea en lieten hem van daar naar Tarsus vertrekken. |
30 Doch toen de broeders dit te weten kwamen, brachten zij hem naar Caesarea en lieten hem vandaar naar Tarsus vertrekken. |
30 Les frères, l'ayant su, l'emmenèrent à Césarée, et le firent partir pour Tarse. |
31 De gemeenten dan in heel Judea, Galilea en Samaria hadden vrede en werden opgebouwd; en zij wandelden in de vreze des Heeren en de vertroosting door de Heilige Geest en namen in aantal toe. |
31 Zo had de gemeente vrede door geheel Judéa en Galiléa en Samarië, en werd gesticht, en wandelde in de vreze des Heren en werd vervuld met den troost des Heiligen Geestes. |
31 De gemeente in geheel Judea, Galilea en Samarie had nu vrede en werd opgebouwd, daar haar wandel in de vreze des Heeren was; ook breidde zij zich uit door den aandrang des Heiligen Geestes. |
31 De gemeente dan door geheel Judea, Galilea en Samaria had vrede; zij werd opgebouwd en wandelde in de vreze des Heren, en zij nam in aantal toe door de bijstand van de Heilige Geest. |
31 L'Eglise était en paix dans toute la Judée, la Galilée et la Samarie, s'édifiant et marchant dans la crainte du Seigneur, et elle s'accroissait par l'assistance du Saint-Esprit. |
32 En het gebeurde dat Petrus, toen hij overal rondreisde, ook bij de heiligen kwam die in Lydda woonden. |
32 En het geschiedde, toen Petrus overal doortrok, dat hij ook tot de heiligen kwam, die te Lydda woonden. |
32 Eens maakte Petrus een rondreis door al die gewesten en kwam ook te Lydda bij de daar wonende heiligen. |
32 En het geschiedde, toen Petrus overal rondreisde, dat hij ook bij de heiligen kwam, die te Lydda woonden. |
32 Comme Pierre visitait tous les saints, il descendit aussi vers ceux qui demeuraient à Lydde. |
33 En daar vond hij een man van wie de naam Eneas was, die al acht jaar op bed lag en verlamd was. |
33 Aldaar vond hij een man, genaamd Enéas, die acht jaren lang te bed gelegen had, die verlamd was. |
33 Hij vond er zekeren Eneas, die reeds acht jaar verlamd te bed gelegen had. |
33 Daar vond hij een man, genaamd Eneas, een verlamde, die reeds acht jaren bedlegerig was geweest. |
33 Il y trouva un homme nommé Enée, couché sur un lit depuis huit ans, et paralytique. |
34 En Petrus zei tegen hem: Eneas, Jezus Christus maakt u gezond; sta op en maak voor uzelf uw bed op! En hij stond meteen op. |
34 En Petrus zeide tot hem: Enéas, Jezus Christus make u gezond; sta op en spreid zelf uw bed! En dadelijk stond hij op. |
34 Petrus zeide tot hem: Eneas, Jezus Christus maakt u gezond; sta op en spreid zelf uw leger. Dadelijk stond hij: op, |
34 En Petrus zeide tot hem: Eneas, Jezus Christus geneest u; sta op en maak zelf uw bed op. En hij stond onmiddellijk op. |
34 Pierre lui dit: Enée, Jésus-Christ te guérit; lève-toi, et arrange ton lit. Et aussitôt il se leva. |
35 En allen die in Lydda en Sarona woonden, zagen hem en bekeerden zich tot de Heere. |
35 En zij zagen hem allen, die te Lydda en op [de vlakte van] Saron woonden, welke zich bekeerden tot den Heer. |
35 en alle inwoners van Lydda en Saron zagen hem en bekeerden zich tot den Heer. |
35 En alle bewoners van Lydda en Saron zagen hem en bekeerden zich tot de Here. |
35 Tous les habitants de Lydde et du Saron le virent, et ils se convertirent au Seigneur. |
36 En er was in Joppe een zekere discipelin van wie de naam Tabitha was, wat vertaald Dorkas betekent. Deze was overvloedig in goede werken, en in liefdegaven die zij schonk. |
36 En te Joppe was ene jongeres, genaamd Tabítha, hetwelk, vertaald zijnde, betekent Dorkas [Ree]; deze was vol van goede werken en aalmoezen, die zij deed. |
36 Te Joppe nu woonde een leerlinge genaamd Tabitha--dit betekent Dorkas; zij deed veel goede werken en gaf overvloedig aalmoezen. |
36 En er was te Joppe een discipelin, genaamd Tabita, hetgeen, vertaald, betekent Dorkas. Deze was overvloedig in goede werken en aalmoezen, die zij gaf. |
36 Il y avait à Joppé, parmi les disciples, une femme nommée Tabitha, ce qui signifie Dorcas: elle faisait beaucoup de bonnes oeuvres et d'aumônes. |
37 En het gebeurde in die dagen dat zij ziek werd en stierf; en toen men haar gewassen had, legde men haar in de bovenzaal. |
37 En het geschiedde in dien tijd, dat zij krank werd en stierf; toen wiesen zij haar, en legden haar op de opperzaal. |
37 In die dagen werd zij ziek en stierf; men wies haar en legde haar in een bovenkamer. |
37 En het geschiedde in die dagen, dat zij ziek werd en stierf; en na haar gewassen te hebben, legde men haar in een bovenzaal. |
37 Elle tomba malade en ce temps-là, et mourut. Après l'avoir lavée, on la déposa dans une chambre haute. |
