|
1 En terwijl zij tot het volk spraken, kwamen de priesters, de bevelhebber van de tempelwacht en de Sadduceeën op hen af, |
1 En terwijl zij tot het volk spraken, traden tot hen de priesters en de hoofdman des tempels, en de Sadduceën, |
1 Terwijl zij tot het volk spraken, kwamen de priesters, de tempelhoofdman en de Sadduceen, |
1 En terwijl zij tot het volk spraken, overvielen hen de priesters, de hoofdman van de tempel en de Sadduceeen, |
1 Tandis que Pierre et Jean parlaient au peuple, survinrent les sacrificateurs, le commandant du temple, et les sadducéens, |
2 geërgerd, omdat zij het volk onderwezen en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden. |
2 zeer ontevreden er over, dat zij het volk leerden, en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden; |
2 verstoord omdat zij het volk leerden en in den persoon van Jezus de opstanding uit de doden verkondigden; |
2 Zeer verontwaardigd, omdat zij het volk leerden en in Jezus de opstanding uit de doden verkondigden; |
2 mécontents de ce qu'ils enseignaient le peuple, et annonçaient en la personne de Jésus la résurrection des morts. |
3 En zij sloegen de handen aan hen en zetten hen gevangen tot de volgende dag, want het was al avond. |
3 en zij sloegen de handen aan hen en zetten hen in de gevangenis tot op den morgen; want het was reeds avond. |
3 zij sloegen de handen aan hen en zetten hen gevangen tot den volgenden dag; want het was reeds laat. |
3 En zij sloegen de handen aan hen en stelden hen in bewaring tot de volgende dag, want het was reeds avond. |
3 Ils mirent les mains sur eux, et ils les jetèrent en prison jusqu'au lendemain; car c'était déjà le soir. |
4 En velen van hen die het Woord gehoord hadden, geloofden, en het aantal mannen werd ongeveer vijfduizend. |
4 Maar velen van degenen, die het woord aangehoord hadden, werden gelovig; en het getal der mannen werd omtrent vijf duizend. |
4 En velen van hen die de prediking aangehoord hadden werden gelovig. Het getal der mannen steeg tot ongeveer vijfduizend. |
4 Maar velen van hen, die het woord gehoord hadden, werden gelovig, en het getal der mannen werd ongeveer vijfduizend. |
4 Cependant, beaucoup de ceux qui avaient entendu la parole crurent, et le nombre des hommes s'éleva à environ cinq mille. |
5 En het gebeurde de volgende dag dat hun leiders en oudsten en schriftgeleerden in Jeruzalem bijeenkwamen, |
5 Toen het nu morgen werd, vergaderden hunne Oversten en Oudsten en Schriftgeleerden te Jeruzalem, |
5 Den volgenden dag kwam de overheid met de oudsten en de schriftgeleerden in Jeruzalem samen, |
5 En het geschiedde tegen de volgende dag, dat hun oversten en hun oudsten en hun schriftgeleerden bijeenkwamen te Jeruzalem, |
5 Le lendemain, les chefs du peuple, les anciens et les scribes, |
6 ook Annas, de hogepriester, en Kajafas, Johannes, Alexander en allen die tot het hogepriesterlijk geslacht behoorden. |
6 ook Annas, de Hogepriester, en Kájafas en Johannes en Alexander, en zovelen er waren van het hogepriesterlijk geslacht; |
6 ook de hogepriester Annas, met Kajafas, Johannes, Alexander en allen die tot het hogepriesterlijk geslacht behoorden, |
6 En Annas, de hogepriester, en Kajafas, Johannes, Alexander en allen, die tot het hogepriesterlijk geslacht behoorden; |
6 s'assemblèrent à Jérusalem, avec Anne, le souverain sacrificateur, Caïphe, Jean, Alexandre, et tous ceux qui étaient de la race des principaux sacrificateurs. |
