|
1 En hij kwam in Derbe en in Lystre aan. En zie, er was daar een zekere discipel van wie de naam Timotheüs was, de zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Griekse vader; |
1 En hij kwam te Derbe en Lystra. En zie, aldaar was een jonger, genaamd Timotheüs, de zoon van ene gelovige Joodse vrouw, maar van een Grieksen vader; |
1 Zo kwam hij ook te Derbe en te Lystra. Daar nu woonde een leerling, Timoteüs geheten, de zoon van een gelovige Joodse vrouw en een heidensen vader, |
1 En hij kwam ook te Derbe en te Lystra. En zie, er was daar een zeker discipel, genaamd Timoteus, de zoon van een gelovige Joodse vrouw, maar van een Griekse vader, |
1 Il se rendit ensuite à Derbe et à Lystre. Et voici, il y avait là un disciple nommé Timothée, fils d'une femme juive fidèle et d'un père grec. |
2 van wie een goed getuigenis gegeven werd door de broeders in Lystre en Ikonium. |
2 die had ene goede getuigenis bij de broeders te Lystra en te Ikonië. |
2 aanbevolen door de broeders in Lystra en Iconium. |
2 En hij stond goed bekend bij de broeders van Lystra en Ikonium. |
2 Les frères de Lystre et d'Icone rendaient de lui un bon témoignage. |
3 Paulus wilde dat die met hem mee zou gaan; en hij nam hem bij zich en besneed hem omwille van de Joden die in die plaatsen woonden, want zij wisten allen dat zijn vader een Griek was. |
3 Dezen wilde Paulus met zich laten trekken; en hij nam en besneed hem, om der Joden wil, die in deze plaatsen waren; want zij wisten allen, dat zijn vader een Griek was. |
3 Paulus wenste dat hij met hem op reis ging en liet hem besnijden ter wille van de Joden in die plaats; want allen wisten dat zijn vader een heiden was. |
3 Paulus wilde, dat deze met hem zou gaan en hij nam hem tot zich en besneed hem ter wille van de Joden in die plaatsen, want iedereen wist, dat zijn vader een Griek was. |
3 Paul voulut l'emmener avec lui; et, l'ayant pris, il le circoncit, à cause des Juifs qui étaient dans ces lieux-là, car tous savaient que son père était grec. |
4 En toen zij de steden langs reisden, brachten zij hun de bepalingen over waarvan de apostelen en de ouderlingen in Jeruzalem besloten hadden dat men die in acht moest nemen. |
4 En toen zij door de steden trokken, gaven zij hun de besluiten over, die de apostelen en oudsten te Jeruzalem hadden genomen, om zich daarnaar te richten. |
4 In elke stad die zij doortrokken bevalen zij de besluiten die de apostelen en oudsten in Jeruzalem genomen hadden in acht te nemen. |
4 En toen zij de steden langs reisden, gaven zij hun de beslissingen, die door de apostelen en de oudsten te Jeruzalem genomen waren, om die te onderhouden. |
4 En passant par les villes, ils recommandaient aux frères d'observer les décisions des apôtres et des anciens de Jérusalem. |
5 De gemeenten dan werden bevestigd in het geloof en namen dagelijks in aantal toe. |
5 Toen werden de gemeenten in het geloof bevestigd, en namen dagelijks toe in getal. |
5 De gemeenten werden in het geloof versterkt en namen dagelijks in zielental toe. |
5 De gemeenten dan werden bevestigd in het geloof en namen dagelijks in zielental toe. |
5 Les Eglises se fortifiaient dans la foi, et augmentaient en nombre de jour en jour. |
6 En nadat zij door Frygië en het land van Galatië gereisd waren, werden zij door de Heilige Geest verhinderd het Woord in Asia te spreken. |
6 En zij trokken door Frygië en het land van Galatië, verhinderd zijnde door den Heiligen Geest het woord in Azië te spreken. |
