|
1 En Saulus stemde in met zijn dood. En er ontstond op die dag een grote vervolging tegen de gemeente die in Jeruzalem was; en zij werden allen verspreid over de landstreken van Judea en Samaria, behalve de apostelen. |
1 En Saulus had een welbehagen aan zijnen dood. In dien tijd nu ontstond er ene grote vervolging over de gemeente te Jeruzalem; en zij werden allen verstrooid in de landen van Judéa en Samarië behalve de apostelen. |
1 Ook Saulus schepte behagen in zijn terechtstelling. Te dien dage barstte een hevige vervolging los tegen de gemeente in Jeruzalem; alle leden werden verstrooid over de streken van Judea en Samarie, behalve de apostelen. |
1 En Saulus stemde in met zijn terechtstelling. En er ontstond te dien dage een zware vervolging tegen de gemeente te Jeruzalem; en allen werden verstrooid over de streken van Judea en Samaria, met uitzondering van de apostelen. |
1 Saul avait approuvé le meurtre d'Etienne. Il y eut, ce jour-là, une grande persécution contre l'Eglise de Jérusalem; et tous, excepté les apôtres, se dispersèrent dans les contrées de la Judée et de la Samarie. |
2 En godvrezende mannen droegen Stefanus samen naar het graf en bedreven grote rouw over hem. |
2 En sommige godvruchtige mannen bestelden Stéfanus ter aarde, en maakten een grote rouwklacht over hem. |
2 Vrome mannen droegen Stefanus ten grave en bedreven een zwaren rouw over hem. |
2 En vrome mannen droegen Stefanus ten grave en bedreven grote rouw over hem. |
2 Des hommes pieux ensevelirent Etienne, et le pleurèrent à grand bruit. |
3 En Saulus begon de gemeente te verwoesten: hij ging de huizen binnen, sleepte mannen en vrouwen mee en leverde hen over in de gevangenis. |
3 En Saulus verstoorde de gemeente, ging in de huizen, sleepte mannen en vrouwen mede, en hij leverde hen over in de gevangenis. |
3 En Saulus vervolgde de gemeente, drong de huizen binnen, sleepte mannen en vrouwen mee en wierp ze in de gevangenis. |
3 En Saulus verwoestte de gemeente, en hij ging het ene huis na het andere binnen en sleurde mannen en vrouwen mede, en hij leverde hen over in de gevangenis. |
3 Saul, de son côté, ravageait l'Eglise; pénétrant dans les maisons, il en arrachait hommes et femmes, et les faisait jeter en prison. |
4 Zij dan die overal verspreid waren, trokken het land door en verkondigden het Woord. |
4 Die nu verstrooid waren gingen rondom, en predikten het woord des Evangelies. |
4 Zij die verstrooid werden gingen op verschillende plaatsen de Blijmare brengen. |
4 Zij dan, die verstrooid werden, trokken het land door, het evangelie verkondigende. |
4 Ceux qui avaient été dispersés allaient de lieu en lieu, annonçant la bonne nouvelle de la parole. |
5 En Filippus daalde af naar de stad van Samaria en predikte hun Christus. |
5 En Filippus kwam af naar ene stad van Samarië, en predikte hun den Christus. |
5 Zo trok Filippus naar de stad Samarie en predikte aan de inwoners den Christus. |
5 En Filippus daalde af naar de stad van Samaria en predikte hun de Christus. |
5 Philippe, étant descendu dans la ville de Samarie, y prêcha le Christ. |
6 En de menigten hielden zich eensgezind aan wat door Filippus gezegd werd, omdat zij luisterden en de tekenen zagen die hij deed. |
6 En het volk hoorde eendrachtig en aandachtig toe wat Filippus zeide, en zij zagen de tekenen, die hij deed. |
6 De schare leende eendrachtig het oor aan hetgeen door Filippus gezegd werd, zowel om hetgeen zij hoorden als om de wonderen die zij hem zagen doen. |
6 En toen de scharen Filippus hoorden en tekenen zagen, die hij deed, hielden zij zich eenparig aan hetgeen door hem gezegd werd. |