7 En toen zij hen in het midden hadden doen staan, vroegen zij: Door welke kracht of door welke naam hebt u dit gedaan? |
7 en zij stelden hen Vóór zich, en vraagden hun: Door welke macht of in welken naam hebt gij dit gedaan? |
7 lieten hen voorbrengen en vroegen: Door welke kracht en door welken naam hebt gij dat gedaan? |
7 En toen zij hen hadden laten voorkomen, wilden zij van hen weten: Door welke kracht of door welke naam hebt gij dit gedaan? |
7 Ils firent placer au milieu d'eux Pierre et Jean, et leur demandèrent: Par quel pouvoir, ou au nom de qui avez-vous fait cela? |
8 Toen zei Petrus, vervuld met de Heilige Geest, tegen hen: Leiders van het volk en oudsten van Israël! |
8 Petrus, vol van den Heiligen Geest, zeide tot hen: Gij, oversten des volks en gij Oudsten van Israël, |
8 Toen sprak Petrus, vol van den Heiligen Geest, tot hen: Oversten des volks en oudsten, |
8 Toen zeide Petrus, vervuld met de Heilige Geest, tot hen: Oversten van het volk en oudsten, |
8 Alors Pierre, rempli du Saint-Esprit, leur dit: Chefs du peuple, et anciens d'Israël, |
9 Wanneer wij vandaag ondervraagd worden over de weldaad aan een zieke man bewezen, waardoor hij gezond geworden is, |
9 daar wij heden worden terechtgesteld over ene weldaad, aan een krank mens bewezen, waardoor deze gezond geworden is, |
9 indien wij heden verhoord worden over een weldaad aan een ziek mens bewezen, en gevraagd door middel waarvan hij genezen is, |
9 Indien wij thans in verhoor genomen worden ter zake van een weldaad aan een zieke, waardoor hij gezond geworden is, |
9 puisque nous sommes interrogés aujourd'hui sur un bienfait accordé à un homme malade, afin que nous disions comment il a été guéri, |
10 laat het dan bij u allen en bij heel het volk Israël bekend zijn dat door de Naam van Jezus Christus, de Nazarener, Die u gekruisigd hebt maar Die God uit de doden opgewekt heeft, dat door Hem deze man hier gezond voor u staat. |
10 zo zij u allen en het gehele volk Israëls bekend, dat in den naam van Jezus Christus van Nazaret, dien gij gekruisigd hebt, welken God van de doden heeft opgewekt, --dat door hem deze hier gezond Vóór u staat. |
10 zo zij bekendgemaakt aan u allen en geheel het volk Israel dat door den naam van Jezus Christus den Nazoreer, dien gij gekruisigd hebt en God uit de doden heeft opgewekt, deze man gezond voor uw ogen staat. |
10 Dan moet aan u allen en het ganse volk van Israel bekend zijn, dat door de naam van Jezus Christus, de Nazoreeer, die gij gekruisigd hebt, maar die God heeft opgewekt uit de doden, dat door die naam deze hier gezond voor u staat. |
10 sachez-le tous, et que tout le peuple d'Israël le sache! C'est par le nom de Jésus-Christ de Nazareth, que vous avez crucifié, et que Dieu a ressuscité des morts, c'est par lui que cet homme se présente en pleine santé devant vous. |
11 Deze Jezus is de steen die door u, de bouwers, veracht werd, maar Die de hoeksteen geworden is. |
11 Hij is de steen, door u, bouwlieden, verworpen, die tot een hoeksteen geworden is. |
11 Hij is de steen die door u, de bouwlieden, afgekeurd, maar tot hoeksteen geworden is. |
11 Dit is de steen, door u, de bouwlieden, versmaad, die nochtans tot hoeksteen is geworden. |
11 Jésus est La pierre rejetée par vous qui bâtissez, Et qui est devenue la principale de l'angle. |
12 En de zaligheid is in geen ander, want er is onder de hemel geen andere Naam onder de mensen gegeven waardoor wij zalig moeten worden. |
12 En in geen ander is er heil; want er is ook geen andere naam onder den hemel aan de mensen gegeven, door welken wij moeten zalig worden. |
