|
1 En er waren in Antiochië, in de gemeente aldaar, enkele profeten en leraars, namelijk Barnabas, Simeon, die Niger genoemd werd, Lucius van Cyrene, Manahen, die met Herodes, de viervorst, opgegroeid was, en Saulus. |
1 En er waren te Antiochië in de gemeente profeten en leeraars, name lijk Barnabas en Simeon, genaamd Niger, en Lucius van Cyréne, en Mánahen, die met Herodes, den viervorst, opgevoed was, en Saulus. |
1 Te Antiochie waren in de gemeente profeten en leraren, namelijk Barnabas, Symeon, bijgenaamd Niger, Lucius van Cyrene, Manahem, zoogbroeder van den viervorst Herodes, en Saulus. |
1 Nu waren er te Antiochie in de gemeente aldaar profeten en leraars, namelijk: Barnabas, Simeon, genaamd Niger, Lucius van Cyrene, Manaen, de zoogbroeder van Herodes, de viervorst, en Saulus. |
1 Il y avait dans l'Eglise d'Antioche des prophètes et des docteurs: Barnabas, Siméon appelé Niger, Lucius de Cyrène, Manahen, qui avait été élevé avec Hérode le tétrarque, et Saul. |
2 En terwijl zij de Heere dienden en vastten, zei de Heilige Geest: Zonder voor Mij zowel Barnabas als Saulus af voor het werk waartoe Ik hen geroepen heb. |
2 En toen zij den Heer dienden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert mij Barnabas en Saulus af tot het werk waartoe ik hen geroepen heb. |
2 Terwijl zij eens een godsdienstige bijeenkomst hielden en vastten, zeide de Heilige Geest: Zondert mij Barnabas en Saulus af voor het werk waartoe ik hen heb geroepen. |
2 En terwijl zij vastten bij de dienst des Heren, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe Ik hen geroepen heb. |
2 Pendant qu'ils servaient le Seigneur dans leur ministère et qu'ils jeûnaient, le Saint-Esprit dit: Mettez-moi à part Barnabas et Saul pour l'oeuvre à laquelle je les ai appelés. |
3 Toen vastten en baden zij, en nadat zij hun de handen opgelegd hadden, lieten zij hen gaan. |
3 Toen vastten zij en baden, en legden de handen op hen, en lieten hen gaan. |
3 Dientengevolge zonden zij hen uit, na hun onder vasten en bidden de handen te hebben opgelegd. |
3 Toen vastten en baden zij, en legden hun de handen op en lieten hen gaan. |
3 Alors, après avoir jeûné et prié, ils leur imposèrent les mains, et les laissèrent partir. |
4 Zij dan, uitgezonden door de Heilige Geest, vertrokken naar Seleucië en voeren vandaar naar Cyprus. |
4 Zij dan, uitgezonden door den Heiligen Geest, kwamen te Seleucië; en van daar voeren zij naar Cyprus. |
4 Zij dan, aldus door den Heiligen Geest uitgezonden, daalden naar Seleucie af, voeren van daar naar Cyprus |
4 Dezen dan, door de Heilige Geest uitgezonden, trokken naar Seleucie en voeren vandaar naar Cyprus; |
4 Barnabas et Saul, envoyés par le Saint-Esprit, descendirent à Séleucie, et de là ils s'embarquèrent pour l'île de Chypre. |
5 En toen zij in Salamis gekomen waren, verkondigden zij het Woord van God in de synagogen van de Joden; en zij hadden bovendien Johannes als dienaar. |
5 En toen zij in de stad Salamis kwamen, verkondigden zij het woord Gods in de synagogen der Joden; en zij hadden ook Johannes tot helper. |
5 en predikten, te Salamis gekomen, in de synagogen der Joden het woord Gods. Zij hadden Johannes tot dienaar. |
5 En te Salamis gekomen, verkondigden zij het woord Gods in de synagogen der Joden; en zij hadden ook Johannes tot helper. |
5 Arrivés à Salamine, ils annoncèrent la parole de Dieu dans les synagogues des Juifs. Ils avaient Jean pour aide. |
6 En toen zij het eiland doorgegaan waren tot Pafos toe, troffen zij een zekere tovenaar aan, een valse profeet, een Jood van wie de naam Barjezus was. |
6 En toen zij het eiland doortrokken tot Pafos toe, vonden zij een tovenaar en valsen profeet, een Jood, genaamd Bar-Jezus, |
6 Toen zij het gehele eiland tot Pafos toe waren doorgetrokken, vonden zij daar een waarzegger, een Joodsen leugenprofeet, Barjezus genaamd, |
6 En na het gehele eiland doorgetrokken te zijn tot aan Pafos, troffen zij een zekere tovenaar aan, een valse profeet, een Jood, wiens naam was Barjezus; |
6 Ayant ensuite traversé toute l'île jusqu'à Paphos, ils trouvèrent un certain magicien, faux prophète juif, nommé Bar-Jésus, |
7 Hij hoorde bij de stadhouder Sergius Paulus, een verstandig man. Die riep Barnabas en Saulus bij zich en verlangde ernaar het Woord van God te horen. |