6 Zij doorreisden ook de landschappen Frygie en Galatie, terwijl de Heilige Geest hun belette het woord in Azie te verkondigen. |
6 En zij gingen door het Frygisch-galatische land, maar werden door de Heilige Geest verhinderd het woord in Asia te spreken; |
6 Ayant été empêchés par le Saint-Esprit d'annoncer la parole dans l'Asie, ils traversèrent la Phrygie et le pays de Galatie. |
7 En bij Mysië gekomen, probeerden zij naar Bithynië te reizen, maar de Geest liet het hun niet toe. |
7 En toen zij tot aan Mysië kwamen, poogden zij naar Bithynië te reizen, maar de Geest liet het hun niet toe. |
7 In Myzie gekomen, trachtten zij naar Bithynie te gaan, maar de Geest van Jezus liet het hun niet toe. |
7 En bij Mysie gekomen, poogden zij naar Bitynie te reizen, maar de Geest van Jezus liet het hun niet toe; |
7 Arrivés près de la Mysie, ils se disposaient à entrer en Bithynie; mais l'Esprit de Jésus ne le leur permit pas. |
8 En nadat zij Mysië voorbijgereisd waren, kwamen zij in Troas. |
8 En toen zij voorbij Mysië trokken, kwamen zij af naar Troas. |
8 Dus trokken zij Myzie voorbij en daalden af naar Troas. |
8 En toen zij Mysie voorbij waren, kwamen zij te Troas. |
8 Ils franchirent alors la Mysie, et descendirent à Troas. |
9 En Paulus kreeg 's nachts een visioen te zien: er stond een Macedonische man, die hem dringend vroeg: Kom over naar Macedonië en help ons! |
9 En door Paulus werd bij nacht een gezicht gezien; er stond een man uit Macedonië, die hem bad, en zeide: Kom over naar Macedonië en help ons! |
9 Des nachts kreeg Paulus een gezicht: een Macedonier stond voor hem en smeekte: Kom over naar Macedonie en help ons. |
9 En Paulus kreeg in de nacht een gezicht; er stond een Macedonisch man, die hem toeriep: Steek over naar Macedonie en help ons. |
9 Pendant la nuit, Paul eut une vision: un Macédonien lui apparut, et lui fit cette prière: Passe en Macédoine, secours-nous! |
10 Toen hij nu dit visioen gezien had, probeerden wij meteen naar Macedonië te reizen, omdat wij eruit opmaakten dat de Heere ons geroepen had aan hen het Evangelie te verkondigen. |
10 Toen hij nu dit gezicht gezien had, zochten wij van stonde aan naar Macedonië te reizen, verzekerd zijnde, dat de Heer ons derwaarts geroepen had om hun het evangelie te prediken. |
10 Zodra hij dat gezicht had aanschouwd, zochten wij naar Macedonie te vertrekken, daaruit besluitend dat God ons riep om hun de Blijde boodschap te brengen. |
10 Toen hij het gezicht gezien had, zochten wij dadelijk gelegenheid om naar Macedonie te vertrekken, daar wij eruit opmaakten, dat God ons had geroepen om hun het evangelie te verkondigen. |
10 Après cette vision de Paul, nous cherchâmes aussitôt à nous rendre en Macédoine, concluant que le Seigneur nous appelait à y annoncer la bonne nouvelle. |
11 Wij voeren dan van Troas weg en koersten recht op Samothrace aan en de volgende dag op Neapolis. |
11 Toen voeren wij van Troas, en kwamen rechtstreeks naar Samothracië, en des anderen daags naar Néapolis, |
11 Wij voeren dan af van Troas en stevenden regelrecht naar Samothracie, kwamen den volgenden dag te Neapolis |
11 En van Troas afgevaren, koersten wij recht op Samotrake aan en de volgende dag naar Neapolis; |
11 Etant partis de Troas, nous fîmes voile directement vers la Samothrace, et le lendemain nous débarquâmes à Néapolis. |
