|
1 En Agrippa zei tegen Paulus: Het is u toegestaan voor uzelf te spreken. Toen strekte Paulus de hand uit en verdedigde zich als volgt: |
1 En Agrippa zeide tot Paulus: Het is u geoorloofd voor uzelven te spreken. Toen strekte Paulus de hand uit, en verantwoordde zich: |
1 Hierop zeide Agrippa tot Paulus: Het staat u vrij u te verdedigen. Toen strekte Paulus de hand uit en verantwoordde zich aldus: |
1 En Agrippa zeide tot Paulus: Het is u vergund voor u zelf te spreken. Toen strekte Paulus zijn hand uit en verantwoordde zich: |
1 Agrippa dit à Paul: Il t'est permis de parler pour ta défense. Et Paul, ayant étendu la main, se justifia en ces termes: |
2 Ik acht mijzelf gelukkig, koning Agrippa, dat ik mij heden tegenover u mag verdedigen tegen alles waarvan ik door de Joden beschuldigd word, |
2 Ik acht mijzelven gelukkig, koning Agrippa, dat ik mij heden voor u verantwoorden zal aangaande alles, waarvan ik door de Joden beschuldigd word; |
2 Ik acht mij gelukkig, koning Agrippa, dat ik mij heden voor u mag verdedigen tegen alles waarvan ik door de Joden beticht word; |
2 Ik heb mijzelf gelukkig geacht, koning Agrippa, dat ik mij heden voor u zal mogen verantwoorden over alle punten, waarop ik door de Joden wordt beschuldigd, |
2 Je m'estime heureux, roi Agrippa, d'avoir aujourd'hui à me justifier devant toi de toutes les choses dont je suis accusé par les Juifs, |
3 vooral omdat ik weet dat u kennis hebt van alle gewoonten en geschilpunten die er onder de Joden zijn. Daarom vraag ik u geduldig naar mij te luisteren. |
3 voornamelijk dewijl gij alle gewoonten en twistvragen der Joden kent. Daarom bid ik u, dat gij mij met geduld wilt aanhoren. |
3 vooral daar gij goed bekend zijt met al de zeden en twistvragen der Joden. Daarom verzoek ik u mij lankmoedig aan te horen. |
3 Daar gij vooral een kenner zijt van alle gewoonten en twistpunten bij de Joden; daarom verzoek ik u mij geduldig te willen aanhoren. |
3 car tu connais parfaitement leurs coutumes et leurs discussions. Je te prie donc de m'écouter avec patience. |
4 Welnu, mijn leven van mijn jeugd af aan, zoals dat van het begin af aan onder mijn volk in Jeruzalem geweest is, is bij al de Joden bekend. |
4 Mijn leven dan van jongs af, hoe ik dat van den beginne onder mijn volk te Jeruzalem geleid heb, weten alle Joden, |
4 Wat mijn vroeger leven betreft, dat van kindsbeen af onder mijn volk te Jeruzalem is doorgebracht, alle Joden kennen het. |
4 Mijn leven dan van jongsaf, dat ik van den beginne aan geleid heb onder mijn volk en te Jeruzalem, kennen alle Joden, |
4 Ma vie, dès les premiers temps de ma jeunesse, est connue de tous les Juifs, puisqu'elle s'est passée à Jérusalem, au milieu de ma nation. |
5 Zij weten van mij vanuit het verleden – als zij het maar wilden getuigen! – dat ik geleefd heb volgens de meest nauwgezette richting binnen onze godsdienst, namelijk als Farizeeër. |
5 die mij te voren gekend hebben, --indien zij het wilden getuigen--, dat ik naar de gestrengste sekte van onzen godsdienst als Farizeër geleefd heb. |
5 Zij weten wel, als zij het slechts wilden getuigen, dat ik van den beginne af volgens de strengste partij van onzen godsdienst, als een Farizeer, geleefd heb. |
5 Daar zij sedert lange tijd van mij weten, indien zij het slechts willen getuigen, dat ik naar de meest nauwgezette partij van onze godsdienst, als Farizeeer, geleefd heb. |
5 Ils savent depuis longtemps, s'ils veulent le déclarer, que j'ai vécu pharisien, selon la secte la plus rigide de notre religion. |
6 En nu sta ik hier en word geoordeeld over de hoop op de belofte die door God aan de vaderen gedaan is, |
