|
1 En toen de dag van het Pinksterfeest vervuld werd, waren zij allen eensgezind bijeen. |
1 En toen de dag van Pinksteren verschenen was, waren zij allen eendrachtig bij elkander. |
1 Op den volgenden Pinksterdag waren zij allen bijeen, |
1 En toen de Pinksterdag aanbrak, waren allen tezamen bijeen. |
1 Le jour de la Pentecôte, ils étaient tous ensemble dans le même lieu. |
2 En plotseling kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en dat vervulde heel het huis waar zij zaten. |
2 En er geschiedde plotseling een geruis van den hemel, als van een geweldigen wind en vervulde het gehele huis waar zij zaten; |
2 toen onverwachts uit den hemel een geruis kwam als van een hevigen storm, dat het gehele huis waar zij zaten vulde. |
2 En eensklaps kwam er uit de hemel een geluid als van een geweldige windvlaag en vulde het gehele huis, waar zij gezeten waren; |
2 Tout à coup il vint du ciel un bruit comme celui d'un vent impétueux, et il remplit toute la maison où ils étaient assis. |
3 En aan hen werden tongen als van vuur gezien, die zich verdeelden, en het zat op ieder van hen. |
3 en men zag aan hen gedeelde tongen als van vuur; en het zette zich op elk van hen. |
3 Ook vertoonden zich aan hen verspreide tongen als van vuur, dat zich op ieder van hen neerliet; |
3 En er vertoonden zich aan hen tongen als van vuur, die zich verdeelden, en het zette zich op ieder van hen; |
3 Des langues, semblables à des langues de feu, leur apparurent, séparées les unes des autres, et se posèrent sur chacun d'eux. |
4 En zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen te spreken in andere talen, zoals de Geest hun gaf uit te spreken. |
4 En zij werden allen vol van den Heiligen Geest, en begonnen te spreken met andere tongen, naardat de Geest hun gaf uit te spreken. |
4 zij werden allen van heiligen geest vervuld en begonnen te spreken in andere talen naardat de Geest hun gaf te spreken. |
4 En zij werden allen vervuld met de heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken. |
4 Et ils furent tous remplis du Saint-Esprit, et se mirent à parler en d'autres langues, selon que l'Esprit leur donnait de s'exprimer. |
5 Nu woonden er Joden in Jeruzalem, godvrezende mannen uit alle volken die er onder de hemel zijn. |
5 En er waren Joden, te Jeruzalem wonende, godvruchtige mannen uit allerlei volk, dat onder den hemel is. |
5 Nu woonden in Jeruzalem Joden, vrome mannen uit alle volken onder den hemel. |
5 Nu waren er Joden te Jeruzalem woonachtig, vrome mannen uit alle volken onder de hemel; |
5 Or, il y avait en séjour à Jérusalem des Juifs, hommes pieux, de toutes les nations qui sont sous le ciel. |
6 Toen dan dit geluid klonk, kwam de menigte samen en raakte in verwarring, want ieder hoorde hen in zijn eigen taal spreken. |
6 Toen nu deze stem geschiedde, kwam de menigte te zamen en werd verbaasd, want ieder hoorde hen in zijne eigene taal spreken. |
6 Toen dan dit geluid ontstond, kwam de menigte samen en was ontsteld; want ieder hoorde hen spreken in zijn eigen taal. |
6 En toen dit geluid gekomen was, liep de menigte te hoop en verbaasde zich, want een ieder hoorde hen in zijn eigen taal spreken. |
6 Au bruit qui eut lieu, la multitude accourut, et elle fut confondue parce que chacun les entendait parler dans sa propre langue. |
7 En zij waren allen buiten zichzelf en verwonderden zich, en zij zeiden tegen elkaar: Zie, zijn het niet allen Galileeërs die daar spreken? |
7 En zij ontzetten zich allen en verwonderden zich, en zeiden onder elkander: Zie, zijn niet allen dezen, die daar spreken, Galileërs? |
7 Zij raakten buiten zichzelf van verbazing en zeiden: Zijn niet al de mannen die daar spreken Galileers? |