12 En vandaar gingen wij naar Filippi, de eerste stad van dit deel van Macedonië, een kolonie. En wij verbleven een aantal dagen in die stad. |
12 en vandaar naar Filippi, welke de eerste stad is van dit deel van Macedonië, ene kolonie. En wij hielden ons enige dagen in die stad op. |
12 en van daar te Filippi, een voorname stad van het land Macedonie, een kolonie. In die stad hielden wij ons enige dagen op. |
12 En vandaar naar Filippi, dat de eerste stad is van dit deel van Macedonie, een [Romeinse] kolonie. En wij vertoefden enkele dagen in die stad. |
12 De là nous allâmes à Philippes, qui est la première ville d'un district de Macédoine, et une colonie. Nous passâmes quelques jours dans cette ville. |
13 En op de dag van de sabbat gingen wij de stad uit, de rivier langs, waar het gebed gewoonlijk plaatsvond; en nadat wij daar waren gaan zitten, spraken wij tot de vrouwen die er samengekomen waren. |
13 En op den sabbatdag gingen wij buiten de stad aan de rivier, alwaar men pleegt te bidden, en zaten neder, en spraken tot de vrouwen, die daar samengekomen waren. |
13 En op den sabbat gingen wij de stad uit naar een plaats buiten de poort aan de rivier, waar wij konden verwachten dat een bidplaats was. Wij gingen er zitten en spraken met de vrouwen die er waren saamgekomen. |
13 En op de sabbatdag gingen wij de poort uit, de rivier langs, waar wij verwachtten, dat een gebedsplaats zou zijn; en nedergezeten, spraken wij tot de vrouwen, die samengekomen waren. |
13 Le jour du sabbat, nous nous rendîmes, hors de la porte, vers une rivière, où nous pensions que se trouvait un lieu de prière. Nous nous assîmes, et nous parlâmes aux femmes qui étaient réunies. |
14 En een zekere vrouw, van wie de naam Lydia was, een purperverkoopster uit de stad Thyatira, die God diende, luisterde naar ons. En de Heere opende haar hart, zodat zij acht gaf op wat door Paulus gesproken werd. |
14 En ene godvrezende vrouw, genaamd Lydia, ene purperverkoopster uit de stad Thyatíra, hoorde toe; wier hart de Heer opende, dat zij acht gaf op hetgeen door Paulus gesproken werd. |
14 En zekere vrouw, Lydia geheten, een purperverkoopster uit Thyatire, een godvrezende, luisterde, en God opende haar hart, zodat zij achtsloeg op hetgeen Paulus zeide: |
14 En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster uit de stad Tyatira, die God vereerde, hoorde toe, en de Here opende haar hart, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gezegd werd. |
14 L'une d'elles, nommée Lydie, marchande de pourpre, de la ville de Thyatire, était une femme craignant Dieu, et elle écoutait. Le Seigneur lui ouvrit le coeur, pour qu'elle fût attentive à ce que disait Paul. |
15 En toen zij gedoopt was, en haar huisgenoten, drong zij er bij ons op aan: Als u van oordeel bent dat ik trouw ben aan de Heere, kom dan in mijn huis en blijf er. En zij drong er sterk bij ons op aan. |
15 En toen zij gedoopt was en haar huis, bad zij ons, en zeide: Indien gij denkt, dat ik gelovig ben in den Heer, zo komt in mijn huis en blijft daarin. En zij drong er bij ons op aan. |
15 Toen zij en haar huis gedoopt waren, verzocht zij ons: Indien gij van oordeel zijt dat ik getrouw aan den Heer ben, neemt dan voorgoed bij mij uw intrek. |
15 En toen zij gedoopt was en haar huis, nodigde zij ons, zeggende: Indien gij van oordeel zijt, dat ik de Here getrouw ben, neemt dan uw intrek in mijn huis. En zij drong ons ertoe. |