6 Les foules tout entières étaient attentives à ce que disait Philippe, lorsqu'elles apprirent et virent les miracles qu'il faisait. |
7 Want bij velen die onreine geesten hadden, gingen die er onder luid schreeuwen uit; en veel verlamden en kreupelen werden genezen. |
7 Want de onreine geesten voeren van vele bezetenen uit met een groot geroep; ook vele verlamden en kreupelen werden genezen. |
7 Want uit velen van hen die onreine geesten hadden voeren dezen luidkeels schreeuwend uit; ook werden vele verlamden en kreupelen genezen; |
7 Want van velen, die onreine geesten hadden, gingen deze onder luid geroep uit en vele verlamden en kreupelen werden genezen; |
7 Car des esprits impurs sortirent de plusieurs démoniaques, en poussant de grands cris, et beaucoup de paralytiques et de boiteux furent guéris. |
8 En er ontstond grote blijdschap in die stad. |
8 En er ontstond grote blijdschap in die stad. |
8 zodat in die stad grote blijdschap heerste. |
8 En er kwam grote blijdschap in die stad. |
8 Et il y eut une grande joie dans cette ville. |
9 En een zeker man, van wie de naam Simon was, bedreef reeds hiervoor in de stad toverij en deed het volk van Samaria versteld staan, terwijl hij van zichzelf zei dat hij een groot man was. |
9 En er was een man, genaamd Simon, die te voren in die stad toverij bedreef, en hij bracht het volk van Samarië in ontzetting en gaf voor, dat hij wat groots was. |
9 In die stad nu was zeker man, Simon genaamd, die reeds vroeger toverkunsten gedaan en het volk van Samarie in verrukking gebracht had door te zeggen dat hij iets bijzonders was. |
9 En een man, met name Simon, was reeds voor deze tijd in de stad bezig met toverij, waardoor hij het volk van Samaria verbijsterde, en hij beweerde van zichzelf, dat hij iets groots was; |
9 Il y avait auparavant dans la ville un homme nommé Simon, qui, se donnant pour un personnage important, exerçait la magie et provoquait l'étonnement du peuple de la Samarie. |
10 Allen, van klein tot groot, hingen hem aan en zeiden: Deze man is de grote kracht van God. |
10 En zij zagen allen op hem, van den kleinste tot den grootste, zeggende: Deze is de grote kracht Gods. |
10 Allen, van den kleinste tot den grootste, hingen hem aan en zeiden: Dat is de kracht Gods die de Grote Kracht heet. |
10 En allen, van klein tot groot, hielden zich aan hem en zeiden: Deze is wat genoemd wordt de grote kracht Gods. |
10 Tous, depuis le plus petit jusqu'au plus grand, l'écoutaient attentivement, et disaient: Celui-ci est la puissance de Dieu, celle qui s'appelle la grande. |
11 En zij hingen hem aan, omdat hij hen lange tijd met toverijen versteld had doen staan. |
11 En zij zagen op hem, omdat hij hen langen tijd met zijne toverij in ontzetting had gebracht. |
11 Zij hingen hem aan omdat hij reeds geruimen tijd hen door zijn kunsten betoverd had. |
11 En zij hielden zich aan hem, omdat hij reeds lange tijd hen door toverijen verbijsterd had. |
11 Ils l'écoutaient attentivement, parce qu'il les avait longtemps étonnés par ses actes de magie. |
12 Maar toen zij Filippus geloofden, die het Evangelie van het Koninkrijk van God en van de Naam van Jezus Christus verkondigde, werden zij gedoopt, zowel mannen als vrouwen. |
12 Maar toen zij de prediking van Filippus, aangaande het rijk Gods en den naam van Jezus Christus, geloofden, lieten zij zich dopen, beiden, mannen en vrouwen. |
12 Maar nu zij Filippus geloofden, die de Blijde boodschap van het Koninkrijk Gods en den naam van Jezus Christus bracht, lieten zij, mannen en vrouwen, zich dopen. |