7 En buiten zichzelf van verwondering zeiden zij: Zie, zijn niet al dezen, die daar spreken, Galileeers? |
7 Ils étaient tous dans l'étonnement et la surprise, et ils se disaient les uns aux autres: Voici, ces gens qui parlent ne sont-ils pas tous Galiléens? |
8 En hoe kunnen wij hen dan horen, eenieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn? |
8 Hoe horen wij hen dan, ieder in onze eigene taal, in welke wij geboren zijn? |
8 Hoe horen wij hen dan spreken ieder in onze moedertaal-- |
8 En hoe horen wij hen dan een ieder in onze eigen taal, waarin wij geboren zijn? |
8 Et comment les entendons-nous dans notre propre langue à chacun, dans notre langue maternelle? |
9 Parthen, Meden en Elamieten en zij die inwoners zijn van Mesopotamië, Judea, Kappadocië, Pontus en Asia, |
9 Parthers en Meders en Elamieten, en die wonen in Mesopotamië, en in Judéa en Kappadocië, Pontus en Azië, |
9 Parthen, Meden, Elamieten, bewoners van Mesopotamie, Judea, Kappadocie, Pontus, Azie, |
9 Parten, Meden, Elamieten, inwoners van Mesopotamie, Judea en Kapadocie, Pontus en Asia, |
9 Parthes, Mèdes, Elamites, ceux qui habitent la Mésopotamie, la Judée, la Cappadoce, le Pont, l'Asie, |
10 Frygië, Pamfylië, Egypte, en de streken van Libië, dat bij Cyrene ligt, alsook de nu hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als proselieten, |
10 Frygië en Pamfylië, Egypte en de streken van Libyë bij Cyréne, en hier vertoevende Romeinen, Joden en Jodengenoten, |
10 Frygie, Pamfylie, Egypte, de delen van Libye aan den kant van Cyrene, ook hier gevestigde Romeinen, Joden en Jodengenoten, |
10 Frygie en Pamfylie, Egypte en de streken van Libie bij Cyrene, en hier verblijvende Romeinen, zowel Joden als Jodengenoten, |
10 la Phrygie, la Pamphylie, l'Egypte, le territoire de la Libye voisine de Cyrène, et ceux qui sont venus de Rome, Juifs et prosélytes, |
11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze taal over de grote werken van God spreken. |
11 Kretenzers en Arabieren, --wij horen hen in onze talen de grote daden Gods spreken. |
11 Kretenzen en Arabieren--hoe horen wij hen in onze talen Gods grote werken verkondigen? |
11 Kretenzen en Arabieren, wij horen hen in onze eigen taal van de grote daden Gods spreken. |
11 Crétois et Arabes, comment les entendons-nous parler dans nos langues des merveilles de Dieu? |
12 En zij waren allen buiten zichzelf en raakten in verlegenheid, en de één zei tegen de ander: Wat wil dit toch zeggen? |
12 En zij ontzetten zich allen en werden verbijsterd, zeggende de een tot den ander: Wat mag dit zijn? |
12 Allen zeiden tot elkander, buiten zichzelf, niet wetend wat er van te denken: Wat betekent dit toch? |
12 En zij waren allen buiten zichzelf en geheel met de zaak verlegen, en zij zeiden de een tot de ander: Wat wil dit toch zeggen? |
12 Ils étaient tous dans l'étonnement, et, ne sachant que penser, ils se disaient les uns aux autres: Que veut dire ceci? |
13 Anderen zeiden spottend: Zij zijn vol zoete wijn. |
13 Maar anderen hadden hunnen spot daarmede, en zeiden: Zij zijn vol zoeten wijn. |
13 Doch anderen zeiden spottend: Zij zijn vol zoeten wijn! |
13 Maar anderen zeiden spottend: Zij hebben te veel zoete wijn gehad! |
13 Mais d'autres se moquaient, et disaient: Ils sont pleins de vin doux. |
14 Maar Petrus, die daar met de elf andere apostelen stond, verhief zijn stem en sprak tot hen: Joodse mannen en u allen die in Jeruzalem woont, dit moet u bekend zijn en laat mijn woorden tot uw oren doordringen: |
14 Toen trad Petrus op met de elve, en verhief zijne stem en zeide tot hen: Gij Joodse mannen, en gij allen die te Jeruzalem woont, dit zij u bekend, en laat mijne woorden uw oren ingaan. |
