|
1 En er was een man in Caesarea, van wie de naam Cornelius was, een hoofdman over honderd van de afdeling die de Italiaanse genoemd werd, |
1 En er was een man te Cesaréa met name Cornelius, een hoofdman van de legerafdeling genaamd de Italiaanse, |
1 Te Cesarea nu woonde een man Cornelius genaamd, kapitein in het dusgenaamde Italiaansche bataljon, |
1 En er was te Caesarea iemand, genaamd Cornelius, een hoofdman van de zogenaamde Italiaanse afdeling, |
1 Il y avait à Césarée un homme nommé Corneille, centenier dans la cohorte dite italienne. |
2 een vroom man, die met heel zijn huis God vreesde, veel liefdegaven aan het volk gaf en voortdurend tot God bad. |
2 vroom en godvrezend met zijn gehele huis, die aan het volk vele aalmoezen gaf, en altijd tot God bad. |
2 een vroom en, evenals zijn gehele gezin, godvrezend man, die veel aalmoezen gaf aan het volk en voortdurend God bad. |
2 Een godvruchtig man, een vereerder van God met zijn gehele huis, die vele aalmoezen aan het volk gaf en geregeld tot God bad. |
2 Cet homme était pieux et craignait Dieu, avec toute sa maison; il faisait beaucoup d'aumônes au peuple, et priait Dieu continuellement. |
3 Hij zag in een visioen duidelijk, ongeveer op het negende uur van de dag, dat er een engel van God bij hem binnenkwam, die tegen hem zei: Cornelius! |
3 Deze zag duidelijk in een gezicht, omtrent de negende ure des daags, een Engel tot zich inkomen, die tot hem zeide: Cornelius. |
3 Deze zag in een gezicht, omtrent het negende uur duidelijk een engel Gods bij hem binnenkomen, die zeide: Cornelius! |
3 Hij zag in een gezicht, omstreeks het negende uur van de dag, duidelijk een engel Gods bij zich binnenkomen en tot hem zeggen: Cornelius! |
3 Vers la neuvième heure du jour, il vit clairement dans une vision un ange de Dieu qui entra chez lui, et qui lui dit: Corneille! |
4 En hij hield de ogen op hem gericht en werd zeer bevreesd, en hij zei: Wat is er, heer? En de engel zei tegen hem: Uw gebeden en uw liefdegaven zijn als gedachtenis opgestegen naar God. |
4 En hij zag hem aan, en verschrikte en zeide: Heer, wat is het? En hij zeide tot hem: Uwe gebeden en aalmoezen zijn opgekomen in gedachtenis voor God. |
4 Angstig staarde hij hem aan en zeide: Wat is er, Heer? Hij zeide tot hem: Uw gebeden en aalmoezen zijn opgeklommen tot God, en Hij gedenkt ze. |
4 Hij staarde hem aan en werd zeer bevreesd en zeide: Wat is er, heer! En hij zeide tot hem: Uw gebeden en uw aalmoezen zijn voor God in gedachtenis gekomen. |
4 Les regards fixés sur lui, et saisi d'effroi, il répondit: Qu'est-ce, Seigneur? Et l'ange lui dit: Tes prières et tes aumônes sont montées devant Dieu, et il s'en est souvenu. |
5 Stuur nu mannen naar Joppe en ontbied Simon, die ook Petrus genoemd wordt. |
5 En nu, zend mannen naar Joppe, en ontbied Simon, met den bijnaam Petrus, |
5 Nu dan, zend een paar mannen naar Joppe en ontbied zekeren Simon, die ook Petrus heet. |
5 En nu, zend mannen naar Joppe en nodig een zekere Simon uit, die bijgenaamd wordt Petrus: |
5 Envoie maintenant des hommes à Joppé, et fais venir Simon, surnommé Pierre; |
6 Deze is te gast bij een zekere Simon, een leerlooier, die zijn huis bij de zee heeft. Hij zal u zeggen wat u moet doen. |
6 die geherbergd is bij een leerlooier Simon, wiens huis aan de zee ligt, die zal u zeggen wat gij doen moet. |
6 Hij woont bij een leerlooier Simon, wiens huis bij de zee staat. |
6 Deze is de gast van een Simon, een leerlooier, wiens huis bij de zee ligt. |
6 il est logé chez un certain Simon, corroyeur, dont la maison est près de la mer. |
7 En toen de engel die tot Cornelius sprak, weggegaan was, riep hij twee van zijn huisslaven, en een vrome soldaat uit hen die steeds bij hem waren; |
7 En toen de Engel, die met Cornelius sprak, weggegaan was, riep hij twee van zijne huisknechten en een godvrezenden krijgsknecht van degenen, die zijne oppassers waren, |