7 welke was bij Sergius Paulus, den landvoogd, een verstandig man. Deze riep Barnabas en Saulus tot zich, en begeerde het woord Gods te horen. |
7 die tot het gevolg van den stadhouder Sergius Paulus behoorde. Deze, een man van doorzicht, ontbood Barnabas en Saulus en begeerde het woord Gods te horen. |
7 Hij hield zich op bij de landvoogd Sergius Paulus, een verstandig man. Deze begeerde het woord Gods te horen en liet Barnabas en Saulus tot zich roepen. |
7 qui était avec le proconsul Sergius Paulus, homme intelligent. Ce dernier fit appeler Barnabas et Saul, et manifesta le désir d'entendre la parole de Dieu. |
8 Maar Elymas, de tovenaar (want zo wordt zijn naam vertaald), ging tegen hen in en probeerde de stadhouder van het geloof af te houden. |
8 Toen wederstond hen Elymas, de tovenaar, --want zo wordt zijn naam overgezet--en zocht den landvoogd van het geloof af te wenden. |
8 De waarzegger Elymas--dit is de vertaling van zijn naam--kwam tegen hen op en trachtte den stadhouder van het geloof afkerig te maken. |
8 Maar Elymas, de tovenaar, want zo wordt zijn naam vertaald, verzette zich tegen hen en trachtte de landvoogd van het geloof afkerig te maken. |
8 Mais Elymas, le magicien, -car c'est ce que signifie son nom, -leur faisait opposition, cherchant à détourner de la foi le proconsul. |
9 Maar Saulus (die ook Paulus genoemd wordt), vervuld met de Heilige Geest, keek hem doordringend aan, en zei: |
9 Maar Saulus, --die ook Paulus genaamd is--, vol des Heiligen Geestes, zag hem aan, en zeide: |
9 Maar Saulus--die ook Paulus heet--zeide, vervuld van heiligen geest, terwijl hij hem scherp aankeek: |
9 Doch Saulus, anders gezegd Paulus, vervuld met de Heilige Geest, zag hem scherp aan, en zeide: |
9 Alors Saul, appelé aussi Paul, rempli du Saint-Esprit, fixa les regards sur lui, |
10 O duivelskind, vol van alle bedrog en van alle sluwheid, vijand van alle gerechtigheid, zult u er niet mee ophouden de rechte wegen van de Heere te verdraaien? |
10 Gij kind des duivels, vol van alle bedrog en alle arglistigheid, vijand van alle gerechtigheid, gij houdt niet op de rechte wegen des Heren te verkeren. |
10 Gij mens vol van allerlei bedrog en arglist, duivelskind, vijand van alle gerechtigheid, wilt gij wel eens ophouden des Heeren rechte wegen bochtig te maken! |
10 Zoon des duivels, vol van allerlei list en streken, vijand van alle gerechtigheid, zult gij niet ophouden de rechte wegen des Heren te verdraaien? |
10 et dit: Homme plein de toute espèce de ruse et de fraude, fils du diable, ennemi de toute justice, ne cesseras-tu point de pervertir les voies droites du Seigneur? |
11 En nu, zie, de hand van de Heere is tegen u en u zult blind zijn en de zon voor een tijd niet zien. En onmiddellijk viel er donkerheid en duisternis op hem, en rondlopend zocht hij naar mensen om hem bij de hand te leiden. |
11 En nu, zie, de hand des Heren komt over u, en gij zult blind zijn en een tijd lang de zon niet zien. En terstond viel op hem donkerheid en duisternis, en rondgaande, zocht hij iemand om hem bij de hand te leiden. |
11 Zie dan, de Heer keert zijn hand tegen u: gij zult tot tijd en wijle zo blind zijn dat gij de zon niet ziet. Dadelijk viel op hem nevel en duisternis; rondtastend zocht hij naar wie hem bij de hand zouden leiden. |
11 En nu, zie, de hand des Heren keert zich tegen u, en gij zult een tijd lang blind zijn en de zon niet zien. En terstond viel op hem donkerheid en duisternis, en rondtastende zocht hij iemand om hem bij de hand te leiden. |
11 Maintenant voici, la main du Seigneur est sur toi, tu seras aveugle, et pour un temps tu ne verras pas le soleil. Aussitôt l'obscurité et les ténèbres tombèrent sur lui, et il cherchait, en tâtonnant, des personnes pour le guider. |
12 Toen de stadhouder zag wat er gebeurd was, geloofde hij, versteld over de leer van de Heere. |
12 Toen de landvoogd zag hetgeen geschied was, geloofde hij, getroffen zijnde door de leer des Heren. |
12 Op het gezicht hiervan werd de stadhouder een gelovige, diep getroffen door de leer des Heeren. |
12 Toen de landvoogd zag, wat er gebeurd was, kwam hij tot geloof, zeer getroffen door de leer des Heren. |
12 Alors le proconsul, voyant ce qui était arrivé, crut, étant frappé de la doctrine du Seigneur. |
13 En Paulus en zij die bij hem waren, voeren van Pafos weg en kwamen in Perge aan, een stad in Pamfylië. Maar Johannes verliet hen en keerde terug naar Jeruzalem. |