12 Ook is door niemand anders het heil te verkrijgen; want onder den hemel is geen andere naam waardoor wij gered moeten worden aan de mensen gegeven. |
12 En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden. |
12 Il n'y a de salut en aucun autre; car il n'y a sous le ciel aucun autre nom qui ait été donné parmi les hommes, par lequel nous devions être sauvés. |
13 Toen zij nu de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen en merkten dat zij ongeleerde en eenvoudige mensen waren, verwonderden zij zich en herkenden zij hen als mensen die met Jezus samen geweest waren. |
13 Daar zij nu de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen, en vernamen, dat zij ongeleerde en eenvoudige mensen waren, verwonderden zij zich; en zij kenden hen ook wel, dat zij met Jezus geweest waren; |
13 Toen zij zagen, hoe vrijmoedig Petrus en Johannes waren en begrepen dat het ongeletterde, eenvoudige mensen waren, verwonderden zij zich en herkenden hen als volgelingen van Jezus; |
13 Toen zij nu de vrijmoedigheid van Petrus en Johannes zagen en bemerkt hadden, dat zij ongeletterde en eenvoudige mensen uit het volk waren, verwonderden zij zich, en zij herkenden hen, dat zij met Jezus geweest waren; |
13 Lorsqu'ils virent l'assurance de Pierre et de Jean, ils furent étonnés, sachant que c'étaient des hommes du peuple sans instruction; et ils les reconnurent pour avoir été avec Jésus. |
14 En omdat zij de man die genezen was, bij hen zagen staan, konden zij er niets tegen inbrengen. |
14 en zij zagen den mens bij hen staan, die gezond geworden was, en hadden niets daartegen te zeggen |
14 zij zagen ook den genezene bij hen staan en konden hen dus niet weerspreken. |
14 En daar zij de genezene bij hen zagen staan, konden zij er niets tegen inbrengen. |
14 Mais comme ils voyaient là près d'eux l'homme qui avait été guéri, ils n'avaient rien à répliquer. |
15 En nadat zij hun bevolen hadden de Raad te verlaten, overlegden zij met elkaar, |
15 Toen geboden zij hun uit te gaan buiten den raad, en beraadslaagden met elkander, |
15 Zij bevalen hun derhalve de rechtzaal te verlaten en overlegden met elkander: |
15 En na hun geboden te hebben buiten de raadzaal te gaan, overlegden zij met elkander, |
15 Ils leur ordonnèrent de sortir du sanhédrin, et ils délibérèrent entre eux, |
16 en zeiden: Wat zullen wij met deze mensen doen? Want dat er een alom bekend teken door hen is verricht, is duidelijk voor allen die in Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet ontkennen. |
16 zeggende: Wat zullen wij dezen mensen doen? Want dat er een duidelijk teken door hen geschied is, is openbaar aan allen, die te Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet loochenen. |
16 Wat zullen wij met die mensen doen? Want dat een kennelijk wonder door hen is verricht is duidelijk voor alle inwoners van Jeruzalem en kunnen wij niet loochenen; |
16 En zij zeiden: Wat moeten wij met deze mensen beginnen? Want dat er een kennelijk wonderteken door hen verricht is, is duidelijk aan allen, die te Jeruzalem wonen, en wij kunnen het niet loochenen; |
16 disant: Que ferons-nous à ces hommes? Car il est manifeste pour tous les habitants de Jérusalem qu'un miracle signalé a été accompli par eux, et nous ne pouvons pas le nier. |
17 Maar laten wij, opdat het niet nog verder onder het volk bekend raakt, hun met de grootste dreiging gebieden dat zij tot geen enkel mens meer in die Naam mogen spreken. |