14 Nu trad Petrus, met de Elve, op en sprak hen met luide stem toe: Gij Joden en alwie te Jeruzalem wonen, neemt ter harte wat ik u bekend zal maken. |
14 Maar Petrus stond met de elven op, en hij verhief zijn stem en sprak hen toe: Gij Joden en allen, die te Jeruzalem woonachtig zijt, dit zij u bekend en neemt mijn woorden ter ore. |
14 Alors Pierre, se présentant avec les onze, éleva la voix, et leur parla en ces termes: Hommes Juifs, et vous tous qui séjournez à Jérusalem, sachez ceci, et prêtez l'oreille à mes paroles! |
15 deze mensen zijn namelijk niet dronken, zoals u vermoedt, want het is pas het derde uur van de dag. |
15 Dezen toch zijn niet dronken, gelijk gij meent, nademaal het eerst de derde ure van den dag is; |
15 Deze toch zijn niet dronken, gelijk gij vermoedt; want het is eerst het derde uur. |
15 Want deze mensen zijn niet dronken, zoals gij veronderstelt, want het is het derde uur van de dag; |
15 Ces gens ne sont pas ivres, comme vous le supposez, car c'est la troisième heure du jour. |
16 Maar dit is wat gesproken is door de profeet Joël: |
16 maar dit is het wat gezegd is door den profeet Joël: |
16 Maar dit is wat gezegd is bij monde van den profeet Joel: |
16 Maar dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joel: |
16 Mais c'est ici ce qui a été dit par le prophète Joël: |
17 En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van Mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, uw jongemannen zullen visioenen zien en uw ouderen zullen dromen dromen. |
17 "En het zal geschieden in de laatste dagen, zegt God, Ik zal van mijnen Geest uitstorten op alle vlees; en uwe zonen en dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uwe ouden zullen dromen hebben; |
17 En het zal geschieden in de laatste dagen, zegt God, dat Ik van mijn geest zal uitstorten over alle vlees; uw zonen en dochteren zullen profeteren, uw jongelingen gezichten zien, uw ouden dromen; |
17 En het zal zijn in de laatste dagen, zegt God, dat Ik zal uitstorten van mijn Geest op alle vlees; en uw zonen en uw dochters zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien, en uw ouderen zullen dromen dromen: |
17 Dans les derniers jours, dit Dieu, je répandrai de mon Esprit sur toute chair; Vos fils et vos filles prophétiseront, Vos jeunes gens auront des visions, Et vos vieillards auront des songes. |
18 En ook op Mijn dienaren en op Mijn dienaressen zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren. |
18 en ook op mijne dienstknechten en op mijne dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijnen Geest uitstorten, en zij zullen profeteren. |
18 zelfs over mijn slaven en slavinnen stort Ik in die dagen van mijn geest uit, en zij zullen profeteren. |
18 Ja, zelfs op mijn dienstknechten en mijn dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijn Geest uitstorten en zij zullen profeteren. |
18 Oui, sur mes serviteurs et sur mes servantes, Dans ces jours-là, je répandrai de mon Esprit; et ils prophétiseront. |
19 En Ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed, vuur en rookwalm. |
19 En Ik zal wonderen geven boven aan den hemel, en tekenen beneden op de aarde, bloed en vuur en rookdamp. |
19 Ook zal Ik wonderen doen in den hemel daar boven en tekenen op de aarde hier beneden geven, bloed, vuur, rookwalm. |
19 En Ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rookwalm. |
19 Je ferai paraître des prodiges en haut dans le ciel et des miracles en bas sur la terre, Du sang, du feu, et une vapeur de fumée; |