13 Toen nu Paulus en die bij hem waren van Pafos afgevaren waren, kwamen zij te Perge, in Pamfylië; maar Johannes scheidde van hen en keerde weder naar Jeruzalem. |
13 Van Pafos in zee gestoken vertrok het reisgezelschap van Paulus naar Perge in Pamfylie. Daar scheidde Johannes zich van hen; hij keerde naar Jeruzalem terug; |
13 Paulus en die met hem waren, voeren af van Pafos en kwamen te Perge in Pamfylie; maar Johannes scheidde zich van hen af en keerde weder naar Jeruzalem. |
13 Paul et ses compagnons, s'étant embarqués à Paphos, se rendirent à Perge en Pamphylie. Jean se sépara d'eux, et retourna à Jérusalem. |
14 En zij gingen vanuit Perge het land door en kwamen in Antiochië in Pisidië; en zij gingen op de dag van de sabbat de synagoge binnen en gingen daar zitten. |
14 En zij, van Perge voorttrekkende, kwamen te Antiochië, in Pisidië, en gingen in de synagoge op den sabbatdag, en zetten zich neder. |
14 maar zij trokken van Perge af het land door tot Antiochie in Pisidie. Op den sabbat gingen zij naar de synagoge en namen er plaats. |
14 Doch zelf gingen zij van Perge verder en kwamen te Antiochie in Pisidie, en op de sabbatdag in de synagoge gegaan zijnde, namen zij plaats. |
14 De Perge ils poursuivirent leur route, et arrivèrent à Antioche de Pisidie. Etant entrés dans la synagogue le jour du sabbat, ils s'assirent. |
15 En na het voorlezen van de Wet en van de Profeten lieten de hoofden van de synagoge tegen hen zeggen: Mannenbroeders, als er bij u een woord van bemoediging voor het volk is, spreek dan. |
15 En na het lezen der Wet en der Profeten zonden de oversten der synagoge tot hen en lieten hun zeggen: Mannen broeders, wilt gij iets spreken en het volk vermanen, zo zegt het. |
15 Na de voorlezing van Wet en Profeten zonden de opzieners der gemeente iemand tot hen met de nodiging: Broeders, indien gij het een of ander woord van opwekking voor de gemeente hebt, spreekt dan. |
15 En na de voorlezing van de wet en de profeten lieten de oversten der synagoge hun vragen: Mannen broeders, indien gij een woord van opwekking voor het volk hebt, spreekt het dan. |
15 Après la lecture de la loi et des prophètes, les chefs de la synagogue leur envoyèrent dire: Hommes frères, si vous avez quelque exhortation à adresser au peuple, parlez. |
16 Toen stond Paulus op, wenkte met de hand en zei: Israëlitische mannen en u die God vreest, luister: |
16 Toen stond Paulus op en wenkte met de hand, en zeide: Gij mannen van Israël, en gij, die God vreest, hoort toe! |
16 Toen stond Paulus op, wenkte met de hand om stilte en sprak: Israelieten en godvrezenden, luistert. |
16 En Paulus stond op, wenkte met zijn hand en zeide: Mannen van Israel en vereerders van God, luistert. |
16 Paul se leva, et, ayant fait signe de la main, il dit: Hommes Israélites, et vous qui craignez Dieu, écoutez! |
17 De God van dit volk Israël heeft onze vaderen uitverkoren en het volk verhoogd toen zij vreemdelingen waren in het land Egypte, en Hij heeft hen met een machtige arm daaruit geleid. |
17 De God van dit volk heeft onze vaderen verkoren, en het volk verhoogd, toen zij vreemdelingen waren in Egypteland, en met een krachtigen arm heeft Hij hen daar uitgeleid. |
17 De God van dit volk Israel heeft onze vaderen uitverkoren en het volk, toen het als vreemden in Egypte leefde, sterk gemaakt, het met opgeheven arm daaruit gevoerd |
17 De God van dit volk Israel heeft onze vaderen uitverkoren en het volk verhoogd, toen zij bijwoners waren in het land Egypte, en Hij heeft hen met hoge arm daaruit gevoerd, |
17 Le Dieu de ce peuple d'Israël a choisi nos pères. Il mit ce peuple en honneur pendant son séjour au pays d'Egypte, et il l'en fit sortir par son bras puissant. |
18 En Hij heeft gedurende de tijd van ongeveer veertig jaar hun doen en laten verdragen in de woestijn. |
18 En bijna veertig jaren lang heeft Hij hen verdragen in de woestijn |
18 en ongeveer veertig jaar in de woestijn verdragen, |
18 En Hij heeft gedurende een tijd van omstreeks veertig jaren in de woestijn hun eigenaardigheden verdragen; |
18 Il les nourrit près de quarante ans dans le désert; |
19 En nadat Hij in het land Kanaän zeven volken uitgeroeid had, verdeelde Hij hun land onder hen door het lot. |
19 en verdelgde zeven volken in het land Kanaän en deelde het land van deze onder hen naar het lot. |