17 Maar opdat het niet verder verspreid worde onder het volk, zo laat ons hen scherp dreigen, dat zij voortaan tot geen mens meer in dien naam spreken. |
17 maar opdat het niet nog meer verbreid worde onder het volk, moeten wij hun streng verbieden verder tot enig mens met gebruikmaking van dien naam te spreken. |
17 Maar om te voorkomen, dat het nog meer onder het volk verbreid wordt, laat ons hun dreigend gebieden tot niemand meer te spreken op gezag van deze naam. |
17 Mais, afin que la chose ne se répande pas davantage parmi le peuple, défendons-leur avec menaces de parler désormais à qui que ce soit en ce nom-là. |
18 En na hen geroepen te hebben, gaven zij hun het bevel helemaal niet meer te spreken of te onderwijzen in de Naam van Jezus. |
18 En zij riepen hen, en geboden hun, dat zij volstrekt niet in den naam van Jezus zouden spreken noch leren. |
18 Zij lieten hen dan weer binnenkomen en verboden hun nadrukkelijk voortaan met een woord te reppen van den naam van Jezus Christus of daarover iets te leren. |
18 En toen zij hen binnengeroepen hadden, bevalen zij hun in het geheel niet meer te spreken over of te leren op gezag van de naam van Jezus. |
18 Et les ayant appelés, ils leur défendirent absolument de parler et d'enseigner au nom de Jésus. |
19 Maar Petrus en Johannes antwoordden en zeiden tegen hen: Oordeel zelf of het juist is in Gods ogen, meer naar u te luisteren dan naar God. |
19 Maar Petrus en Johannes antwoordden en zeiden tot hen: Oordeelt gijzelve of het recht is voor God, dat wij u meer gehoorzamen dan God; |
19 Maar Petrus en Johannes gaven hun ten antwoord: Oordeelt zelf of het voor God te verantwoorden is dat wij naar u meer horen dan naar God. |
19 Maar Petrus en Johannes antwoordden en zeiden tot hen: Beslist zelf, of het recht is voor God, meer aan u dan aan God gehoor te geven; |
19 Pierre et Jean leur répondirent: Jugez s'il est juste, devant Dieu, de vous obéir plutôt qu'à Dieu; |
20 Want wij kunnen niet nalaten te spreken over wat wij gezien en gehoord hebben. |
20 want wij kunnen niet nalaten te spreken hetgeen wij gezien en gehoord hebben. |
20 Want het is ons onmogelijk te zwijgen van hetgeen wij gezien en gehoord hebben. |
20 Want wij kunnen niet nalaten te spreken van wat wij gezien en gehoord hebben. |
20 car nous ne pouvons pas ne pas parler de ce que nous avons vu et entendu. |
21 Maar zij dreigden hen nog meer en omdat zij niets konden vinden om hen te straffen, lieten zij hen gaan ter wille van het volk; want ze verheerlijkten allen God over wat er gebeurd was. |
21 Maar zij dreigden hen, en lieten hen gaan, niets vindende hoe zij hen straffen zouden, wegens het volk; want zij loofden allen God over hetgeen er geschied was. |
21 Na hen nog scherper bedreigd te hebben stelden zij hen in vrijheid; want zij zagen geen kans hen te straffen, omdat zij het volk vreesden; daar allen God verheerlijkten over hetgeen gebeurd was. |
21 Maar zij dreigden nog meer, doch lieten hen vrij, daar zij geen vorm konden vinden om hen te straffen. En wel om het volk; want allen verheerlijkten God om hetgeen er geschied was; |
21 Ils leur firent de nouvelles menaces, et les relâchèrent, ne sachant comment les punir, à cause du peuple, parce que tous glorifiaient Dieu de ce qui était arrivé. |
22 Want de man aan wie dit teken van genezing verricht was, was ouder dan veertig jaar. |
22 Want de mens was reeds over de veertig jaren oud, aan wien dit teken der genezing geschied was. |