20 De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en ontzagwekkende dag van de Heere komt. |
20 De zon zal in duisternis en de maan in bloed veranderd worden, eer de grote en luisterrijke dag des Heren komt. |
20 De zon zal in duisternis veranderen, de maan in bloed, eer de grote en doorluchte dag des Heeren komt. |
20 De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt. |
20 Le soleil se changera en ténèbres, Et la lune en sang, Avant l'arrivée du jour du Seigneur, De ce jour grand et glorieux. |
21 En het zal zo zijn dat ieder die de Naam van de Heere zal aanroepen, zalig zal worden. |
21 En het zal geschieden, dat wie den naam des Heren zal aanroepen, zalig zal worden". |
21 En alwie den naam des Heeren aanroept zal behouden worden. |
21 En het zal zijn, dat al wie de naam des Heren aanroept, behouden zal worden. |
21 Alors quiconque invoquera le nom du Seigneur sera sauvé. |
22 Israëlitische mannen, luister naar deze woorden: Jezus de Nazarener, een Man Die u van Godswege aangewezen is door krachten, wonderen en tekenen, die God in uw midden door Hem gedaan heeft, zoals u ook zelf weet, |
22 Gij mannen van Israël, hoort deze woorden: Jezus van Nazaret, een man, aan wien God onder u getuigenis heeft gegeven door daden en wonderen en tekenen, die God door hem gedaan heeft in het midden van u, gelijk gij ook zelve weet: |
22 Israelieten, luistert naar deze woorden: Jezus den Nazoreer, een man u van God aangewezen door de krachtige werken, wonderen en tekenen die God onder u door hem gedaan heeft, zoals gijzelf weet, |
22 Mannen van Israel, hoort deze woorden: Jezus, de Nazoreeer, een man u van Godswege aangewezen door krachten, wonderen en tekenen, die God door Hem in uw midden verricht heeft, zoals gij zelf weet, |
22 Hommes Israélites, écoutez ces paroles! Jésus de Nazareth, cet homme à qui Dieu a rendu témoignage devant vous par les miracles, les prodiges et les signes qu'il a opérés par lui au milieu de vous, comme vous le savez vous-mêmes; |
23 deze Jezus, Die overeenkomstig het vastgestelde raadsbesluit en de voorkennis van God overgegeven is, hebt u gevangengenomen en door de handen van onrechtvaardigen aan het kruis gespijkerd en gedood. |
23 dezen, nadat hij volgens Gods bepaalden raad en voor kennis overgegeven was, hebt gij genomen en door de handen van onrechtvaardigen aangehecht en gedood. |
23 hem, die naar het bepaalde raadsbesluit en de voorkennis van God overgeleverd was, hebt gij door middel van mensen die de wet niet kennen aan het kruis geslagen en gedood; |
23 Deze, naar de bepaalde raad en voorkennis van God uitgeleverd, hebt gij door de handen van wetteloze mensen aan het kruis genageld en gedood. |
23 cet homme, livré selon le dessein arrêté et selon la prescience de Dieu, vous l'avez crucifié, vous l'avez fait mourir par la main des impies. |
24 God heeft Hem echter doen opstaan door de weeën van de dood te ontbinden, omdat het niet mogelijk was dat Hij daardoor vastgehouden zou worden. |
24 Hem nu heeft God opgewekt, en ontbonden van de smarten des doods, nademaal het onmogelijk was, dat hij door dezen zou worden vastgehouden. |
24 maar God heeft de smarten des doods gebroken en hem opgewekt, omdat het niet mogelijk was dat hij door den dood vastgehouden werd. |
24 God evenwel heeft Hem opgewekt, want Hij verbrak de weeen van de dood, naardien het niet mogelijk was, dat Hij door hem werd vastgehouden. |
24 Dieu l'a ressuscité, en le délivrant des liens de la mort, parce qu'il n'était pas possible qu'il fût retenu par elle. |
25 Want David zegt over Hem: Ik zag de Heere altijd voor mij, want Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet zou wankelen. |