6 En nu sta ik terecht wegens de hoop op de belofte, welke van God tot onze vaderen geschied is; |
6 En nu sta ik terecht omdat ik hoop op de belofte die God aan onze vaderen heeft gedaan, |
6 En nu sta ik voor het gerecht om mijn hoop op de belofte, die door God aan onze vaderen gedaan is; |
6 Et maintenant, je suis mis en jugement parce que j'espère l'accomplissement de la promesse que Dieu a faite à nos pères, |
7 die onze twaalf stammen hopen te bereiken door voortdurend, nacht en dag, God te dienen. Om deze hoop, koning Agrippa, word ik door de Joden beschuldigd. |
7 tot welke onze twaalf geslachten, die God dag en nacht gestadig dienen, hopen te komen. Vanwege deze hoop, koning Agrippa, word ik door de Joden beschuldigd. |
7 wier vervulling onze twaalf stammen, nacht en dag zonder ophouden God dienend, hopen te verkrijgen. Om deze hoop, o koning, word ik door de Joden beschuldigd. |
7 Welke onze twaalf stammen, door voortdurend nacht en dag God te vereren, hopen te bereiken. Om deze hoop, o koning, word ik door Joden aangeklaagd. |
7 et à laquelle aspirent nos douze tribus, qui servent Dieu continuellement nuit et jour. C'est pour cette espérance, ô roi, que je suis accusé par des Juifs! |
8 Waarom wordt het bij u allen ongeloofwaardig geacht dat God de doden opwekt? |
8 Waarom wordt het voor ongelooflijk bij ulieden geoordeeld, dat God doden opwekt? |
8 Wordt het onder u voor ongelooflijk gehouden dat God doden opwekt? |
8 Waarom wordt het bij u ongelofelijk geacht, als God doden opwekt? |
8 Quoi! vous semble-t-il incroyable que Dieu ressuscite les morts? |
9 Ik dacht echt bij mijzelf dat ik tegen de Naam van Jezus van Nazareth veel vijandige dingen moest doen, |
9 Ik meende ook wel bij mijzelven, dat ik tegen den naam van Jezus van Nazaret veel moest doen; |
9 Ik voor mij meende dat het mijn plicht was tegen den naam van Jezus den Nazoreer krachtig op te treden. |
9 Ik voor mij was tot de slotsom gekomen, dat ik tegen de naam van Jezus, de Nazoreeer, fel moest optreden, |
9 Pour moi, j'avais cru devoir agir vigoureusement contre le nom de Jésus de Nazareth. |
10 wat ik ook in Jeruzalem gedaan heb. Ik heb velen van de heiligen in de gevangenis opgesloten, nadat ik daartoe volmacht van de overpriesters gekregen had; en als zij gedood werden, stemde ik daarmee in. |
10 zoals ik te Jeruzalem gedaan heb, toen ik velen van de heiligen in de gevangenis sloot, waartoe ik van de Hogepriesters de volmacht ontving; en als zij gedood werden, keurde ik het goed; |
10 Dit deed ik dan ook te Jeruzalem: op daartoe van de overpriesters verkregen volmacht sloot ik vele der heiligen in de gevangenis, en als zij werden omgebracht, keurde ik het goed; |
10 Wat ik dan ook gedaan heb te Jeruzalem; en ik heb vele van de heiligen in gevangenissen opgesloten, waartoe ik de macht van de overpriesters ontvangen had; en als zij zouden omgebracht worden, heb ik mijn stem eraan gegeven. |
10 C'est ce que j'ai fait à Jérusalem. J'ai jeté en prison plusieurs des saints, ayant reçu ce pouvoir des principaux sacrificateurs, et, quand on les mettait à mort, je joignais mon suffrage à celui des autres. |
11 En in alle synagogen heb ik hen dikwijls gestraft en gedwongen te lasteren; en ik trad in razende woede tegen hen op en vervolgde hen zelfs tot in de buitenlandse steden. |
11 en in alle synagogen strafte ik hen dikwijls, en dwong hen te lasteren, en woedde bovenmate tegen hen, en vervolgde hen ook in de vreemde steden. |
11 ook dwong ik hen vaak, door hen in alle synagogen te kastijden, godslasterlijke dingen te zeggen, en bovenmate tegen hen woedend, vervolgde ik hen zelfs in buitenlandsche steden. |