12 Toen zij echter geloof schonken aan Filippus, die het evangelie van het Koninkrijk Gods en van de naam van Jezus Christus predikte, lieten zij zich dopen, zowel mannen als vrouwen. |
12 Mais, quand ils eurent cru à Philippe, qui leur annonçait la bonne nouvelle du royaume de Dieu et du nom de Jésus-Christ, hommes et femmes se firent baptiser. |
13 En Simon geloofde zelf ook en nadat hij gedoopt was, bleef hij voortdurend bij Filippus; en toen hij de tekenen en grote krachten zag die er gebeurden, stond hij versteld. |
13 Toen werd ook deze Simon gelovig, en liet zich dopen, en hield zich bij Filippus; en toen hij de tekenen en daden zag, die er geschiedden, verwonderde hij zich. |
13 Simon zelf werd gelovig en bleef, na gedoopt te zijn, voortdurend bij Filippus, en toen hij de wonderen en grote krachtsuitingen zag, raakte hij buiten zichzelf. |
13 En ook Simon zelf kwam tot geloof, en na gedoopt te zijn, bleef hij voortdurend bij Filippus, verbijsterd door die tekenen en grote krachten, die hij zag geschieden. |
13 Simon lui-même crut, et, après avoir été baptisé, il ne quittait plus Philippe, et il voyait avec étonnement les miracles et les grands prodiges qui s'opéraient. |
14 Toen de apostelen die in Jeruzalem waren, hoorden dat Samaria het Woord van God aangenomen had, stuurden zij Petrus en Johannes naar hen toe, |
14 Toen nu de apostelen te Jeruzalem hoorden, dat Samarië het woord Gods aangenomen had, zonden zij tot hen Petrus en Johannes, |
14 Toen de apostelen in Jeruzalem hoorden dat Samarie het woord Gods aangenomen had, zonden zij Petrus en Johannes tot hen. |
14 Toen nu de apostelen te Jeruzalem hoorden, dat Samaria het woord Gods had aanvaard, zonden zij tot hen Petrus en Johannes, |
14 Les apôtres, qui étaient à Jérusalem, ayant appris que la Samarie avait reçu la parole de Dieu, y envoyèrent Pierre et Jean. |
15 en toen die aangekomen waren, baden zij voor hen dat zij de Heilige Geest mochten ontvangen. |
15 en dezen, toen zij afgekomen waren, baden voor hen, dat zij den Heiligen Geest ontvangen mochten. |
15 Zij kwamen en baden voor hen dat zij den Heiligen Geest mochten ontvangen; |
15 Die, daar aangekomen, voor hen baden, dat zij de Heilige Geest mochten ontvangen. |
15 Ceux-ci, arrivés chez les Samaritains, prièrent pour eux, afin qu'ils reçussent le Saint-Esprit. |
16 (Want Hij was nog op niemand van hen gevallen, maar zij waren alleen gedoopt in de Naam van de Heere Jezus.) |
16 Want hij was nog op niemand gevallen, maar zij waren alleen gedoopt in den naam van den Heere Jezus. |
16 want die was nog op niemand hunner neergedaald; zij waren slechts door den doop gebracht onder den naam van den Heer Jezus. |
16 Want deze was nog over niemand van hen gekomen, maar zij waren alleen gedoopt in de naam van de Here Jezus. |
16 Car il n'était encore descendu sur aucun d'eux; ils avaient seulement été baptisés au nom du Seigneur Jésus. |
17 Toen legden zij hun de handen op en zij ontvingen de Heilige Geest. |
17 Toen legden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest. |
17 Nu legden zij hun de handen op, en zij ontvingen den Heiligen Geest. |
17 Toen legden zij hun de handen op en zij ontvingen de Heilige Geest. |
17 Alors Pierre et Jean leur imposèrent les mains, et ils reçurent le Saint-Esprit. |
18 En toen Simon zag dat de Heilige Geest gegeven werd door middel van de handoplegging van de apostelen, bood hij hun geld aan, |
18 En toen Simon zag, dat door de oplegging van de handen der apostelen de Heilige Geest gegeven werd, bood hij hun geld aan, |