19 zeven volken in het land Kanaan uitgeroeid en hun land aan hen ten erfdeel gegeven |
19 En na zeven volken uitgeroeid te hebben in het land Kanaan, heeft Hij hun land hun ten erfdeel gegeven, |
19 et, ayant détruit sept nations au pays de Canaan, il leur en accorda le territoire comme propriété. |
20 En daarna gaf Hij hun ongeveer vierhonderdvijftig jaar richters, tot aan de profeet Samuel. |
20 Daarna gaf Hij hun richters omtrent vierhonderd en vijftig jaren lang, tot op den profeet Samuël. |
20 voor ongeveer vierhonderd vijftig jaren. Daarna heeft Hij richters geschonken tot aan den profeet Samuël. |
20 Omstreeks vierhonderd vijftig jaren lang. En daarna gaf Hij hun richters tot op de profeet Samuel. |
20 Après cela, durant quatre cent cinquante ans environ, il leur donna des juges, jusqu'au prophète Samuel. |
21 En van toen af vroegen zij om een koning, en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam van Benjamin, gedurende veertig jaar. |
21 En van toen af vroegen zij om een koning; en God gaf hun Saul, den zoon van Kis, een man uit het geslacht van Benjamin, veertig jaren lang. |
21 Van toen af wilden zij een koning hebben, en God gaf hun Saul den zoon van Kis, uit den stam Benjamin, die veertig jaar regeerde. |
21 En van toen af vroegen zij om een koning en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam Benjamin, veertig jaren lang; |
21 Ils demandèrent alors un roi. Et Dieu leur donna, pendant quarante ans, Saül, fils de Kis, de la tribu de Benjamin; |
22 En nadat Hij hem had afgezet, verwekte Hij David voor hen tot koning; Hij gaf ook getuigenis van hem met de woorden: Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden, een man naar Mijn hart, die alles zal doen wat Ik wil. |
22 En toen Hij dien verworpen had, verhief Hij hun David tot een koning, van wien Hij ook getuigde: "Ik heb gevonden David, den zoon van Isaï, een man naar mijn hart, die mijnen gehelen wil zal doen". |
22 Na hem afgezet te hebben, maakte Hij David koning over hen. Van hem getuigde Hij: Ik heb David den zoon van Jessai gevonden, een man naar mijn hart, die mijn gehelen wil volbrengen zal. |
22 En nadat Hij deze verworpen had, verwekte Hij hun David als koning, wie Hij ook dit getuigenis gaf: Ik heb David, de zoon van Isai, gevonden, een man naar mijn hart, die al mijn bevelen zal volbrengen. |
22 puis, l'ayant rejeté, il leur suscita pour roi David, auquel il a rendu ce témoignage: J'ai trouvé David, fils d'Isaï, homme selon mon coeur, qui accomplira toutes mes volontés. |
23 Uit zijn nageslacht heeft God voor Israël, volgens de belofte, de Zaligmaker Jezus doen voortkomen, |
23 Uit diens zaad heeft God, gelijk Hij beloofd had, Jezus voortgebracht, den volke Israëls tot een Heiland, |
23 Uit zijn kroost nu heeft God, volgens zijn belofte, voor Israel Jezus als redder doen komen, |
23 Uit zijn geslacht heeft God naar de belofte voor Israel de Heiland Jezus doen komen, |
23 C'est de la postérité de David que Dieu, selon sa promesse, a suscité à Israël un Sauveur, qui est Jésus. |
24 nadat Johannes, voorafgaand aan Zijn komst, eerst aan heel het volk Israël de doop van bekering gepredikt had. |
24 nadat Johannes eerst het volk Israëls, Vóór zijn optreden, den doop der boete had gepredikt. |
24 nadat, reeds voordat hij zijn intocht deed, Johannes den doop der bekering aan het ganse volk Israel verkondigd had. |
24 Nadat Johannes eerst, voor zijn optreden, aan het gehele volk Israel een doop van bekering gepredikt had. |
24 Avant sa venue, Jean avait prêché le baptême de repentance à tout le peuple d'Israël. |
25 Maar toen Johannes zijn loop aan het volbrengen was, zei hij: Wie denkt u dat ik ben? Ik ben de Christus niet; maar zie, Hij komt na mij, bij Wie ik het niet waard ben de sandalen aan Zijn voeten los te maken. |
25 Toen nu Johannes zijnen loop vervulde, zeide hij: "Ik ben die niet, voor wien gij mij houdt; maar zie, hij komt na mij, wien ik niet waardig ben, dat ik de schoenen zijner voeten ontbinde." |
25 Toen Johannes aan het eind van zijn loopbaan was gekomen, zeide hij: Hij voor wien gij mij houdt ben ik niet; maar zie, na mij komt een wiens schoenen ik niet waardig ben los te maken. |
25 En toen hij zijn loopbaan volbracht, zeide Johannes: Wat gij meent, dat ik ben, ben ik niet, maar zie, na mij komt Hij, wie ik niet waardig ben het schoeisel van zijn voeten los te maken. |