22 Want de man aan wien dat wonder der genezing was geschied was over de veertig jaar oud. |
22 Want de mens, aan wie dit teken der genezing verricht was, was boven de veertig jaar. |
22 Car l'homme qui avait été l'objet de cette guérison miraculeuse était âgé de plus de quarante ans. |
23 En nadat zij losgelaten waren, gingen zij naar hun eigen mensen en berichtten alles wat de overpriesters en de oudsten tegen hen gezegd hadden. |
23 En toen men hen had laten gaan, kwamen zij tot de hunnen, en verhaalden hun wat de Hogepriesters en Oudsten tot hen gezegd hadden. |
23 Toen zij in vrijheid gesteld waren, gingen zij naar de hunnen en verhaalden alwat de overpriesters en oudsten tot hen gezegd hadden. |
23 En toen zij vrijgelaten waren, gingen zij naar de hunnen en deelden hun mede al wat de overpriesters en oudsten tot hen gezegd hadden. |
23 Après avoir été relâchés, ils allèrent vers les leurs, et racontèrent tout ce que les principaux sacrificateurs et les anciens leur avaient dit. |
24 En toen zij dat gehoord hadden, verhieven zij eensgezind hun stem tot God en zeiden: Heere! U bent de God Die de hemel en de aarde en de zee gemaakt hebt, en alle dingen die erin zijn, |
24 En toen die dat hoorden, hieven zij eendrachtig hunne stem op tot God en zeiden: Heer, Gij zijt de God, die gemaakt hebt den hemel en de aarde en de zee en al wat er in is; |
24 Op het horen hiervan hieven zij eendrachtig de stem tot God op en zeiden: Heer, Gij zijt het die den hemel, de aarde, de zee en alwat daarin is gemaakt hebt, |
24 En toen dezen het hoorden, verhieven zij eenparig hun stem tot God en zeiden: Gij, Here, zijt het, die geschapen hebt de hemel, de aarde, de zee en al wat daarin is; |
24 Lorsqu'ils l'eurent entendu, ils élevèrent à Dieu la voix tous ensemble, et dirent: Seigneur, toi qui as fait le ciel, la terre, la mer, et tout ce qui s'y trouve, |
25 en Die bij monde van David, Uw knecht, gezegd hebt: Waarom woeden de heidenvolken en bedenken de volken wat inhoudsloos is? |
25 die door den mond van uwen knecht David gezegd hebt: "Waarom razen de heidenen en nemen de volken ijdele dingen voor? |
25 die door den Heiligen Geest, bij monde van David, uw dienaar, hebt gesproken: Waarom woeden de heidenen en hebben de volken nietige bedenksels? |
25 Die door de Heilige Geest bij monde van onze vader David, uw knecht, gezegd hebt: Waarom hebben de heidenen gewoed en de volken ijdele raad bedacht? |
25 c'est toi qui as dit par le Saint-Esprit, par la bouche de notre père, ton serviteur David: Pourquoi ce tumulte parmi les nations, Et ces vaines pensées parmi les peuples? |
26 De koningen van de aarde stellen zich op en de vorsten spannen samen tegen de Heere en tegen Zijn Gezalfde. |
26 De koningen der aarde zijn opgestaan en de vorsten vergaderen bijeen tegen den Heer en tegen zijnen Gezalfde". |
26 De koningen der aarde zijn opgetreden, en de vorsten hebben saamgespannen tegen den Heer en zijn Christus. -- |
26 De koningen der aarde hebben zich opgesteld en de oversten zijn tezamen vergaderd tegen de Here en tegen zijn Gezalfde. |
26 Les rois de la terre se sont soulevés, Et les princes se sont ligués Contre le Seigneur et contre son Oint. |
27 Want, in waarheid, tegen Uw heilig Kind Jezus, Die U gezalfd hebt, zijn Herodes en Pontius Pilatus samen met de heidenen en de volken van Israël bijeengekomen, |
27 Ja waarlijk, zij hebben zich in deze stad vergaderd tegen uwen heiligen knecht Jezus, dien Gij gezalfd hebt, Herodes en Pontius Pilatus, met de heidenen en het volk Israëls, |