18 En toen Simon zag dat door de handoplegging der apostelen de Geest geschonken werd, bood hij hun geld aan |
18 En toen Simon zag, dat door de handoplegging der apostelen de Geest werd gegeven, bood hij hun geld aan, |
18 Lorsque Simon vit que le Saint-Esprit était donné par l'imposition des mains des apôtres, il leur offrit de l'argent, |
19 en zei: Geef ook mij deze macht, opdat eenieder wie ik de handen opleg, de Heilige Geest ontvangt. |
19 zeggende: Geeft ook mij die macht, dat, zo ik iemand de handen opleg, deze den Heiligen Geest ontvange. |
19 en zeide: Geeft ook mij de macht dat hij wien ik de handen opleg den Heiligen Geest ontvangt. |
19 En zeide: Geef ook mij deze macht, opdat, als ik iemand de handen opleg, hij de Heilige Geest ontvange. |
19 en disant: Accordez-moi aussi ce pouvoir, afin que celui à qui j'imposerai les mains reçoive le Saint-Esprit. |
20 Maar Petrus zei tegen hem: Laat uw geld met u naar het verderf gaan, omdat u dacht dat Gods gave door geld verkregen wordt! |
20 Maar Petrus zeide tot hem: Uw geld zij met u ten verderve, omdat gij meent, dat Gods gave door geld verkregen wordt! |
20 Maar Petrus zeide tot hem: Uw geld ga met u ten verderve, omdat gij gemeend hebt Gods gave voor geld te kunnen krijgen. |
20 Maar Petrus zeide tot hem: Uw geld zij met u ten verderve, daar gij gemeend hebt de gave Gods voor geld te kunnen verwerven. |
20 Mais Pierre lui dit: Que ton argent périsse avec toi, puisque tu as cru que le don de Dieu s'acquérait à prix d'argent! |
21 U hebt part noch deel aan deze zaak, want uw hart is niet oprecht voor God. |
21 Gij zult noch deel noch lot hebben aan dit woord, want uw hart is niet oprecht voor God. |
21 Gij hebt generlei deel aan deze zaak; want uw hart is niet oprecht tegenover God. |
21 Gij hebt part noch deel aan deze zaak, want uw hart is niet recht voor God. |
21 Il n'y a pour toi ni part ni lot dans cette affaire, car ton coeur n'est pas droit devant Dieu. |
22 Bekeer u dan van deze slechtheid van u en bid God of deze gedachte van uw hart u misschien vergeven wordt. |
22 Daarom doe boete voor deze uwe boosheid, en bid God, of u misschien deze boosheid uws harten mocht vergeven worden; |
22 Bekeer u dan van deze uw boosheid, en bid den Heer, of misschien u vergeven wordt wat in uw hart is opgekomen. |
22 Bekeer u van deze uw boosheid en bid de Here, of deze toeleg van uw hart u moge vergeven worden; |
22 Repens-toi donc de ta méchanceté, et prie le Seigneur pour que la pensée de ton coeur te soit pardonnée, s'il est possible; |
23 Want ik zie dat u zo bitter als gal bent en een kluwen ongerechtigheid. |
23 want ik zie, dat gij zijt vol bittere gal en een samenweefsel van ongerechtigheid. |
23 Want ik zie dat uw ziel vol bittere gal is en gij verstrikt zijt in ongerechtigheid. |
23 Want ik zie, dat gij gekomen zijt tot een gal van bitterheid en een warnet van ongerechtigheid. |
23 car je vois que tu es dans un fiel amer et dans les liens de l'iniquité. |
24 Maar Simon antwoordde en zei tegen hen: Bidt u voor mij tot de Heere, opdat mij niets overkomt van wat u gezegd hebt. |
24 Toen antwoordde Simon en zeide: Bidt gijlieden den Heer voor mij, opdat mij niets overkome van hetgeen gijlieden gesproken hebt. |
24 Nu antwoordde Simon: Bidt gij voor mij tot den Heer; opdat niets van hetgeen gij hebt gezegd mij treffe. -- |
24 Doch Simon antwoordde en zeide: Bidt gij voor mij tot de Here, dat mij niets moge overkomen van hetgeen gij gezegd hebt. |
24 Simon répondit: Priez vous-mêmes le Seigneur pour moi, afin qu'il ne m'arrive rien de ce que vous avez dit. |