15 Lorsqu'elle eut été baptisée, avec sa famille, elle nous fit cette demande: Si vous me jugez fidèle au Seigneur, entrez dans ma maison, et demeurez-y. Et elle nous pressa par ses instances. |
16 En het gebeurde toen wij naar de plaats van het gebed gingen, dat een zekere slavin die een waarzeggende geest had, ons tegemoetkwam. Zij verschafte haar meesters veel inkomsten met waarzeggen. |
16 En het geschiedde, toen wij tot het gebed gingen, dat ene dienstmaagd ons ontmoette, die een waarzeggenden geest had en haren heren groot gewin toebracht met waarzeggen. |
16 Voor haar aandrang zwichtten wij. Eens, toen wij naar de bidplaats gingen, kwam ons een slavin tegen die een waarzeggenden geest had en door waar te zeggen haar heren groot voordeel aanbracht. |
16 En het geschiedde, toen wij naar de gebedsplaats gingen, dat een zekere slavin, die een waarzeggende geest had, ons tegenkwam, welke aan haar eigenaars met waarzeggen veel voordeel aanbracht. |
16 Comme nous allions au lieu de prière, une servante qui avait un esprit de Python, et qui, en devinant, procurait un grand profit à ses maîtres, vint au-devant de nous, |
17 Zij liep achter Paulus en ons aan en riep voortdurend: Deze mensen zijn dienstknechten van God, de Allerhoogste, die ons een weg naar de zaligheid verkondigen. |
17 Deze volgde Paulus en ons overal, en riep en zeide: Deze mensen zijn dienstknechten Gods, des Allerhoogsten, die ons den weg der zaligheid verkondigen. |
17 Zij liep Paulus en ons achterna en riep: Die mensen zijn dienaren van den Allerhoogsten God, die ons den weg ten heil verkondigen! |
17 Deze liep Paulus en ons achterna, luid roepende: Deze mensen zijn dienstknechten van de allerhoogste God, die u de weg tot behoudenis boodschappen. |
17 et se mit à nous suivre, Paul et nous. Elle criait: Ces hommes sont les serviteurs du Dieu Très-Haut, et ils vous annoncent la voie du salut. |
18 En dat deed zij vele dagen lang. Maar Paulus, die zich daaraan ergerde, keerde zich om en zei tegen de geest: Ik gebied u in de Naam van Jezus Christus uit haar weg te gaan! En hij ging op hetzelfde moment uit haar weg. |
18 En dit deed zij vele dagen lang. Maar het was Paulus hinderlijk, en hij keerde zich om en zeide tot den geest: Ik gebied u in den naam van Jezus Christus, dat gij van haar uitvaart. En hij voer uit terzelfder ure. |
18 Dit deed zij gedurende vele dagen. Maar Paulus, wien het verdroot, keerde zich om en zeide tot den geest: Ik gelast u met den naam van Jezus Christus van haar uit te varen. Op hetzelfde ogenblik voer hij uit. |
18 En dit deed zij vele dagen lang. Maar toen dit Paulus verdroot, wendde hij zich tot de geest en zeide: Ik gelast u in de naam van Jezus Christus van haar uit te gaan. En hij ging uit op datzelfde uur. |
18 Elle fit cela pendant plusieurs jours. Paul fatigué se retourna, et dit à l'esprit: Je t'ordonne, au nom de Jésus-Christ, de sortir d'elle. Et il sortit à l'heure même. |
19 Toen haar meesters zagen dat hun hoop op inkomsten verdwenen was, grepen zij Paulus en Silas en sleurden hen mee naar de markt, voor de stadsbestuurders. |
19 Toen nu hare heren zagen, dat hunne hoop op gewin verdwenen was, grepen zij Paulus en Silas en trokken hen naar de markt voor de oversten; |
19 Maar toen haar heren zagen dat de hoop op hun winst vervlogen was, grepen zij Paulus en Silas, sleepten hen naar de markt, waar de overheid zat, |
19 Toen nu haar eigenaars zagen, dat hun kans op voordeel verdwenen was, grepen zij Paulus en Silas en sleurden hen naar de markt voor de overheid, |