27 Want inderdaad hebben in deze stad saamgespannen tegen uw heiligen dienaar Jezus, dien Gij gezalfd hebt, Herodes en Pontius Pilatus, met heidenen en volken van Israel, |
27 Want inderdaad zijn in deze stad vergaderd tegen uw heilige knecht Jezus, die Gij gezalfd hebt, Herodes zowel als Pontius Pilatus met de heidenen en de volken van Israel, |
27 En effet, contre ton saint serviteur Jésus, que tu as oint, Hérode et Ponce Pilate se sont ligués dans cette ville avec les nations et avec les peuples d'Israël, |
28 om alles te doen wat Uw hand en Uw raadbesluit van tevoren bepaald had dat er gebeuren zou. |
28 om te doen hetgeen uwe hand en uw raad te voren bepaald heeft dat geschieden zou. |
28 om te doen alwat uw hand en raad vooruit bepaald had dat zou geschieden. |
28 Om te doen al wat uw hand en uw raad tevoren bepaald had, dat geschieden zou. |
28 pour faire tout ce que ta main et ton conseil avaient arrêté d'avance. |
29 Nu dan, Heere, sla acht op hun bedreigingen en geef Uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid Uw Woord te spreken, |
29 En nu, Heer, zie hun dreigen aan, en geef uwen dienstknechten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken, |
29 Nu dan, Heer, zie neer op hun bedreiging en stel uw dienstknechten in staat met volle vrijmoedigheid uw woord te spreken, |
29 En nu, Here, let op hun dreigingen en geef uw dienstknechten met alle vrijmoedigheid uw woord te spreken, |
29 Et maintenant, Seigneur, vois leurs menaces, et donne à tes serviteurs d'annoncer ta parole avec une pleine assurance, |
30 doordat U Uw hand uitstrekt tot genezing en er tekenen en wonderen gebeuren door de Naam van Uw heilig Kind Jezus. |
30 en strek uwe hand uit tot genezing, en dat er tekenen en wonderen geschieden door den naam van uwen heiligen knecht Jezus. -- |
30 door uw hand uit te strekken tot genezingen, wonderen en tekenen door den naam van uw heiligen dienaar Jezus. -- |
30 Doordat Gij uw hand uitstrekt tot genezing, en dat tekenen en wonderen geschieden door de naam van uw heilige knecht Jezus. |
30 en étendant ta main, pour qu'il se fasse des guérisons, des miracles et des prodiges, par le nom de ton saint serviteur Jésus. |
31 En toen zij gebeden hadden, werd de plaats waar zij bijeenwaren, bewogen. En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het Woord van God met vrijmoedigheid. |
31 En toen zij gebeden hadden, bewoog zich de plaats, in welke zij vergaderd waren, en zij werden allen vol des Heiligen Geestes, en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid. |
31 En toen zij gebeden hadden beefde de plaats waar zij vergaderd waren, werden allen met den Heiligen Geest vervuld en spraken zij vrijmoedig het woord Gods. |
31 En terwijl zij baden, werd de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen; en zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid. |
31 Quand ils eurent prié, le lieu où ils étaient assemblés trembla; ils furent tous remplis du Saint-Esprit, et ils annonçaient la parole de Dieu avec assurance. |
32 En de menigte van hen die geloofden, was een van hart en een van ziel; en niemand zei dat iets van wat hij bezat, van hemzelf was, maar alles hadden zij gemeenschappelijk. |
32 En de menigte der gelovigen was één hart en ééne ziel; ook zeide niemand van zijne goederen, dat zij de zijne waren, maar alles was hun gemeen. |
32 Al de gelovigen waren een van hart en ziel: niet een van hen zeide dat iets van het zijne zijn eigendom was; maar zij hadden alles gemeen. |