25 Toen zij dan getuigd hadden van het Woord van de Heere en het gesproken hadden, keerden zij terug naar Jeruzalem en verkondigden het Evangelie in veel dorpen van de Samaritanen. |
25 En zij, toen zij het woord des Heren betuigd en gesproken hadden, keerden weder naar Jeruzalem, en predikten het evangelie in vele vlekken der Samaritanen. |
25 Toen zij hun getuigenis afgelegd en het woord des Heeren verkondigd hadden, keerden zij naar Jeruzalem terug en brachten nog de Blijde boodschap aan vele dorpen der Samaritanen. |
25 Toen zij dan het woord des Heren betuigd en gesproken hadden, keerden zij terug naar Jeruzalem en verkondigden het evangelie aan vele dorpen der Samaritanen. |
25 Après avoir rendu témoignage à la parole du Seigneur, et après l'avoir prêchée, Pierre et Jean retournèrent à Jérusalem, en annonçant la bonne nouvelle dans plusieurs villages des Samaritains. |
26 En een engel van de Heere sprak tot Filippus en zei: Sta op en ga naar het zuiden, de weg op die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza, die eenzaam is. |
26 En een Engel des Heren sprak tot Filippus, zeggende: Sta op en ga zuidwaarts den weg op, die van Jeruzalem afgaat naar Gaza, welke woest is. |
26 Een engel des Heeren zeide tot Filippus: Maak u op en ga zuidwaarts den weg op van Jeruzalem naar Gaza; die is eenzaam. |
26 En een engel des Heren sprak tot Filippus en zeide: Sta op en ga tegen de middag de weg op, die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza. Deze is eenzaam. |
26 Un ange du Seigneur, s'adressant à Philippe, lui dit: Lève-toi, et va du côté du midi, sur le chemin qui descend de Jérusalem à Gaza, celui qui est désert. |
27 En hij stond op en vertrok; en zie, een Ethiopiër, een kamerheer en een machtig heer van de kandakè, de koningin van de Ethiopiërs, die heel haar schatkist beheerde en gekomen was om in Jeruzalem te aanbidden, |
27 En hij stond op en ging heen. En zie, een man uit Morenland [Ethiopië], een kamerling en staatsdienaar van Kandacé, koningin der Moren, die over al hare schatkamers was, die naar Jeruzalem was gekomen om te aanbidden, |
27 Hij maakte zich op en ging op reis. En zie, een Ethiopier, een invloedrijke kamerling van Kandace, de koningin der Ethiopiers, haar opperschatmeester, die naar Jeruzalem was getrokken om er te aanbidden, |
27 En hij stond op en ging. En zie, een Ethiopier, een kamerling, een rijksgrote van Kandake, de koningin der Ethiopiers, haar opperschatbewaarder, was naar Jeruzalem gegaan om te aanbidden; |
27 Il se leva, et partit. Et voici, un Ethiopien, un eunuque, ministre de Candace, reine d'Ethiopie, et surintendant de tous ses trésors, venu à Jérusalem pour adorer, |
28 keerde terug, en hij zat op zijn wagen en las de profeet Jesaja. |
28 deze keerde weder naar huis, en zat op zijnen wagen, en las den profeet Jesaja. |
28 was op de terugreis en las, op zijn wagen gezeten, in den profeet Jezaja. |
28 En hij was op de terugweg en las, in zijn wagen gezeten, de profeet Jesaja. |
28 s'en retournait, assis sur son char, et lisait le prophète Esaïe. |
29 En de Geest zei tegen Filippus: Ga ernaartoe en voeg u bij deze wagen. |
29 En de Geest zeide tot Filippus: Treed toe, en voeg u bij dezen wagen. |
29 En de Geest zeide tot Filippus: Ga dicht bij dien wagen lopen. |
29 En de Geest zeide tot Filippus: Treed toe en voeg u bij deze wagen. |
29 L'Esprit dit à Philippe: Avance, et approche-toi de ce char. |
30 En Filippus snelde ernaartoe, hoorde hem de profeet Jesaja lezen en zei: Begrijpt u ook wat u leest? |
30 Toen liep Filippus toe, en hoorde, dat hij den profeet Jesaja las, en zeide: Verstaat gij ook hetgeen gij leest? |