25 Et lorsque Jean achevait sa course, il disait: Je ne suis pas celui que vous pensez; mais voici, après moi vient celui des pieds duquel je ne suis pas digne de délier les souliers. |
26 Mannenbroeders, kinderen van het geslacht van Abraham, en wie onder u God vrezen, tot u is het woord van deze zaligheid gezonden. |
26 Gij mannen broeders, gij kinderen van Abrahams geslacht, en wie onder u God vrezen, tot u is het woord dezes heils gezonden. |
26 Broeders, afstammelingen van Abraham, en godvrezenden die zich onder u bevinden, tot ons is dit heilwoord gezonden. |
26 Mannen broeders, zonen van het geslacht van Abraham, en vereerders van God onder u, tot ons is deze heilsboodschap gezonden. |
26 Hommes frères, fils de la race d'Abraham, et vous qui craignez Dieu, c'est à vous que cette parole de salut a été envoyée. |
27 Want de inwoners van Jeruzalem en hun leiders, die Hem niet kenden, hebben door Hem te veroordelen de uitspraken van de profeten vervuld, die iedere sabbat voorgelezen worden. |
27 Want die te Jeruzalem wonen, en hunne Oversten, dewijl zij dezen niet kenden, noch de stemmen der profeten, die op elken sabbat gelezen worden, hebben ze, door hem te veroordelen, vervuld; |
27 Want de inwoners van Jeruzalem en hun overheid hebben hem miskend en door hem te veroordelen vervuld wat de profeten, die iederen sabbat worden voorgelezen, hebben voorspeld. |
27 Want die te Jeruzalem wonen en hun oversten hebben Hem niet erkend en zij hebben de uitspraken der profeten, die elke sabbat worden voorgelezen, door hun oordeel vervuld, |
27 Car les habitants de Jérusalem et leurs chefs ont méconnu Jésus, et, en le condamnant, ils ont accompli les paroles des prophètes qui se lisent chaque sabbat. |
28 En hoewel zij geen reden voor Zijn dood vonden, vroegen zij Pilatus Hem te laten doden. |
28 en hoewel zij geen oorzaak des doods aan hem vonden, begeerden zij nochtans van Pilatus, dat hij hem doden zou; |
28 Hoewel zij niets vonden dat den dood verdiende, hebben zij Pilatus gevraagd hem om te brengen, |
28 En hoewel zij geen grond voor doodstraf konden vinden, hebben zij Pilatus gevraagd Hem ter dood te brengen; |
28 Quoiqu'ils ne trouvassent en lui rien qui fût digne de mort, ils ont demandé à Pilate de le faire mourir. |
29 En toen zij alles volbracht hadden wat er over Hem geschreven was, namen zij Hem van het hout af en legden Hem in het graf. |
29 en toen zij alles volbracht hadden wat van hem geschreven is, namen zij hem van het hout, en legden hem in een graf. |
29 en toen zij alles volbracht hadden wat over hem geschreven staat, hebben zij hem van het kruishout afgenomen en in een graf gelegd. |
29 En toen zij alles volbracht hadden, wat van Hem geschreven stond, namen zij Hem af van het hout en legden Hem in een graf. |
29 Et, après qu'ils eurent accompli tout ce qui est écrit de lui, ils le descendirent de la croix et le déposèrent dans un sépulcre. |
30 Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt; |
30 Maar God heeft hem opgewekt van de doden; |
30 Maar God heeft hem opgewekt uit de doden; |
30 Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt; |
30 Mais Dieu l'a ressuscité des morts. |
31 en Hij is gedurende vele dagen verschenen aan hen die met Hem opgegaan waren van Galilea naar Jeruzalem en die nu Zijn getuigen zijn bij het volk. |
31 en hij is verschenen, vele dagen lang aan degenen, die met hem van Galiléa naar Jeruzalem opgegaan waren, welke zijne getuigen zijn bij het volk. |
31 verscheiden dagen lang is hij verschenen aan hen die met hem uit Galilea naar Jeruzalem waren opgegaan, die nu zijn getuigen zijn voor het volk. |
31 En Hij is gedurende vele dagen verschenen aan hen, die met Hem van Galilea naar Jeruzalem opgegaan waren, die thans getuigen van Hem zijn bij het volk. |
31 Il est apparu pendant plusieurs jours à ceux qui étaient montés avec lui de la Galilée à Jérusalem, et qui sont maintenant ses témoins auprès du peuple. |
32 En wij verkondigen u de belofte die aan de vaderen gedaan is, namelijk dat God die vervuld heeft aan ons, hun kinderen, door Jezus te verwekken, |
32 En wij ook verkondigen u de belofte, die aan de vaderen gedaan is, dat God haar aan ons, hunne kinderen, vervuld heeft, toen Hij Jezus heeft opgewekt; |
32 En wij, wij brengen u de blijde belofte over die de vaderen ontvangen hebben; want God heeft haar voor onze kinderen tot vervulling doen komen door Jezus op te wekken; |