25 Want David zegt van hem: "Ik heb den Heer altijd gesteld voor mijn aangezicht; want hij is aan mijne rechterhand, opdat ik niet wankele. |
25 Want David zegt met het oog op hem: Ik zag den Heer voortdurend voor mij; hij toch is aan mijn rechterhand, opdat ik niet wankele. |
25 Want David zegt van Hem: Ik zag de Here te allen tijde voor mij; want Hij is aan mijn rechterhand, opdat ik niet wankelen zou. |
25 Car David dit de lui: Je voyais constamment le Seigneur devant moi, Parce qu'il est à ma droite, afin que je ne sois point ébranlé. |
26 Daarom is mijn hart verblijd en mijn tong verheugt zich; ja, ook zal mijn vlees rusten in hoop, |
26 Daarom is mijn hart vrolijk, en mijne tong verheugt zich; ja ook mijn vlees zal rusten in hope. |
26 Daarom was mijn hart verblijd en jubelde mijn tong; ook zal mijn vlees in hope rusten; |
26 Daarom is mijn hart verheugd en mijn tong verblijd, ja, ook mijn vlees zal nog een schuilplaats vinden in hope, |
26 Aussi mon coeur est dans la joie, et ma langue dans l'allégresse; Et même ma chair reposera avec espérance, |
27 want U zult mijn ziel in het graf niet verlaten en Uw Heilige niet overgeven om ontbinding te zien. |
27 Want gij zult mijne ziel niet in het dodenrijk laten, ook niet toelaten, dat uw Heilige het bederf zie. |
27 omdat Gij mijn ziel niet aan het dodenrijk zult overlaten, noch toestaan dat uw heilige het verderf ziet. |
27 Omdat Gij mijn ziel niet aan het dodenrijk zult overlaten, noch uw heilige ontbinding doen zien. |
27 Car tu n'abandonneras pas mon âme dans le séjour des morts, Et tu ne permettras pas que ton Saint voie la corruption. |
28 U hebt mij de wegen ten leven bekendgemaakt. U zult mij vervullen met vreugde door Uw aangezicht. |
28 Gij hebt mij de wegen des levens bekendgemaakt; gij zult mij vervullen met vreugde voor uw aangezicht". |
28 Gij hebt mij den weg ten leven bekendgemaakt en zult mij vervullen met vreugde bij het zien van U. -- |
28 Gij hebt mij wegen ten leven doen kennen; Gij zult mij vervullen met verheuging voor uw aangezicht. |
28 Tu m'as fait connaître les sentiers de la vie, Tu me rempliras de joie par ta présence. |
29 Mannenbroeders, het is mij toegestaan over de aartsvader David vrijuit tegen u te zeggen dat hij én gestorven én begraven is, en dat zijn graf tot op deze dag bij ons is. |
29 Gij, mannen broeders, laat mij vrij tot u spreken van den aartsvader David. Hij is gestorven en begraven en zijn graf is bij ons tot op dezen dag. |
29 Broeders, men mag onbewimpeld tot u spreken over den aartsvader David; hij is en gestorven en begraven; zijn graf is tot den huidigen dag toe onder ons. |
29 Mannen broeders, men mag vrijuit tot u zeggen van de aartsvader David, dat hij en gestorven en begraven is, en zijn graf is bij ons tot op deze dag. |
29 Hommes frères, qu'il me soit permis de vous dire librement, au sujet du patriarche David, qu'il est mort, qu'il a été enseveli, et que son sépulcre existe encore aujourd'hui parmi nous. |
30 Aangezien hij een profeet was en wist dat God hem met een eed gezworen had dat Hij uit de vrucht van zijn lichaam, voor zover het zijn vlees betrof, de Christus zou doen opstaan om Hem op zijn troon te zetten, |
30 Dewijl hij echter een profeet was, en wist, dat God hem beloofd had met een eed, dat de vrucht zijner lende op zijnen troon zou zitten, |
30 Dus, daar hij een profeet was en wist dat God hem bij eede beloofd had een der vruchten zijner lenden op zijn troon te plaatsen, |
30 Daar hij nu een profeet was en wist, dat God hem onder ede gezworen had een uit de vrucht zijner lendenen op zijn troon te doen zitten, |