19 Les maîtres de la servante, voyant disparaître l'espoir de leur gain, se saisirent de Paul et de Silas, et les traînèrent sur la place publique devant les magistrats. |
20 En nadat zij hen naar de magistraten gebracht hadden, zeiden zij: Deze mensen verstoren de orde in onze stad. Het zijn namelijk Joden, |
20 en leidden hen tot de hoofdlieden, en zeiden: Deze mensen beroeren onze stad, en zijn Joden, |
20 brachten hen voor de rechters en zeiden: Deze mensen brengen onze stad in beroering; het zijn Joden, |
20 En toen zij hen bij de hoofdlieden gebracht hadden, zeiden zij: Deze mensen brengen onze stad in rep en roer, daar zij Joden zijn, |
20 Ils les présentèrent aux préteurs, en disant: Ces hommes troublent notre ville; ce sont des Juifs, |
21 en zij verkondigen gewoonten die wij niet mogen aannemen en ook niet mogen naleven, omdat wij Romeinen zijn. |
21 en verkondigen zeden, die het ons niet betaamt aan te nemen, noch te doen, dewijl wij Romeinen zijn. |
21 en zij verkondigen zeden die wij, Romeinen, niet mogen aannemen of volgen. |
21 En zij verkondigen zeden, die wij als Romeinen niet mogen aanvaarden of volgen. |
21 qui annoncent des coutumes qu'il ne nous est permis ni de recevoir ni de suivre, à nous qui sommes Romains. |
22 En de menigte kwam als één man tegen hen in verzet. En de magistraten rukten hun de kleren af en gaven bevel hen met stokken te slaan. |
22 En het volk stond gezamenlijk tegen hen op; en de hoofdlieden lieten hun de klederen uittrekken, en geboden hen te geeselen; |
22 De volkshoop stond mede tegen hen op. Toen lieten de rechters hun de kleren van het lijf scheuren en stokslagen geven. |
22 Ook de menigte schoolde tegen hen samen en de hoofdlieden scheurden hun de kleren van het lijf en lieten hen met de roede geselen; |
22 La foule se souleva aussi contre eux, et les préteurs, ayant fait arracher leurs vêtements, ordonnèrent qu'on les battît de verges. |
23 En nadat zij hun veel slagen toegediend hadden, wierpen zij hen in de gevangenis en geboden de cipier hen zorgvuldig te bewaken. |
23 en toen zij hen fel gegeeseld hadden, zetten zij hen in de gevangenis, en geboden den gevangenbewaarder, dat hij hen wèl bewaren zou. |
23 Zij gaven hun dan veel slagen en wierpen hen in de gevangenis, met het bevel aan den cipier hen goed te bewaken. |
23 En na hun vele slagen gegeven te hebben, wierpen zij hen in de gevangenis met bevel aan de bewaarder hen zorgvuldig te bewaken. |
23 Après qu'on les eut chargés de coups, ils les jetèrent en prison, en recommandant au geôlier de les garder sûrement. |
24 En toen hij dat bevel gekregen had, wierp hij hen in de binnenste kerker en zette hij hun voeten vast in het blok. |
24 Deze, daar hij zulk een gebod ontvangen had, zatte hen in den binnensten kerker, en legde hunne voeten in het blok. |
24 Toen deze dit bevel kreeg, wierp hij hen in het binnenste deel der gevangenis en sloot hun benen in het blok. |
24 Daar deze zulk een bevel ontvangen had, zette hij hen in de binnenste kerker en sloot hun voeten zorgvuldig in het blok. |
24 Le geôlier, ayant reçu cet ordre, les jeta dans la prison intérieure, et leur mit les ceps aux pieds. |
25 En omstreeks middernacht baden Paulus en Silas en zongen lofzangen voor God. En de gevangenen luisterden naar hen. |
25 En omtrent middernacht baden Paulus en Silas, en loofden God; en de gevangenen hoorden hen. |