32 En wij verkondigen u, dat God de belofte, die aan de vaderen geschied is, aan ons, hun kinderen, vervuld heeft door Jezus op te wekken, |
32 Et nous, nous vous annonçons cette bonne nouvelle que la promesse faite à nos pères, |
33 zoals ook in de tweede psalm geschreven staat: U bent Mijn Zoon, heden heb Ik U verwekt. |
33 gelijk ook in den tweeden psalm geschreven staat: "Gij zijt mijn Zoon, heden heb ik u verwekt". |
33 zoals ook in den tweeden Psalm staat: Gij zijt mijn Zoon; Ik heb u heden verwekt. |
33 Gelijk in de tweede psalm geschreven staat: Mijn zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt. |
33 Dieu l'a accomplie pour nous leurs enfants, en ressuscitant Jésus, selon ce qui est écrit dans le Psaume deuxième: Tu es mon Fils, Je t'ai engendré aujourd'hui. |
34 En dat Hij Hem uit de doden heeft doen opstaan om niet meer tot ontbinding terug te keren, heeft Hij zó gezegd: Ik zal u de weldaden van David geven, die betrouwbaar zijn; |
34 En dat Hij hem van de doden heeft opgewekt, zodat hij niet meer tot het verderf zal terugkeren, daarvan zegt Hij aldus: "Ik zal u de heilbeloften Davids geven, die gewis zijn". |
34 Dat Hij hem uit de doden heeft opgewekt, zodat hij niet meer tot bederf zou overgaan, heeft Hij aldus gezegd: Ik zal ulieden geven de heilsgoederen van David die betrouwbaar zijn. |
34 En dat Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, zonder dat Hij weer tot ontbinding zal wederkeren, heeft Hij aldus gezegd: Ik zal U het heilige van David geven, dat betrouwbaar is; |
34 Qu'il l'ait ressuscité des morts, de telle sorte qu'il ne retournera pas à la corruption, c'est ce qu'il a déclaré, en disant: Je vous donnerai Les grâces saintes promises à David, ces grâces qui sont assurées. |
35 daarom zegt hij ook in een andere psalm: U zult Uw Heilige niet overgeven om ontbinding te zien. |
35 Daarom zegt Hij ook op een andere plaats: "Gij zult niet toelaten, dat uw Heilige de verderving zie". |
35 Daarom zegt Hij ook elders: Gij zult uwen heilige het bederf niet laten zien. |
35 En daarom zegt Hij ook in een andere psalm: Gij zult uw Heilige geen ontbinding doen zien. |
35 C'est pourquoi il dit encore ailleurs: Tu ne permettras pas que ton Saint voie la corruption. |
36 Immers, David is ontslapen nadat hij in zijn tijd het raadsbesluit van God uitgediend had, en hij is bij zijn vaderen gelegd en heeft wel ontbinding gezien; |
36 Want David toen hij in zijnen tijd den raad Gods gediend had, is ontslapen en tot zijne vaderen gegaan, en heeft de verderving gezien; |
36 David toch is, na in zijn tijd Gods raad te hebben uitgediend, ontslapen en tot zijn vaderen verzameld, en heeft het bederf wel gezien; |
36 Want David is, na voor zijn geslacht de raad Gods gediend te hebben, ontslapen en bij zijn vaderen bijgezet, en hij heeft wel ontbinding gezien; |
36 Or, David, après avoir en son temps servi au dessein de Dieu, est mort, a été réuni à ses pères, et a vu la corruption. |
37 maar Hij Die God opgewekt heeft, heeft geen ontbinding gezien. |
37 maar hij, dien God opgewekt heeft, heeft geen verderving gezien. |
37 maar hij dien God heeft opgewekt heeft het bederf niet gezien. |
37 Maar Hij, die God heeft opgewekt, heeft geen ontbinding gezien. |
37 Mais celui que Dieu a ressuscité n'a pas vu la corruption. |
38 Laat het u dan bekend zijn, mannenbroeders, dat door Hem aan u vergeving van de zonden verkondigd wordt |
38 Zo zij u nu bekend, mannen broeders, dat u door dezen verkondigd wordt vergeving der zonde, |
38 Weet dus, broeders, dat door hem u schuldvergiffenis aangekondigd wordt; |
38 Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Hem u vergeving van zonden verkondigd wordt; |
38 Sachez donc, hommes frères, que c'est par lui que le pardon des péchés vous est annoncé, |
39 en dat ieder die gelooft, door Hem gerechtvaardigd wordt van alles waarvan u door de wet van Mozes niet gerechtvaardigd kon worden. |
39 en van al hetgeen, waarvan gij door de Wet van Mozes niet kondt gerechtvaardigd worden; maar wie in dezen gelooft, die is gerechtvaardigd. |
39 en van alles waarvan gij door de wet van Mozes niet kondet gerechtvaardigd worden wordt ieder gelovige door hem gerechtvaardigd. |
39 Ook van alles, waarvan gij niet gerechtvaardigd kondt worden door de wet van Mozes, wordt ieder, die gelooft, gerechtvaardigd door Hem. |