7 Zodra de engel die met hem gesproken had was heengegaan, riep hij uit degenen die meest bij hem waren twee van zijn dienaren en een vromen soldaat, |
7 Zodra de engel, die tot hem sprak, weggegaan was, riep hij twee van zijn huisslaven en een godvruchtige soldaat uit degenen, die voortdurend bij hem waren; |
7 Dès que l'ange qui lui avait parlé fut parti, Corneille appela deux de ses serviteurs, et un soldat pieux d'entre ceux qui étaient attachés à sa personne; |
8 en toen hij hun alles verteld had, stuurde hij hen naar Joppe. |
8 en verhaalden hun alles, en zond hen naar Joppe. |
8 deelde hun alles mee en zond hen naar Joppe. |
8 En nadat hij hun alles uitgelegd had, zond hij hen naar Joppe. |
8 et, après leur avoir tout raconté, il les envoya à Joppé. |
9 En de volgende dag, terwijl zij op reis waren en de stad naderden, klom Petrus op het dak om te bidden, ongeveer op het zesde uur, |
9 Des anderen daags, terwijl dezen op den weg waren en nabij de stad kwamen, klom Petrus op het dak om te bidden, omtrent de zesde ure. |
9 Den volgenden dag, terwijl zij op reis waren en de stad naderden, klom Petrus, omstreeks het zesde uur, op het dak om te bidden. |
9 De volgende dag, terwijl dezen onderweg waren en de stad naderden, ging Petrus omstreeks het zesde uur op het dak, om zijn gebed te verrichten. |
9 Le lendemain, comme ils étaient en route, et qu'ils approchaient de la ville, Pierre monta sur le toit, vers la sixième heure, pour prier. |
10 en hij kreeg honger en wilde iets nuttigen. En terwijl zij het eten bereidden, raakte hij in geestvervoering. |
10 En toen hij hongerig werd, wilde hij eten, en terwijl zij hem wat bereidden, kwam een zinsverrukking op hem, |
10 Hij kreeg honger en wilde iets eten. Terwijl men het gereedmaakte, kwam over hem een zinsverrukking. |
10 En hij werd hongerig en verlangde te eten, en terwijl men iets gereed maakte, geraakte hij in zinsverrukking, |
10 Il eut faim, et il voulut manger. Pendant qu'on lui préparait à manger, il tomba en extase. |
11 En hij zag de hemel geopend en een voorwerp naar zich toe komen, dat leek op een groot linnen laken, dat aan de vier hoeken vastgebonden was en neergelaten werd op de aarde, |
11 en hij zag den hemel geopend, en een vat tot hem nederdalen, gelijk een groot linnen laken, aan vier hoeken gebonden, en nedergelaten op de aarde; |
11 Hij zag, hoe de hemel openging en een voorwerp dat op een groot laken geleek neerdaalde, aan de vier hoeken op aarde neergelaten. |
11 En hij zag de hemel geopend en een voorwerp nederdalen in de vorm van een groot laken, dat aan de vier hoeken nedergelaten werd op de aarde; |
11 Il vit le ciel ouvert, et un objet semblable à une grande nappe attachée par les quatre coins, qui descendait et s'abaissait vers la terre, |
12 waarin zich al de viervoetige dieren van de aarde bevonden, de wilde en de kruipende dieren en de vogels in de lucht. |
12 daarin waren allerlei viervoetige, wilde, en kruipende dieren der aarde en vogelen des hemels. |
12 Daarin waren alle viervoetige en kruipende dieren der aarde en alle vogelen des hemels. |
12 Hierin bevonden zich allerlei viervoetige en kruipende dieren der aarde en allerlei vogelen des hemels. |
12 et où se trouvaient tous les quadrupèdes et les reptiles de la terre et les oiseaux du ciel. |
13 En er kwam een stem tot hem: Sta op, Petrus, slacht en eet! |
13 En ene stem zeide tot hem: Sta op, Petrus, slacht en eet! |
13 En een stem kwam tot hem: Sta op, Petrus, slacht en eet. |
13 En er kwam een stem tot hem: Sta op, Petrus, slacht en eet! |
13 Et une voix lui dit: Lève-toi, Pierre, tue et mange. |
14 Maar Petrus zei: Beslist niet, Heere, want ik heb nooit iets gegeten wat onheilig of onrein is. |