38 En omdat Lydda vlakbij Joppe lag, stuurden de discipelen, toen zij hoorden dat Petrus daar was, twee mannen naar hem toe, die smeekten dat hij zonder uitstel naar hen toe zou komen. |
38 Dewijl nu Lydda nabij Joppe was, en de jongeren hoorden, dat Petrus aldaar was, zonden zij twee mannen tot hem, en baden hem, dat hij niet vertoeven zou tot hen te komen. |
38 Daar Lydda niet ver van Joppe was, zonden de leerlingen, toen zij hoorden dat Petrus daar was, twee mannen tot hem met het verzoek: Kom toch onverwijld tot ons. |
38 En daar Lydda dicht bij Joppe lag, zonden de discipelen, toen zij hoorden, dat Petrus daar was, twee mannen tot hem met het verzoek: Kom zonder dralen tot ons. |
38 Comme Lydde est près de Joppé, les disciples, ayant appris que Pierre s'y trouvait, envoyèrent deux hommes vers lui, pour le prier de venir chez eux sans tarder. |
39 En Petrus stond op en ging met hen mee; en toen hij daar gekomen was, brachten zij hem in de bovenzaal. En alle weduwen stonden bij hem, terwijl zij huilden en de onder- en bovenkleding toonden die Dorkas gemaakt had toen zij nog bij hen was. |
39 En Petrus stond op en ging met hen; en toen hij daar gekomen was, brachten zij hem naar de opperzaal, en al de weduwen traden rondom hem, en weenden, en toonden hem de rokken en klederen, die Dorkas maakte, toen zij bij haar was. |
39 Petrus maakte zich op en ging met hen mee. Zodra hij aankwam, brachten zij hem in de bovenkamer. Daar gingen alle weduwen bij hem staan, wenend en de boven [kleren] en onderkleren tonend die Dorkas terwijl zij nog bij haar was gemaakt had. |
39 En Petrus stond op en ging met hen mede. Toen hij daar aangekomen was, bracht men hem naar de bovenzaal en al de weduwen kwamen bij hem staan, en lieten hem onder tranen al de lijfrokken en mantels zien, die Dorkas, toen zij nog bij hen was, gemaakt had. |
39 Pierre se leva, et partit avec ces hommes. Lorsqu'il fut arrivé, on le conduisit dans la chambre haute. Toutes les veuves l'entourèrent en pleurant, et lui montrèrent les tuniques et les vêtements que faisait Dorcas pendant qu'elle était avec elles. |
40 Maar nadat Petrus allen naar buiten had gestuurd, knielde hij neer en bad; en hij keerde zich naar het lichaam en zei: Tabitha, sta op! En zij deed haar ogen open en zodra zij Petrus zag, ging zij overeind zitten. |
40 En toen Petrus hen allen weggezonden had, knielde hij neder en bad, en keerde zich tot het lichaam, en zeide: Tabítha, sta op! En zij deed hare ogen open, en toen zij Petrus zag, zat zij overeind. |
40 Maar Petrus liet allen de kamer uitgaan, knielde neer en bad. Toen wendde hij zich naar het lijk en zeide: Tabitha, sta op. Zij opende de ogen en ging op het zien van Petrus overeindzitten. |
40 Maar Petrus zond hen allen naar buiten en knielde neder en bad. En hij wendde zich tot het lichaam en zeide: Tabita, sta op! En zij opende haar ogen en zag Petrus en ging overeind zitten, |
40 Pierre fit sortir tout le monde, se mit à genoux, et pria; puis, se tournant vers le corps, il dit: Tabitha, lève-toi! Elle ouvrit les yeux, et ayant vu Pierre, elle s'assit. |
41 En hij gaf haar de hand en hielp haar opstaan. Hij riep de heiligen en de weduwen en plaatste haar levend voor hen. |
41 En hij gaf haar de hand en richtte haar op, en riep de heiligen en weduwen, en stelde haar levend Vóór hen. |
41 Nu reikte hij haar de hand en liet haar opstaan. Toen riep hij de heiligen en de weduwen en stelde haar levend voor hen. |
41 En hij gaf haar de hand en richtte haar op; toen riep hij de heiligen en de weduwen en stelde haar levend voor hen. |
41 Il lui donna la main, et la fit lever. Il appela ensuite les saints et les veuves, et la leur présenta vivante. |
42 En dit werd bekend in heel Joppe, en velen geloofden in de Heere. |
42 En het werd bekend door geheel Joppe, en velen werden gelovig in den Heer. |
42 Dit werd in geheel Joppe bekend, en velen werden gelovig in den Heer. |
42 En het werd bekend door geheel Joppe en velen kwamen tot geloof in de Here. |
42 Cela fut connu de tout Joppé, et beaucoup crurent au Seigneur. |
43 En het gebeurde dat hij veel dagen in Joppe bleef, bij een zekere Simon, een leerlooier. |
43 En het geschiedde, dat hij langen tijd te Joppe bleef bij een zekeren Simon, die een leerlooier was. |
43 Nog geruimen tijd bleef Petrus in Joppe ten huize van zekeren Simon, een leerlooier. |
43 En het geschiedde, dat hij verscheidene dagen te Joppe bleef bij een zekere Simon, een leerlooier. |
43 Pierre demeura quelque temps à Joppé, chez un corroyeur nommé Simon. |