30 Comme il était prophète, et qu'il savait que Dieu lui avait promis avec serment de faire asseoir un de ses descendants sur son trône, |
31 daarom voorzag hij dit en zei hij over de opstanding van Christus dat Zijn ziel niet is verlaten in het graf en dat Zijn vlees geen ontbinding heeft gezien. |
31 zo heeft hij het voorzien, en gesproken van de opstanding van Christus, dat zijne ziel niet gelaten is in het dodenrijk, en zijn vlees het bederf niet heeft gezien. |
31 heeft hij, in de toekomst ziende, over de opstanding van den Christus gezegd dat God hem niet aan het dodenrijk overlaten, en zijn vlees het verderf niet zien zou. |
31 Heeft hij in de toekomst gezien en gesproken van de opstanding van de Christus, dat Hij niet aan het dodenrijk is overgelaten, noch zijn vlees ontbinding heeft gezien. |
31 c'est la résurrection du Christ qu'il a prévue et annoncée, en disant qu'il ne serait pas abandonné dans le séjour des morts et que sa chair ne verrait pas la corruption. |
32 Deze Jezus heeft God doen opstaan, waarvan wij allen getuigen zijn. |
32 Dezen Jezus heeft God opgewekt; daarvan zijn wij allen getuigen. |
32 Dezen Jezus nu heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn, |
32 Deze Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. |
32 C'est ce Jésus que Dieu a ressuscité; nous en sommes tous témoins. |
33 Hij dan, Die door de rechterhand van God verhoogd is en de belofte van de Heilige Geest ontvangen heeft van de Vader, heeft dit uitgestort wat u nu ziet en hoort. |
33 Nu hij door de rechterhand Gods verhoogd is, en ontvangen heeft de belofte des Heiligen Geestes van den Vader, heeft hij uitgestort hetgeen gij nu ziet en hoort. |
33 en hij, aan de rechterhand Gods verhoogd, heeft de belofte van den Heiligen Geest ontvangen van den Vader en hem nu uitgestort, zoals gij ziet en hoort. |
33 Nu Hij dan door de rechterhand Gods verhoogd is en de belofte des Heiligen Geestes van de Vader ontvangen heeft, heeft Hij dit uitgestort, wat gij en ziet en hoort. |
33 Elevé par la droite de Dieu, il a reçu du Père le Saint-Esprit qui avait été promis, et il l'a répandu, comme vous le voyez et l'entendez. |
34 David is immers niet opgevaren naar de hemelen, maar hij zegt: De Heere heeft gesproken tot Mijn Heere: Zit aan Mijn rechterhand, |
34 Want David is niet ten hemel gevaren, maar hij zegt: "De Heer heeft gezegd tot mijnen Heer: Zet u aan mijne rechterhand, |
34 David toch is niet ten hemel opgevaren en zegt zelf: De Heer heeft tot mijn heer gesproken: Zit aan mijn rechterhand, |
34 Want David is niet opgevaren naar de hemelen, maar hij zegt zelf: De Here heeft gezegd tot mijn Here: Zet U aan mijn rechterhand, |
34 Car David n'est point monté au ciel, mais il dit lui-même: Le Seigneur a dit à mon Seigneur: Assieds-toi à ma droite, |
35 totdat Ik Uw vijanden neergelegd zal hebben als een voetbank voor Uw voeten. |
35 totdat Ik uwe vijanden leg tot ene voetbank uwer voeten". |
35 totdat Ik uw vijanden tot een voetbank uwer voeten heb gemaakt. -- |
35 Totdat Ik uw vijanden gemaakt heb tot een voetbank voor uw voeten. |
35 Jusqu'à ce que je fasse de tes ennemis ton marchepied. |
36 Laat dan heel het huis van Israël zeker weten dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk deze Jezus, Die u gekruisigd hebt. |
36 Zo wete nu het gehele huis Israëls zekerlijk, dat God dezen Jezus, dien gij gekruisigd hebt, tot een Heer en Christus gemaakt heeft. |
36 Wete dan voorzeker het ganse huis Israel dat God hem tot Heer en Christus gemaakt heeft, dienzelfden Jezus dien gij hebt gekruisigd. |
36 Dus moet ook het ganse huis Israels zeker weten, dat God Hem en tot Here en tot Christus gemaakt heeft, deze Jezus, die gij gekruisigd hebt. |