30 En toen Filippus er bij kwam, hoorde hij hem in den profeet Jezaja lezen en zeide: Verstaat gij wel wat gij leest? |
30 En Filippus liep snel erheen en hoorde hem de profeet Jesaja lezen en zeide: Verstaat gij wat gij leest? |
30 Philippe accourut, et entendit l'Ethiopien qui lisait le prophète Esaïe. Il lui dit: Comprends-tu ce que tu lis? |
31 Maar hij zei: Hoe zou ik dat kunnen, als niemand mij de weg wijst? En hij verzocht Filippus op de wagen te klimmen en bij hem te komen zitten. |
31 En hij zeide: Hoe zou ik dat kunnen, zo mij niet iemand onderricht? En hij nodigde Filippus uit, dat hij optreden en bij hem zitten zou. |
31 Hij zeide: Hoe zou ik dat kunnen wanneer niemand mij den weg wijst? en nodigde Filippus uit bij hem op den wagen te gaan zitten. |
31 En hij zeide: Hoe zou ik dit kunnen, als niet iemand mij de weg wijst? En hij verzocht Filippus in te stappen en naast hem te komen zitten. |
31 Il répondit: Comment le pourrais-je, si quelqu'un ne me guide? Et il invita Philippe à monter et à s'asseoir avec lui. |
32 En het schriftgedeelte dat hij las, was dit: Hij is als een schaap naar de slachting geleid en zoals een lam stemmeloos is bij de scheerder, zo doet Hij Zijn mond niet open. |
32 En de plaats der Schrift, die hij las, was deze: "Hij is gelijk een schaap ter slachting geleid; en gelijk een lam stil is voor zijnen scheerder, alzo heeft hij zijnen mond niet opengedaan. |
32 De afdeling der Schrift die hij las was deze: Als een schaap is hij ter slachting geleid, en als een lam, stom voor zijn scheerders, zo doet hij den mond niet open. |
32 En het gedeelte van de Schrift, dat hij las, was dit: Gelijk een schaap werd Hij ter slachting geleid; en gelijk een lam stemmeloos is tegenover de scheerder, zo doet Hij zijn mond niet open. |
32 Le passage de l'Ecriture qu'il lisait était celui-ci: Il a été mené comme une brebis à la boucherie; Et, comme un agneau muet devant celui qui le tond, Il n'a point ouvert la bouche. |
33 In Zijn vernedering is Zijn oordeel weggenomen en wie zal Zijn afkomst vertellen? Want Zijn leven wordt van de aarde weggenomen. |
33 In zijne vernedering is zijn oordeel weggenomen, en wie zal de lengte zijns levens uitspreken? Want zijn leven is van de aarde weggenomen". |
33 Toen hij vernederd werd, werd het vonnis over hem vernietigd; zijn nakroost, wie zal het tellen? Want zijn leven wordt van de aarde opgeheven. |
33 In de vernedering werd zijn oordeel weggenomen: wie zal zijn afkomst verhalen? Want zijn leven wordt van de aarde weggenomen. |
33 Dans son humiliation, son jugement a été levé. Et sa postérité, qui la dépeindra? Car sa vie a été retranchée de la terre. |
34 En de kamerheer antwoordde Filippus en zei: Ik vraag u, over wie zegt de profeet dit? Over zichzelf of over iemand anders? |
34 Toen antwoordde de kamerling Filippus en zeide: Ik bid u, van wien zegt de profeet dit, van zichzelven of van iemand anders? |
34 Nu vroeg de kamerling Filippus: Ik bid u, van wien zegt de profeet dit? Van zichzelf of van een ander? |
34 En de kamerling antwoordde, en zeide tot Filippus: Ik vraag u, van wie zegt de profeet dit? Van zichzelf of van iemand anders? |
34 L'eunuque dit à Philippe: Je te prie, de qui le prophète parle-t-il ainsi? Est-ce de lui-même, ou de quelque autre? |
35 En Filippus deed zijn mond open en, uitgaande van dat Schriftwoord, verkondigde hij hem Jezus. |
35 En Filippus deed zijnen mond open, en begon van deze Schrift, en predikte hem het evangelie van Jezus. |
35 Toen opende Filippus den mond en bracht hem, van dat Schriftwoord uitgaande, de blijmare over Jezus. |