11 En in alle synagogen trachtte ik hen dikwijls door toepassing van straffen tot lastering te dwingen en in tomeloze woede tegen hen heb ik hen vervolgd, tot zelfs in de buitenlandse steden. |
11 je les ai souvent châtiés dans toutes les synagogues, et je les forçais à blasphémer. Dans mes excès de fureur contre eux, je les persécutais même jusque dans les villes étrangères. |
12 Toen ik daarvoor ook naar Damascus reisde, met volmacht en in opdracht van de overpriesters, |
12 Toen ik nu deswege ook naar Damaskus reisde, met volmacht en bevel van de Hogepriesters, |
12 Hiertoe reisde ik eens, met een volmacht en opdracht van de overpriesters, naar Damaskus, |
12 En toen ik onder die omstandigheden naar Damascus reisde met volmacht en opdracht der overpriesters, |
12 C'est dans ce but que je me rendis à Damas, avec l'autorisation et la permission des principaux sacrificateurs. |
13 zag ik, koning, midden op de dag, op de weg een licht, sterker dan de glans van de zon, dat mij en hen die met mij meereisden, vanuit de hemel omscheen. |
13 zag ik, o koning, op het midden van den weg een licht van den hemel, klaarder dan de glans der zon, mij en die met mij reisden omschijnen; |
13 toen ik op klaarlichten dag op den weg, o koning, aan den hemel een licht zag dat de zon in glans overtrof en mij en hen die met mij waren omstraalde. |
13 Zag ik, o koning, midden op de dag onderweg een licht, schitterender dan de glans der zon, van de hemel mij en hen, die met mij reisden, omstralen; |
13 Vers le milieu du jour, ô roi, je vis en chemin resplendir autour de moi et de mes compagnons une lumière venant du ciel, et dont l'éclat surpassait celui du soleil. |
14 En nadat wij allen op de grond gevallen waren, hoorde ik een stem tot mij spreken en in de Hebreeuwse taal zeggen: Saul, Saul, waarom vervolgt u Mij? Het is hard voor u de hielen tegen de prikkels te slaan. |
14 en toen wij allen ter aarde nedervielen, hoorde ik ene stem tot mij spreken, die in het Hebreeuws zeide: Saul, Saul, wat vervolgt gij mij? Het zal u hard vallen tegen den prikkel achteruit te slaan. |
14 Toen wij allen op den grond neergevallen waren, hoorde ik een stem die tot mij in het Hebreeuws zeide: Saul, Saul, wat vervolgt gij mij? Het doet u pijn tegen de prikkels achteruit te slaan. |
14 En toen wij allen ter aarde vielen, hoorde ik een stem tot mij spreken in de Hebreeuwse taal: Saul, Saul, waarom vervolgt gij Mij? Het valt u zwaar tegen de prikkels achteruit te slaan. |
14 Nous tombâmes tous par terre, et j'entendis une voix qui me disait en langue hébraïque: Saul, Saul, pourquoi me persécutes-tu? Il te serait dur de regimber contre les aiguillons. |
15 En ik zei: Wie bent U, Heere? En Hij zei: Ik ben Jezus, Die u vervolgt. |
15 En ik zeide: Heer, wie zijt gij? En hij zeide: Ik ben Jezus, dien gij vervolgt. |
15 Ik zeide: Wie zijt gij, Heer? De Heer zeide: Ik ben Jezus, dien gij vervolgt. |
15 En ik zeide: Wie zijt Gij, Here? En de Here zeide: Ik ben Jezus, die gij vervolgt. |
15 Je répondis: Qui es-tu, Seigneur? Et le Seigneur dit: Je suis Jésus que tu persécutes. |
16 Maar richt u op en sta op uw voeten, want hiertoe ben Ik aan u verschenen: om u aan te stellen als dienaar en getuige zowel van de dingen die u gezien hebt als van die waarin Ik nog aan u verschijnen zal; |
16 Maar richt u op en sta op uwe voeten; want daartoe ben ik u verschenen, opdat ik u stelle tot een dienaar en getuige van hetgeen gij gezien hebt en van hetgeen ik u nog zal laten verschijnen; |
16 Maar richt u op en sta op uw voeten; want hiertoe ben ik u verschenen, omdat ik u bestemd heb tot een dienaar en getuige van hetgeen gij gezien hebt en van hetgeen gij nog van mij zult zien. |