25 Maar te middernacht baden Paulus en Silas en zongen een loflied ter ere van God, en de gevangenen luisterden naar hen; |
25 Maar omstreeks middernacht baden Paulus en Silas en zongen Gods lof, en de gevangenen luisterden naar hen. |
25 Vers le milieu de la nuit, Paul et Silas priaient et chantaient les louanges de Dieu, et les prisonniers les entendaient. |
26 En er vond plotseling een grote aardbeving plaats, zodat de fundamenten van de gevangenis bewogen werden; en onmiddellijk gingen alle deuren open en raakten de boeien van allen los. |
26 En er geschiedde plotseling ene grote aardbeving, zodat de fundamenten der gevangenis zich bewogen; en terstond sprongen al de deuren open en de banden van allen werden los. |
26 daar kwam opeens een zo geduchte aardbeving dat de grondslagen der gevangenis schudden; alle deuren gingen plotseling open, en de boeien van allen gingen los. |
26 Doch plotseling kwam er een zware aardbeving, zodat de grondvesten der gevangenis schudden; en terstond gingen alle deuren open en de boeien van allen raakten los. |
26 Tout à coup il se fit un grand tremblement de terre, en sorte que les fondements de la prison furent ébranlés; au même instant, toutes les portes s'ouvrirent, et les liens de tous les prisonniers furent rompus. |
27 En de cipier, die wakker geworden was en zag dat de deuren van de gevangenis open waren, trok een zwaard en zou zichzelf gedood hebben, omdat hij dacht dat de gevangenen ontvlucht waren. |
27 Toen nu de gevangenbewaarder uit den slaap opsprong, en de deuren der gevangenis geopend zag, trok hij zijn zwaard uit en wilde zichzelven doden, want hij meende, dat de gevangenen ontvlucht waren. |
27 De cipier werd wakker, zag dat de deuren der gevangenis openstonden en trok zijn zwaard om zichzelf te doden; want hij meende dat de gevangenen ontvlucht waren. |
27 En de bewaarder, uit zijn slaap opgeschrikt, zag de deuren der gevangenis openstaan, trok zijn zwaard en was op het punt zelfmoord te plegen, in de waan, dat de gevangenen ontsnapt waren. |
27 Le geôlier se réveilla, et, lorsqu'il vit les portes de la prison ouvertes, il tira son épée et allait se tuer, pensant que les prisonniers s'étaient enfuis. |
28 Paulus riep echter met luide stem: Doe uzelf geen kwaad, want wij zijn allemaal hier. |
28 Maar Paulus riep met luide stem, zeggende: Doe uzelven geen kwaad, want wij zijn allen hier. |
28 Maar Paulus riep hem met luide stem toe: Doe uzelf geen kwaad; want wij zijn allen hier. |
28 Maar Paulus riep met luider stem: Doe uzelf geen kwaad, want wij zijn allen hier! |
28 Mais Paul cria d'une voix forte: Ne te fais point de mal, nous sommes tous ici. |
29 En toen hij om licht gevraagd had, sprong hij naar binnen en begon erg te beven, en hij viel voor Paulus en Silas neer; |
29 En hij eiste een licht, en sprong naar binnen, en begon zeer te beven, en viel aan de voeten van Paulus en Silas neder. |
29 Hij vroeg om een licht, snelde naar binnen, viel bevend voor Paulus en Silas neer, |
29 En hij liet licht brengen, sprong naar binnen en wierp zich, bevende over al zijn leden, voor Paulus en Silas neder. |
29 Alors le geôlier, ayant demandé de la lumière, entra précipitamment, et se jeta tout tremblant aux pieds de Paul et de Silas; |
30 en hij bracht hen naar buiten en zei: Heren, wat moet ik doen om zalig te worden? |
30 En hij leidde hen uit, en zeide: Lieve heren, wat moet ik doen, opdat ik zalig worde? |
30 leidde hen naar buiten en zeide: Heeren, wat moet ik doen om gered te worden? |