36 Que toute la maison d'Israël sache donc avec certitude que Dieu a fait Seigneur et Christ ce Jésus que vous avez crucifié. |
37 En toen zij dit hoorden, werden zij diep in het hart geraakt en zeiden tegen Petrus en de andere apostelen: Wat moeten wij doen, mannenbroeders? |
37 En toen zij nu dit hoorden, ging het hun door het hart, en zij zeiden tot Petrus en tot de andere apostelen: Mannen broeders, wat zullen wij doen? |
37 Dit horend, werden zij diep getroffen en zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat moeten wij doen, broeders? |
37 Toen zij dit hoorden, werden zij diep in hun hart getroffen, en zij zeiden tot Petrus en de andere apostelen: Wat moeten wij doen, mannen broeders? |
37 Après avoir entendu ce discours, ils eurent le coeur vivement touché, et ils dirent à Pierre et aux autres apôtres: Hommes frères, que ferons-nous? |
38 En Petrus zei tegen hen: Bekeer u en laat ieder van u gedoopt worden in de Naam van Jezus Christus, tot vergeving van de zonden; en u zult de gave van de Heilige Geest ontvangen. |
38 En Petrus zeide tot hen: Doet boete, en ieder late zich dopen in den naam van Jezus Christus, tot vergeving der zonden; zo zult gij de gave des Heiligen Geestes ontvangen. |
38 Petrus antwoordde: Bekeert u, en dat ieder uwer gedoopt worde met den naam van Jezus Christus tot vergeving van uw zonden; dan zal u de gave des Heiligen Geestes tendeelvallen. |
38 En Petrus antwoordde hun: Bekeert u en een ieder van u late zich dopen op de naam van Jezus Christus, tot vergeving van uw zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. |
38 Pierre leur dit: Repentez-vous, et que chacun de vous soit baptisé au nom de Jésus-Christ, pour le pardon de vos péchés; et vous recevrez le don du Saint-Esprit. |
39 Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen die veraf zijn, zovelen als de Heere, onze God, ertoe roepen zal. |
39 Want u en uwen kinderen is deze belofte, en allen, die verre zijn, welke de Heer onze God hiertoe roepen zal. |
39 Want u komt de belofte toe en uwen kinderen en allen die nog verre zijn, zovelen de Heer onze God zal roepen. |
39 Want voor u is de belofte en voor uw kinderen en voor allen, die verre zijn, zovelen als de Here, onze God, ertoe roepen zal. |
39 Car la promesse est pour vous, pour vos enfants, et pour tous ceux qui sont au loin, en aussi grand nombre que le Seigneur notre Dieu les appellera. |
40 En met veel meer andere woorden legde hij getuigenis af en spoorde hij hen aan met de woorden: Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht! |
40 En met vele andere woorden betuigde en vermaande hij hen, en zeide: Laat u redden van dit verkeerd geslacht. |
40 Met nog veel meer woorden getuigde hij en vermaande hij hen: Redt u toch uit dit kromme geslacht. |
40 En met nog meer andere woorden getuigde hij, en hij vermaande hen, zeggende: Laat u behouden uit dit verkeerde geslacht. |
40 Et, par plusieurs autres paroles, il les conjurait et les exhortait, disant: Sauvez-vous de cette génération perverse. |
41 Zij nu die zijn woord met vreugde aannamen, werden gedoopt; en ongeveer drieduizend zielen werden er op die dag aan hen toegevoegd. |
41 Wie nu zijn woord gaarne aannamen, lieten zich dopen; en er werden op dien dag toegedaan omtrent drie duizend zielen. |
41 Zij nu die het woord aannamen werden gedoopt, en op dien dag werden ongeveer drieduizend zielen gewonnen. |
41 Zij dan, die zijn woord aanvaardden, lieten zich dopen en op die dag werden ongeveer drieduizend zielen toegevoegd. |
41 Ceux qui acceptèrent sa parole furent baptisés; et, en ce jour-là, le nombre des disciples s'augmenta d'environ trois mille âmes. |