39 et que quiconque croit est justifié par lui de toutes les choses dont vous ne pouviez être justifiés par la loi de Moïse. |
40 Pas dan op dat u niet overkomt wat er gezegd is in de profeten: |
40 Zo ziet nu toe, dat u niet overkome het geen in de profeten gezegd is: |
40 Past dan op, dat u niet overkome wat in de Profeten geschreven staat: |
40 Ziet dan toe, dat u niet overkome, wat in de profeten gezegd is: |
40 Ainsi, prenez garde qu'il ne vous arrive ce qui est dit dans les prophètes: |
41 Zie, verachters, verwonder u en verdwijn, want Ik verricht een werk in uw dagen, een werk dat u niet zult geloven als iemand het u vertelt. |
41 "Ziet, gij verachters, en verwondert u, en gaat te niet; want Ik doe een werk in uwe tijden, hetwelk gij niet geloven zult, zo iemand het u verhaalt." |
41 Ziet, laatdunkenden, verbaast u en verdwijnt! Want ik doe in uw dagen iets, iets dat gij niet geloven zult als iemand het u vertelt. |
41 Ziet, verachters, en verwondert u en verdwijnt; want Ik werk een werk in uw dagen, een werk, dat gij voorzeker niet zult geloven, als iemand het u verhaalt. |
41 Voyez, contempteurs, Soyez étonnés et disparaissez; Car je vais faire en vos jours une oeuvre, Une oeuvre que vous ne croiriez pas si on vous la racontait. |
42 En toen de Joden weggegaan waren uit de synagoge, drongen de heidenen erop aan dat op de volgende sabbat dezelfde woorden tot hen gesproken zouden worden. |
42 Toen nu de Joden uit de synagoge waren uitgegaan, baden de heidenen hen, dat tegen den volgenden sabbat hun dezelfde woorden mochten gezegd worden. |
42 Toen zij heengingen, drong men er op aan dat den volgenden sabbat dezelfde woorden tot hen zouden gesproken worden, |
42 En toen zij vertrokken, verzochten zij hun tegen de eerstvolgende sabbat weder deze woorden te spreken. |
42 Lorsqu'ils sortirent, on les pria de parler le sabbat suivant sur les mêmes choses; |
43 En toen de synagoge uitgegaan was, volgden velen van de Joden en van de godvrezende proselieten Paulus en Barnabas. Die spraken tot hen en spoorden hen aan om bij de genade van God te blijven. |
43 En toen de synagoge uitgegaan was, volgden vele Joden en godvrezende Jodengenoten Paulus en Barnabas. En zij spraken tot hen en vermaanden hen, dat zij blijven zouden in de genade Gods. |
43 en toen de synagoge uitging, volgden vele der Joden en der godvrezende Jodengenoten Paulus en Barnabas, die hen toespraken en overhaalden bij de genade Gods te blijven. |
43 En na het uitgaan van de synagoge, volgden vele van de Joden en de vereerders van God, die Jodengenoten waren, Paulus en Barnabas, die dan ook tot hen spraken en bij hen aandrongen om te blijven bij de genade Gods. |
43 et, à l'issue de l'assemblée, beaucoup de Juifs et de prosélytes pieux suivirent Paul et Barnabas, qui s'entretinrent avec eux, et les exhortèrent à rester attachés à la grâce de Dieu. |
44 En op de volgende sabbat kwam bijna heel de stad samen om het Woord van God te horen. |
44 En op den volgenden sabbat kwam bijna de gehele stad te zamen om het woord Gods te horen. |
44 Den volgenden sabbat kwam schier de gehele stad bijeen om het woord Gods te horen; |
44 En de volgende sabbat kwam bijna de gehele stad bijeen om het woord Gods te horen. |
44 Le sabbat suivant, presque toute la ville se rassembla pour entendre la parole de Dieu. |
45 Maar toen de Joden de menigten zagen, werden zij met afgunst vervuld en spraken tegen wat er door Paulus gezegd werd; zij spraken niet alleen tegen, maar lasterden ook. |
45 Maar toen de Joden de scharen zagen, werden zij vol nijd, en wederspraken hetgeen door Paulus gezegd werd, tegensprekende en lasterende. |
45 maar toen de Joden die menigte zagen, werden zij van afgunst vervuld en weerspraken smalend wat door Paulus gezegd werd. |
45 Doch toen de Joden de scharen zagen, werden zij vervuld met nijd en spraken lasterende, tegen hetgeen door Paulus gezegd werd. |
45 Les Juifs, voyant la foule, furent remplis de jalousie, et ils s'opposaient à ce que disait Paul, en le contredisant et en l'injuriant. |
46 Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig dat het Woord van God eerst tot u gesproken zou worden, maar aangezien u het verwerpt en uzelf het eeuwige leven niet waard oordeelt, zie, wij wenden ons tot de heidenen. |