32 En de menigte van hen, die tot het geloof gekomen waren, was een van hart en ziel, en ook niet een zeide, dat iets van hetgeen hij bezat zijn persoonlijk eigendom was, doch zij hadden alles gemeenschappelijk. |
32 La multitude de ceux qui avaient cru n'était qu'un coeur et qu'une âme. Nul ne disait que ses biens lui appartinssent en propre, mais tout était commun entre eux. |
33 En de apostelen legden met grote kracht getuigenis af van de opstanding van de Heere Jezus; en er was grote genade over hen allen. |
33 En de apostelen gaven met grote kracht getuigenis van de opstanding des Heren Jezus; en er was grote genade over hen allen. |
33 Met grote kracht getuigden de apostelen van de opstanding van den Heer Jezus, en grote genade werd allen geschonken. |
33 En met grote kracht gaven de apostelen hun getuigenis van de opstanding des Heren Jezus, en er was grote genade over hen allen. |
33 Les apôtres rendaient avec beaucoup de force témoignage de la résurrection du Seigneur Jésus. Et une grande grâce reposait sur eux tous. |
34 Want er was ook niemand onder hen die gebrek leed; want allen die landerijen of huizen bezaten, verkochten die en brachten de opbrengst van het verkochte en legden die aan de voeten van de apostelen. |
34 Ook was er niemand onder hen, die gebrek had; want zovelen er waren, die akkers of huizen hadden, die verkochten ze, en brachten het geld van het verkochte goed, en legden het aan de voeten der apostelen; |
34 Want er was onder hen geen behoeftige; immers, alwie akker of huis bezat verkocht het, bracht de opbrengst mee en legde die aan de voeten der apostelen; |
34 Want er was ook niet een behoeftig onder hen; want allen, die eigenaars waren van stukken grond of van huizen, verkochten die en brachten de opbrengst van de verkoop en legden die aan de voeten der apostelen; |
34 Car il n'y avait parmi eux aucun indigent: tous ceux qui possédaient des champs ou des maisons les vendaient, apportaient le prix de ce qu'ils avaient vendu, |
35 En aan ieder werd uitgedeeld naar dat men nodig had. |
35 en men gaf aan ieder hetgeen hij nodig had. |
35 dan werd aan ieder naar zijn behoefte uitgedeeld. |
35 En aan een ieder werd uitgedeeld naar behoefte. |
35 et le déposaient aux pieds des apôtres; et l'on faisait des distributions à chacun selon qu'il en avait besoin. |
36 En Joses, die door de apostelen ook Barnabas genoemd werd (wat vertaald betekent: een zoon van vertroosting), een Leviet, afkomstig uit Cyprus, |
36 En Jozef, door de apostelen bijgenaamd Barnabas--dat is: zoon der vertroosting--, een Leviet, van geboorte uit Cyprus, |
36 Zekere Jozef, door de apostelen Barnabas bijgenaamd--dat is: zoon der vermaning--een Leviet, uit Cyprus afkomstig, |
36 En Jozef, die van de apostelen de bijnaam Barnabas gekregen had (wat betekent: zoon der vertroosting), een Leviet, uit Cyprus afkomstig, |
36 Joseph, surnommé par les apôtres Barnabas, ce qui signifie fils d'exhortation, Lévite, originaire de Chypre, |
37 had een akker, verkocht die en bracht het geld en legde het aan de voeten van de apostelen. |
37 had een akker, en verkocht hem, en bracht het geld en legde het aan de voeten der apostelen. |
37 die een stuk land bezat, verkocht dat, bracht het geld en legde het aan de voeten der apostelen. |
37 Die eigenaar was van een akker, verkocht die en bracht het geld en legde het aan de voeten der apostelen. |
37 vendit un champ qu'il possédait, apporta l'argent, et le déposa aux pieds des apôtres. |