14 Maar Petrus zeide: Neen Heer, want ik heb nog nooit iets onheiligs of onreins gegeten. |
14 Maar Petrus zeide: Dat doe ik niet, Heer; want nooit heb ik iets gegeten dat onrein of bezoedeld is. |
14 Maar Petrus zeide: Geenszins, Here, want ik heb nog nooit iets gegeten, dat onheilig of onrein was. |
14 Mais Pierre dit: Non, Seigneur, car je n'ai jamais rien mangé de souillé ni d'impur. |
15 En er kwam opnieuw, voor de tweede keer, een stem tot hem: Wat God gereinigd heeft, mag u niet voor onheilig houden! |
15 En de stem sprak ten tweeden male tot hem: Wat God gereinigd heeft, acht gij dat niet onrein! |
15 Toen kwam de stem weer tot hem: Wat God gereinigd heeft zult gij niet onrein achten. |
15 En nogmaals ten tweeden male, kwam een stem tot hem: Wat God rein verklaard heeft, moogt gij niet voor onheilig houden. |
15 Et pour la seconde fois la voix se fit encore entendre à lui: Ce que Dieu a déclaré pur, ne le regarde pas comme souillé. |
16 En dit gebeurde tot driemaal toe; en het voorwerp werd weer opgenomen in de hemel. |
16 En dit geschiedde tot driemaal toe; en het vat werd weder opgenomen naar den hemel. |
16 Dit geschiedde driemaal; waarna het voorwerp aanstonds naar den hemel werd opgetrokken. |
16 En dit geschiedde tot driemaal toe, en terstond werd het voorwerp weer opgenomen in de hemel. |
16 Cela arriva jusqu'à trois fois; et aussitôt après, l'objet fut retiré dans le ciel. |
17 Toen Petrus bij zichzelf twijfelde wat het visioen dat hij gezien had, kon betekenen, zie, daar stonden de mannen die door Cornelius gestuurd waren, bij de poort, nadat zij naar het huis van Simon gevraagd hadden. |
17 Toen nu Petrus bij zichzelven in verlegenheid was, wat dit gezicht, hetwelk hij gezien had, mocht zijn, zie, toen vraagden de mannen, die door Cornelius gezonden waren, naar het huis van Simon, en stonden aan de deur, |
17 Toen Petrus in verlegenheid zich afvroeg, wat toch dat gezicht betekende, daar kwamen juist de mannen die door Cornelius waren gezonden. Zij vroegen naar het huis van Simon, gingen aan de voordeur staan |
17 Terwijl Petrus bij zichzelf in onzekerheid was, wat het gezicht, dat hij gezien had, betekenen mocht, zie, daar waren de mannen, die door Cornelius afgezonden waren, bij hun navraag naar het huis van Simon aan het voorportaal gekomen, |
17 Tandis que Pierre ne savait en lui-même que penser du sens de la vision qu'il avait eue, voici, les hommes envoyés par Corneille, s'étant informés de la maison de Simon, se présentèrent à la porte, |
18 En zij riepen iemand en vroegen of Simon, die ook Petrus genoemd wordt, daar te gast was. |
18 en riepen en vraagden, of Simon, met den bijnaam Petrus, aldaar geherbergd was. |
18 en vroegen luide of Simon die Petrus werd bijgenaamd daar verblijf hield. |
18 En zij trachtten na geroepen te hebben te weten te komen, of Simon, bijgenaamd Petrus, daar verblijf hield. |
18 et demandèrent à haute voix si c'était là que logeait Simon, surnommé Pierre. |
19 Terwijl Petrus nog over dat visioen nadacht, zei de Geest tegen hem: Zie, drie mannen zoeken u; |
19 En toen Petrus over dat gezicht nadacht, zeide de Geest tot hem: Zie, er zijn drie mannen die u zoeken; |
19 Terwijl nu Petrus nadacht over het gezicht, zeide de Geest tot hem: Daar zijn twee mannen die naar u vragen. |
19 En terwijl Petrus nog steeds over het gezicht nadacht, zeide de Geest: Zie, twee mannen zoeken naar u; |
19 Et comme Pierre était à réfléchir sur la vision, l'Esprit lui dit: Voici, trois hommes te demandent; |
20 sta daarom op, ga naar beneden en reis met hen mee. Twijfel niet, want Ik heb hen gestuurd. |
20 daarom sta op, ga af, en reis met hen, en twijfel niet; want ik heb hen gezonden. |
20 Sta op, ga naar beneden en trek zonder u te bedenken met hen mee; want ik heb hen gezonden. |