46 Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig en openlijk: U moest eerst het woord Gods gezegd worden; maar nu gij het van u stoot en uzelve het eeuwige leven niet waardig acht, zie, zo keren wij ons tot de heidenen. |
46 Nu zeiden Paulus en Barnabas ronduit: Het was noodzakelijk dat het woord Gods het eerst aan u verkondigd werd; maar nu gij het verwerpt en uzelven het eeuwige leven niet waard keurt, nu wenden wij ons tot de heidenen. |
46 Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons tot de heidenen. |
46 Paul et Barnabas leur dirent avec assurance: C'est à vous premièrement que la parole de Dieu devait être annoncée; mais, puisque vous la repoussez, et que vous vous jugez vous-mêmes indignes de la vie éternelle, voici, nous nous tournons vers les païens. |
47 Zo immers heeft de Heere ons geboden: Ik heb u tot een licht voor de heidenen gesteld, opdat u tot zaligheid zou zijn tot aan het uiterste van de aarde. |
47 Want dus heeft de Heer ons geboden: "Ik heb u den heidenen tot een licht gesteld, opdat gij tot heil zoudt zijn tot aan het einde der aarde". |
47 Want zo heeft ons de Heer bevolen: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen; opdat gij tot redding moogt zijn tot het einde der aarde. |
47 Want zo heeft ons de Here geboden: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij tot heil zoudt zijn tot aan het uiterste der aarde. |
47 Car ainsi nous l'a ordonné le Seigneur: Je t'ai établi pour être la lumière des nations, Pour porter le salut jusqu'aux extrémités de la terre. |
48 Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en prezen het Woord van de Heere, en er geloofden er zovelen als er bestemd waren voor het eeuwige leven. |
48 En toen de heidenen het hoorden, werden zij blijde en prezen het woord des Heren; en er werden gelovig zovelen als er tot het eeuwige leven verordineerd waren. |
48 Op het horen hiervan verheugden zich de heidenen en prezen het woord des Heeren; gelovig werden zovelen ten eeuwigen leven voorbeschikt waren, |
48 Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en verheerlijkten het woord des Heren; en allen, die bestemd waren ten eeuwige leven, kwamen tot geloof; |
48 Les païens se réjouissaient en entendant cela, ils glorifiaient la parole du Seigneur, et tous ceux qui étaient destinés à la vie éternelle crurent. |
49 En het Woord van de Heere verbreidde zich door heel het land. |
49 En het woord des Heren werd uitgebreid door de gehele landstreek. |
49 en het woord des Heeren verspreidde zich door die gehele streek. |
49 En het woord des Heren verbreidde zich door het gehele land. |
49 La parole du Seigneur se répandait dans tout le pays. |
50 Maar de Joden stookten de godvrezende en aanzienlijke vrouwen en de voornaamsten van de stad op en ontketenden een vervolging tegen Paulus en Barnabas, en zij verdreven hen uit hun gebied. |
50 Maar de Joden zetten de godvruchtige en aanzienlijke vrouwen en de oversten der stad op, en verwekten ene vervolging tegen Paulus en Barnabas, en stieten hen buiten hunne landpalen. |
50 Maar de Joden ruiden de godvrezende aanzienlijke vrouwen en de voornaamsten der stad op, verwekten een vervolging tegen Paulus en Barnabas en verdreven hen uit hun stadsgebied. |
50 Maar de Joden stookten de aanzienlijke vrouwen, die God vereerden, en de voornaamsten der stad op, en zij verwekten een vervolging tegen Paulus en Barnabas en dreven hen uit hun gebied. |
50 Mais les Juifs excitèrent les femmes dévotes de distinction et les principaux de la ville; ils provoquèrent une persécution contre Paul et Barnabas, et ils les chassèrent de leur territoire. |
51 Maar zij schudden tegen hen het stof van hun voeten af en gingen naar Ikonium. |
51 Doch zij schudden het stof van hunne voeten over hen, en kwamen te Ikonië. |
51 Dezen schudden het stof hunner voeten tegen hen af en gingen naar Iconium, |
51 Doch zij schudden het stof van hun voeten af tegen hen en gingen naar Ikonium; |
51 Paul et Barnabas secouèrent contre eux la poussière de leurs pieds, et allèrent à Icone, |
52 En de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de Heilige Geest. |
52 En de jongeren werden vervuld met vreugde en met den Heiligen Geest. |
52 terwijl de leerlingen vervuld werden met vreugd en heiligen geest. |
52 En de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de Heilige Geest. |
52 tandis que les disciples étaient remplis de joie et du Saint-Esprit. |