16 Maar richt u op en sta op uw voeten; want hiertoe ben Ik u verschenen om u aan te wijzen als dienaar en getuige daarvan, dat gij Mij gezien hebt en dat Ik aan u verschijnen zal, |
16 Mais lève-toi, et tiens-toi sur tes pieds; car je te suis apparu pour t'établir ministre et témoin des choses que tu as vues et de celles pour lesquelles je t'apparaîtrai. |
17 en Ik zal u verlossen van dit volk en van de heidenen, naar wie Ik u nu zend, |
17 en ik zal u verlossen van dit volk en van de heidenen, tot welke ik u nu zend, |
17 Ik verkies u uit het volk en de heidenen, tot wie ik u zend, |
17 U verkiezende uit dit volk en de heidenen, waarheen Ik u zend, |
17 Je t'ai choisi du milieu de ce peuple et du milieu des païens, vers qui je t'envoie, |
18 om hun ogen te openen en hen te bekeren van de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van de zonden ontvangen en een erfdeel onder de geheiligden door het geloof in Mij. |
18 om hunne ogen te openen, dat zij zich bekeren van de duisternis tot het licht, en van de macht des satans tot God, om te ontvangen vergeving der zonden, en een erfdeel met degenen, die geheiligd worden door het geloof in mij. |
18 om hun ogen te openen, hen te bekeren van de duisternis tot het licht en van de macht des Satans tot God; opdat zij door het geloof in mij vergiffenis van zonden ontvangen en een erfdeel onder de geheiligden. |
18 Om hun ogen te openen ter bekering uit de duisternis tot het licht en van de macht van de satan tot God, opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden zouden ontvangen door het geloof in Mij. |
18 afin que tu leur ouvres les yeux, pour qu'ils passent des ténèbres à la lumière et de la puissance de Satan à Dieu, pour qu'ils reçoivent, par la foi en moi, le pardon des péchés et l'héritage avec les sanctifiés. |
19 Daarom, koning Agrippa, ben ik die hemelse verschijning niet ongehoorzaam geweest, |
19 Daarom, koning Agrippa, was ik aan deze hemelse verschijning niet ongehoorzaam, |
19 Daarom, koning Agrippa, was ik niet ongehoorzaam aan die hemelse verschijning, |
19 Daarom, koning Agrippa, ben ik dat hemelse gezicht niet ongehoorzaam geweest, |
19 En conséquence, roi Agrippa, je n'ai point résisté à la vision céleste: |
20 maar heb ik eerst aan hen die in Damascus en in Jeruzalem en in heel het land van Judea woonden, en later aan de heidenen verkondigd dat zij tot inkeer moesten komen, zich tot God bekeren en werken doen die in overeenstemming zijn met de bekering. |
20 maar verkondigde, eerst aan degenen, die te Damaskus en te Jeruzalem en in het gehele land van Judéa waren, en toen ook aan de heidenen, dat zij zouden boete doen, en zich tot God bekeren, en oprechte werken der boete doen. |
20 maar verkondigde eerst aan hen die te Damaskus, te Jeruzalem en in geheel Judea waren, en ook aan de heidenen, dat zij zich moesten bekeren en zich tot God wenden door het doen van werken die bij de bekering passen. |
20 Maar ik heb eerst hun, die te Damascus waren, en te Jeruzalem en in het gehele Joodse land en de heidenen verkondigd, dat zij met berouw zich zouden bekeren tot God en werken doen, met hun berouw in overeenstemming. |
20 à ceux de Damas d'abord, puis à Jérusalem, dans toute la Judée, et chez les païens, j'ai prêché la repentance et la conversion à Dieu, avec la pratique d'oeuvres dignes de la repentance. |
21 Hierom hebben de Joden mij in de tempel gegrepen en geprobeerd mij om te brengen, |
21 Daarom hebben de Joden mij in den tempel gegrepen, en gepoogd mij te doden. |
21 Om die reden hebben de Joden mij in den tempel gegrepen en getracht om te brengen. |
21 Hierom hebben de Joden mij in de tempel gegrepen en getracht mij om te brengen. |