35 En Filippus opende zijn mond, en uitgaande van dat schriftwoord, predikte hij hem Jezus. |
35 Alors Philippe, ouvrant la bouche et commençant par ce passage, lui annonça la bonne nouvelle de Jésus. |
36 En terwijl zij onderweg waren, kwamen zij bij een water. En de kamerheer zei: Kijk, daar is water; wat verhindert mij gedoopt te worden? |
36 En toen zij op den weg voortreisden, kwamen zij aan een water, en de kamerling zeide: Zie, daar is water: wat verhindert mij gedoopt te worden? |
36 En toen zij de reis vervolgden, kwamen zij aan een water en zeide de kamerling: Daar is water: wat belet mij gedoopt te worden? |
36 En terwijl zij onderweg waren, kwamen zij bij een water, en de kamerling zeide: Zie, daar is water; wat is ertegen, dat ik gedoopt word? |
36 Comme ils continuaient leur chemin, ils rencontrèrent de l'eau. Et l'eunuque dit: Voici de l'eau; qu'est-ce qui empêche que je sois baptisé? |
37 En Filippus zei: Als u met heel uw hart gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zei: Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is. |
37 En Filippus zeide: Gelooft gij van ganser harte, zo mag het wel geschieden. Hij antwoordde en zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus Gods Zoon is. |
37 37 |
37 En hij zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is. |
37 Philippe dit: Si tu crois de tout ton coeur, cela est possible. L'eunuque répondit: Je crois que Jésus-Christ est le Fils de Dieu. |
38 En hij liet de wagen stilhouden, en zij daalden beiden af in het water, zowel Filippus als de kamerheer, en hij doopte hem. |
38 En hij gebood den wagen stil te houden; en zij klommen af in het water, beiden Filippus en de kamerling, en hij doopte hem. |
38 Hij liet den wagen stilhouden; beiden, Filippus en de kamerling, daalden in het water af, en hij doopte hem. |
38 En hij liet de wagen stilhouden en beiden daalden af in het water, zowel Filippus als de kamerling, en hij doopte hem. |
38 Il fit arrêter le char; Philippe et l'eunuque descendirent tous deux dans l'eau, et Philippe baptisa l'eunuque. |
39 En toen zij uit het water opgekomen waren, nam de Geest van de Heere Filippus weg; en de kamerheer zag hem niet meer, want hij vervolgde zijn weg met blijdschap. |
39 En toen zij opklommen uit het water, rukte de Geest des Heren Filippus weg, en de kamerling zag hem niet meer; en hij reisde zijnen weg met blijdschap. |
39 Toen zij uit het water opstegen, voerde de Geest des Heeren Filippus weg; de kamerling zag hem niet meer en vervolgde zijn weg met blijdschap. |
39 En toen zij uit het water gekomen waren, nam de Geest des Heren Filippus weg en de kamerling zag hem niet meer, want hij ging zijn weg met blijdschap. |
39 Quand ils furent sortis de l'eau, l'Esprit du Seigneur enleva Philippe, et l'eunuque ne le vit plus. Tandis que, joyeux, il poursuivait sa route, |
40 Maar Filippus werd aangetroffen in Asdod; en terwijl hij het land doorging, verkondigde hij het Evangelie in alle steden, totdat hij in Caesarea kwam. |
40 Maar Filippus werd gevonden te Asdod, en trok rond en predikte in alle steden het evangelie, totdat hij kwam te Cesaréa. |
40 Wat Filippus betreft, men vond hem terug bij Azotus; hij reisde rond en verkondigde de Blijde boodschap in alle steden, totdat hij te Cesarea kwam. |
40 Maar Filippus bleek te Asdod te zijn; en hij trok rond om het evangelie te prediken aan alle steden, totdat hij te Caesarea kwam. |
40 Philippe se trouva dans Azot, d'où il alla jusqu'à Césarée, en évangélisant toutes les villes par lesquelles il passait. |