30 En hij leidde hen naar buiten en zeide: Heren, wat moet ik doen om behouden te worden? |
30 il les fit sortir, et dit: Seigneurs, que faut-il que je fasse pour être sauvé? |
31 En zij zeiden: Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden, u en uw huisgenoten. |
31 Zij zeiden: Geloof in den Heere Jezus Christus, zo wordt gij en uw huis zalig. |
31 Zij zeiden: Geloof in den Heer Jezus; dan zult gijzelf en zal uw huis gered worden-- |
31 En zij zeiden: Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis. |
31 Paul et Silas répondirent: Crois au Seigneur Jésus, et tu seras sauvé, toi et ta famille. |
32 En zij spraken het Woord van de Heere tot hem en tot allen die in zijn huis waren. |
32 En zij spraken tot hem het woord des Heren, en tot allen die in zijn huis waren. |
32 en zij verkondigden aan hem en al zijn huisgenoten het woord Gods. |
32 En zij spraken het woord Gods tot hem in tegenwoordigheid van allen, die in zijn huis waren. |
32 Et ils lui annoncèrent la parole du Seigneur, ainsi qu'à tous ceux qui étaient dans sa maison. |
33 En hij nam hen in dat nachtelijke uur met zich mee en waste hun striemen, en hij werd onmiddellijk gedoopt, en al de zijnen. |
33 En hij nam hen tot zich in die ure des nachts, en wies hun de striemen af; en hij liet zich en al de zijnen terstond dopen. |
33 In datzelfde uur van den nacht nam hij hen mee, wies hun wonden en werd dadelijk met al de zijnen gedoopt. |
33 En in datzelfde uur van de nacht nam hij hen mede om hun striemen af te wassen, en hij liet zichzelf en al de zijnen terstond dopen; |
33 Il les prit avec lui, à cette heure même de la nuit, il lava leurs plaies, et aussitôt il fut baptisé, lui et tous les siens. |
34 En hij bracht hen in zijn huis en richtte voor hen de tafel aan. En hij verheugde zich dat hij met al zijn huisgenoten tot geloof in God gekomen was. |
34 En hij bracht hen in zijn huis, en zette hen aan tafel, en verheugde zich met zijn gehele huis, dat hij in God gelovig geworden was. |
34 Nu bracht hij hen in zijn huis, zette hun spijs voor en verheugde zich met geheel zijn gezin dat hij het geloof in God had gekregen. |
34 En hij bracht hen naar boven in zijn huis en richtte een tafel aan, en hij verheugde zich, dat hij met zijn gehele huis tot het geloof in God gekomen was. |
34 Les ayant conduits dans son logement, il leur servit à manger, et il se réjouit avec toute sa famille de ce qu'il avait cru en Dieu. |
35 En toen het dag geworden was, stuurden de magistraten de gerechtsdienaars en zeiden: Laat die mensen los. |
35 En toen het dag werd, zonden de hoofdlieden de stadsdienaars, zeggende: Laat die mensen los. |
35 Toen het dag was geworden, zonden de rechters hun dienaren met den last: Laat die mannen los. |
35 En toen het dag was geworden, zonden de hoofdlieden de gerechtsdienaars om te zeggen: Laat die mensen vrij. |
35 Quand il fit jour, les préteurs envoyèrent les licteurs pour dire au geôlier: Relâche ces hommes. |
36 En de cipier nu berichtte deze woorden aan Paulus: De magistraten hebben het bericht gestuurd dat u losgelaten moet worden; vertrek dan nu en reis in vrede. |
36 En de gevangenbewaarder berichtte dit woord aan Paulus: De hoofdlieden hebben hierheen bevel gezonden, dat gij moet losgelaten worden; nu, trekt uit en gaat heen in vrede. |
36 De cipier deelde aan Paulus mee: De rechters hebben een boodschap gezonden om u in vrijheid te stellen. Gaat dan in vrede uws weegs. |