21 Voilà pourquoi les Juifs se sont saisis de moi dans le temple, et ont tâché de me faire périr. |
22 maar door de hulp die ik van God gekregen heb, sta ik tot op deze dag als een getuige tegenover klein en groot, en zeg ik niets anders dan wat de Profeten en Mozes gezegd hebben dat er gebeuren zou, |
22 Maar hulpe van God verkregen hebbende, sta ik tot op dezen dag, en betuig beiden, kleinen en groten, zonder iets te zeggen wat niet ook de Profeten en Mozes gezegd hebben, dat geschieden zou: |
22 Maar God heeft mij tot dezen dag toe geholpen, en zo sta ik hier, aan klein en groot getuigenis afleggend; waarbij ik niets anders leer dan wat de profeten en Mozes gezegd hebben: |
22 Als een getuige, die hulp van God heeft ontvangen tot op deze dag, sta ik dus hier voor klein en groot, zonder iets anders te zeggen dan wat de profeten en Mozes gesproken hebben, dat geschieden zou, |
22 Mais, grâce au secours de Dieu, j'ai subsisté jusqu'à ce jour, rendant témoignage devant les petits et les grands, sans m'écarter en rien de ce que les prophètes et Moïse ont déclaré devoir arriver, |
23 namelijk dat de Christus moest lijden en dat Hij, als Eerste uit de opstanding van de doden, een licht zou aankondigen aan dit volk en de heidenen. |
23 dat de Christus zou lijden, en, de eerste uit de opstanding der doden zijnde, een licht zou verkondigen aan dit volk en aan de heidenen. |
23 Dat de Christus moest lijden en als de eerste die uit de doden is opgestaan een licht zou aankondigen aan het volk en aan de heidenen. |
23 Namelijk, dat de Christus zou lijden, en dat Hij als eerste uit de opstanding der doden het licht zou aankondigen en aan het volk en aan de heidenen. |
23 savoir que le Christ souffrirait, et que, ressuscité le premier d'entre les morts, il annoncerait la lumière au peuple et aux nations. |
24 En toen hij deze dingen ter verdediging sprak, zei Festus met luide stem: U bent buiten zinnen, Paulus! Uw grote geleerdheid brengt u buiten zinnen! |
24 Toen hij nu dit tot verantwoording sprak, riep Festus met een luide stem: Paulus, gij raast, de grote geleerdheid voert u tot razernij. |
24 Toen hij zich zo verdedigde, barstte Festus los: Gij raaskalt, Paulus, uw grote geleerdheid brengt u tot waanzin. |
24 En terwijl hij dit tot zijn verdediging aanvoerde, zeide Festus met luider stem: Gij spreekt wartaal, Paulus, uw vele studie brengt u in de war. |
24 Comme il parlait ainsi pour sa justification, Festus dit à haute voix: Tu es fou, Paul! Ton grand savoir te fait déraisonner. |
25 Maar hij zei: Ik ben niet buiten zinnen, zeer machtige Festus, maar ik spreek woorden van waarheid en van gezond verstand. |
25 Maar hij zeide: Ik raas niet, machtigste Festus, maar ik spreek ware en verstandige woorden. |
25 Maar Paulus antwoordde: Ik raaskal niet, Hoogedele Festus, maar spreek woorden van waarheid en gezond verstand. |
25 Maar Paulus zeide: Hoogedele Festus, ik spreek geen wartaal, maar nuchtere waarheid. |
25 Je ne suis point fou, très excellent Festus, répliqua Paul; ce sont, au contraire, des paroles de vérité et de bon sens que je prononce. |
26 Want de koning heeft weet van deze dingen. Ik spreek daarom ook vrijmoedig tot hem, want ik ben ervan overtuigd dat niets van deze dingen hem ontgaan is; het is immers niet in een uithoek gebeurd. |
26 Want de koning, tot wien ik vrijmoedig spreek, weet hiervan; want ik denk, dat hem geen van die dingen verborgen is, want dit is in geen hoek geschied. |
26 Want de koning, tot wien ik vrijmoedig spreek, weet van deze dingen. Ik ben er van verzekerd dat niets hiervan hem onbekend is; want dit is niet in een afgelegen hoek geschied. |