42 En zij volhardden in de leer van de apostelen en in de gemeenschap, in het breken van het brood en in de gebeden. |
42 En zij bleven volstandig in de leer der apostelen, en in de gemeenschap, en in de broodbreking, en in het gebed. |
42 Zij namen voortdurend deel aan het onderricht der apostelen, het gemeenteleven, de broodbreking en de gebeden. |
42 En zij bleven volharden bij het onderwijs der apostelen en de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden. |
42 Ils persévéraient dans l'enseignement des apôtres, dans la communion fraternelle, dans la fraction du pain, et dans les prières. |
43 En er kwam vrees over iedereen; en er werden veel wonderen en tekenen door de apostelen gedaan. |
43 En ene vrees kwam over alle zielen, en er geschiedden vele wonderen en tekenen door de apostelen. |
43 Vrees beving allen. Veel wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen. |
43 En er kwam vrees over alle ziel en vele wonderen en tekenen geschiedden door de apostelen. |
43 La crainte s'emparait de chacun, et il se faisait beaucoup de prodiges et de miracles par les apôtres. |
44 En allen die geloofden, waren bijeen en hadden alle dingen gemeenschappelijk; |
44 En allen die gelovig waren geworden, waren bij elkander en hielden alle dingen gemeen. |
44 Allen die gelovig waren geworden hadden alles met elkander gemeen, |
44 En allen, die tot het geloof gekomen en bijeenvergaderd waren, hadden alles gemeenschappelijk; |
44 Tous ceux qui croyaient étaient dans le même lieu, et ils avaient tout en commun. |
45 en zij verkochten hun bezittingen en eigendommen en verdeelden die onder allen, naar dat ieder nodig had. |
45 Hunne goederen en have verkochten zij, en deelden ze uit onder allen, naardat elk van node had; |
45 verkochten hun bezittingen en have en deelden de opbrengst aan allen uit naar gelang iemand behoefte had. |
45 En telkens waren er, die hun bezittingen en have verkochten en ze uitdeelden aan allen, die er behoefte aan hadden; |
45 Ils vendaient leurs propriétés et leurs biens, et ils en partageaient le produit entre tous, selon les besoins de chacun. |
46 En zij bleven dagelijks eensgezind in de tempel bijeenkomen, en terwijl zij van huis tot huis brood braken, namen zij gezamenlijk voedsel tot zich, met vreugde en in eenvoud van hart; |
46 en zij waren dagelijks en gestadig bij elkander in den tempel, en braken het brood in de huizen, en aten te zamen met verheuging en eenvoudigheid des harten, |
46 Ook hielden zij vol om dagelijks eendrachtig in den tempel saam te komen en huis aan huis brood te breken; waarbij zij hun spijs nuttigden in vreugde en eenvoud des harten, |
46 En voortdurend waren zij elke dag eendrachtig in de tempel, braken het brood aan huis en gebruikten hun maaltijden met blijdschap en eenvoud des harten, |
46 Ils étaient chaque jour tous ensemble assidus au temple, ils rompaient le pain dans les maisons, et prenaient leur nourriture avec joie et simplicité de coeur, |
47 en zij loofden God en vonden genade bij heel het volk. En de Heere voegde dagelijks mensen die zalig werden, aan de gemeente toe. |
47 en loofden God, en waren in gunst bij het gehele volk. En de Heer deed dagelijks tot de gemeente, die zalig werden. |
47 God lovend terwijl zij in gunst stonden bij het gehele volk. Dag aan dag bracht de Heer hen die gered werden tot hetzelfde leven. |
47 En zij loofden God en stonden in de gunst bij het gehele volk. En de Here voegde dagelijks toe aan de kring, die behouden werden. |
47 louant Dieu, et trouvant grâce auprès de tout le peuple. Et le Seigneur ajoutait chaque jour à l'Eglise ceux qui étaient sauvés. |