36 En de bewaarder deelde dit bericht aan Paulus mede: De hoofdlieden hebben doen weten, dat gij moet vrijgelaten worden; vertrekt dan nu en gaat heen in vrede. |
36 Et le geôlier annonça la chose à Paul: Les préteurs ont envoyé dire qu'on vous relâchât; maintenant donc sortez, et allez en paix. |
37 Maar Paulus zei tegen hen: Zij hebben ons, die Romeinen zijn, onveroordeeld in het openbaar gegeseld en in de gevangenis geworpen en werpen zij ons daar nu onopgemerkt uit? Zo gaat dat niet! Laten zij zelf komen en ons uitgeleide doen. |
37 Maar Paulus zeide tot hen: Zij hebben ons, die Romeinse burgers zijn, onveroordeeld in het openbaar gegeeseld en in de gevangenis geworpen, en zij zouden ons nu heimelijk uitstoten? Niet alzo; maar dat zijzelve komen en ons uitleiden. |
37 Maar Paulus zeide tot hem: Zij hebben ons, die Romeinse burgers zijn, openlijk laten geeselen en in de gevangenis geworpen, en nu zouden zij ons heimelijk laten vertrekken? Neen; zij moeten zelf komen en ons uitgeleide doen. |
37 Maar Paulus zeide tot hen: Zij hebben ons, hoewel wij Romeinen zijn, zonder vorm van proces in het openbaar gegeseld en in de gevangenis gezet, en willen zij ons er nu ongemerkt uitzetten? Geen sprake van; laten zij zelf komen en ons eruit leiden. |
37 Mais Paul dit aux licteurs: Après nous avoir battus de verges publiquement et sans jugement, nous qui sommes Romains, ils nous ont jetés en prison, et maintenant ils nous font sortir secrètement! Il n'en sera pas ainsi. Qu'ils viennent eux-mêmes nous mettre en liberté. |
38 En de gerechtsdienaars nu berichtten deze woorden aan de magistraten; en die werden bevreesd toen zij hoorden dat zij Romeinen waren. |
38 De stadsdienaars berichtten deze woorden aan de hoofdlieden; en zij werden bevreesd, daar zij hoorden, dat zij Romeinen waren; |
38 De dienaren brachten die boodschap aan de rechters over. Dezen werden bevreesd toen zij hoorden dat het Romeinen waren, |
38 En de boden brachten deze woorden over aan de hoofdlieden. En dezen werden bevreesd, toen zij hoorden, dat het Romeinen waren; |
38 Les licteurs rapportèrent ces paroles aux préteurs, qui furent effrayés en apprenant qu'ils étaient Romains. |
39 En zij kwamen smekend naar hen toe; en toen zij hen uitgeleide gedaan hadden, vroegen zij hun de stad te verlaten. |
39 en zij kwamen en spraken hen toe, en toen zij hen uitgeleid hadden, verzochten zij hun, dat zij uit de stad zouden gaan. |
39 gingen heen en spraken hen toe; zij brachten hen naar buiten en verzochten hun de stad te verlaten. |
39 En zij kwamen het hun verzoeken, en toen zij hen de gevangenis uitgeleid hadden, vroegen zij hun de stad te verlaten. |
39 Ils vinrent les apaiser, et ils les mirent en liberté, en les priant de quitter la ville. |
40 En nadat zij de gevangenis uitgegaan waren, gingen zij naar Lydia; en toen zij de broeders gezien hadden, bemoedigden zij hen en gingen de stad uit. |
40 Toen gingen zij uit de gevangenis, en gingen in bij Lydia; en toen zij de broeders gezien en getroost hadden, trokken zij weg. |
40 Zij verlieten dan de gevangenis, begaven zich naar Lydia, zagen de broeders, spraken met hen en reisden af. |
40 En uit de gevangenis gekomen, gingen zij naar Lydia, en zij zagen de broeders en spraken hen bemoedigend toe en vertrokken. |
40 Quand ils furent sortis de la prison, ils entrèrent chez Lydie, et, après avoir vu et exhorté les frères, ils partirent. |