26 Want de koning weet van deze dingen en tot hem spreek ik vrijmoedig, want ik kan niet geloven, dat hem iets van deze dingen onbekend is; dit is immers niet in een uithoek geschied. |
26 Le roi est instruit de ces choses, et je lui en parle librement; car je suis persuadé qu'il n'en ignore aucune, puisque ce n'est pas en cachette qu'elles se sont passées. |
27 Gelooft u, koning Agrippa, de Profeten? Ik weet dat u ze gelooft. |
27 Gelooft gij, koning Agrippa, de profeten? Ik weet, dat gij ze gelooft. |
27 Gelooft gij, koning Agrippa, de profeten? Ik weet dat gij ze gelooft. |
27 Koning Agrippa, gelooft gij de profeten? Ik weet, dat gij ze gelooft! |
27 Crois-tu aux prophètes, roi Agrippa?... Je sais que tu y crois. |
28 En Agrippa zei tegen Paulus: U overtuigt mij bijna om christen te worden! |
28 En Agrippa zeide tot Paulus: Het scheelt niet veel, of gij overreedt mij een Christen te worden. |
28 Agrippa zeide tot Paulus: Gij beweegt mij bijna een Christen te worden. |
28 Maar Agrippa zeide tot Paulus: Gij wilt mij wel spoedig als Christen laten optreden! |
28 Et Agrippa dit à Paul: Tu vas bientôt me persuader de devenir chrétien! |
29 En Paulus zei: Ik zou van God wel wensen dat, én bijna én geheel, niet alleen u maar ook allen die vandaag naar mij luisteren, zouden worden zoals ik ben, uitgezonderd deze boeien. |
29 En Paulus zeide: Ik wenste van God, het schele veel of weinig, dat niet alleen gij, maar allen, die mij heden horen, zo werden als ik ben, uitgenomen deze banden. |
29 En Paulus: Ik zou God wel willen bidden, dat, en bijna en geheel niet alleen gij, maar ook allen die mij heden aanhoren werden zoals ik ben, uitgenomen deze banden. |
29 En Paulus zeide: Ik zou God wel willen bidden, dat en spoedig en voorgoed, niet alleen gij, maar ook allen, die mij heden horen, ook zo werden als ik, uitgezonderd deze boeien. |
29 Paul répondit: Que ce soit bientôt ou que ce soit tard, plaise à Dieu que non seulement toi, mais encore tous ceux qui m'écoutent aujourd'hui, vous deveniez tels que je suis, à l'exception de ces liens! |
30 En nadat hij dit gezegd had, stond de koning op en de stadhouder, Bernice en zij die bij hen zaten, |
30 En toen hij dit gezegd had, stond de koning op en de landvoogd en Bernice, en die bij hen gezeten waren, |
30 Nu stonden de koning, de landvoogd, Bernice en allen die bij hen gezeten waren op |
30 En de koning stond op en de stadhouder en Bernice en die met hen hadden plaats genomen; |
30 Le roi, le gouverneur, Bérénice, et tous ceux qui étaient assis avec eux se levèrent, |
31 en zij gingen terzijde, spraken met elkaar en zeiden: Deze man doet niets wat dood of boeien verdient. |
31 en zij gingen terzijde af en spraken met elkander, en zeiden: Deze mens heeft niets gedaan, dat dood of banden waardig is. |
31 en zeiden bij het heengaan tot elkander: Die man heeft niets gedaan dat dood of gevangenis verdient. |
31 En ter zijde gegaan, spraken zij onder elkander: Deze man is aan niets schuldig, waarop dood of gevangenschap staat. |
31 et, en se retirant, ils se disaient les uns aux autres: Cet homme n'a rien fait qui mérite la mort ou la prison. |
32 En Agrippa zei tegen Festus: Deze man had losgelaten kunnen worden, als hij zich niet op de keizer had beroepen. |
32 En Agrippa zeide tot Festus: Deze mens had kunnen losgelaten worden, indien hij zich niet op den keizer beroepen had. |
32 Agrippa zeide tot Festus: Hij kon in vrijheid gesteld worden indien hij zich niet op den keizer beroepen had. |
32 En Agrippa zeide tot Festus: Deze mens had vrij kunnen zijn, als hij zich niet op de keizer had beroepen. |
32 Et Agrippa dit à Festus: Cet homme pouvait être relâché, s'il n'en eût pas appelé à César. |