20 Sta dan op, ga naar beneden en reis, zonder bezwaar te maken, met hen mede, want Ik heb hen gezonden. |
20 lève-toi, descends, et pars avec eux sans hésiter, car c'est moi qui les ai envoyés. |
21 En Petrus ging naar beneden, naar de mannen die door Cornelius naar hem toe gestuurd waren, en zei: Zie, ik ben het die u zoekt. Wat is de reden waarom u hier bent? |
21 Toen ging Petrus af tot de mannen, die door Cornelius tot hem gezonden waren, en zeide: Zie, ik ben het, dien gij zoekt; wat is de oorzaak, waarom gij hier zijt? |
21 Beneden komend, zeide Petrus tot de mannen: Ik ben het dien gij zoekt. Wat is de reden van uw komst? |
21 En Petrus ging naar beneden en zeide tot de mannen: Zie, ik ben het, die gij zoekt; wat is de reden van uw komst? |
21 Pierre donc descendit, et il dit à ces hommes: Voici, je suis celui que vous cherchez; quel est le motif qui vous amène? |
22 En zij zeiden: Cornelius, een hoofdman over honderd, een rechtvaardig man, die God vreest en van wie heel het volk van de Joden een goed getuigenis geeft, is door een aanwijzing van God aangespoord door een heilige engel om u naar zijn huis te ontbieden om van u woorden van zaligheid te horen. |
22 En zij zeiden: Cornelius, de hoofdman, een vroom en godvrezend man, en van ene goede getuigenis bij het gehele volk der Joden, heeft een bevel ontvangen van een heiligen Engel, dat hij u zou laten roepen in zijn huis, en woorden van u horen. |
22 Zij zeiden: Kapitein Cornelius, een rechtschapen en godvrezend man, van wien het gehele Joodse volk eervolle getuigenis kan afleggen, heeft door een heiligen engel het bevel Gods gekregen u uit te nodigen in zijn huis te komen en aan te horen wat gij hem te zeggen hebt. -- |
22 En zij zeiden: Cornelius, een hoofdman, een rechtvaardig man en vereerder van God, die goed bekend staat bij het gehele volk der Joden, heeft door een heilige engel een godsspraak ontvangen om u te zijnen huize te nodigen en te horen wat gij zeggen zult. |
22 Ils répondirent: Corneille, centenier, homme juste et craignant Dieu, et de qui toute la nation des Juifs rend un bon témoignage, a été divinement averti par un saint ange de te faire venir dans sa maison et d'entendre tes paroles. |
23 Toen riep hij hen naar binnen en ontving hen als gast. En de volgende dag vertrok Petrus met hen, en enigen van de broeders uit Joppe gingen met hem mee. |
23 Toen riep hij hen in, en herbergde hen. Des anderen daags trok Petrus met hen heen, en enige broeders van Joppe gingen met hem. |
23 Hierop verzocht hij hun binnen te komen en bewees hun gastvrijheid. Den volgenden dag vertrok hij met hen, en enige broeders uit Joppe gingen met hem mee. |
23 Hij noodde hen binnen en ontving hen gastvrij. En de volgende dag stond hij op en vertrok met hen, en enige der broeders uit Joppe gingen met hem mede. |
23 Pierre donc les fit entrer, et les logea. Le lendemain, il se leva, et partit avec eux. Quelques-uns des frères de Joppé l'accompagnèrent. |
24 En de volgende dag kwamen zij in Caesarea aan. En Cornelius verwachtte hen en had zijn familieleden en beste vrienden bijeengeroepen. |
24 En des anderen daags kwamen zij te Cesaréa; en Cornelius wachtte op hen, en had zijne bloedverwanten en bijzondere vrienden te zamen geroepen. |
24 Den dag daarna kwam hij te Cesarea. Cornelius wachtte hem af en had zijn bloedverwanten en beste vrienden saamgeroepen. |
24 En de volgende dag kwam hij te Caesarea aan. En Cornelius was hen wachtende, terwijl hij zijn bloedverwanten en beste vrienden had bijeengeroepen. |
24 Ils arrivèrent à Césarée le jour suivant. Corneille les attendait, et avait invité ses parents et ses amis intimes. |
25 En het gebeurde, toen Petrus naar binnen ging, dat Cornelius hem tegemoetkwam, aan zijn voeten viel en hem aanbad. |
25 En toen Petrus daar binnen kwam, ging Cornelius hem te gemoet, viel aan zijne voeten en aanbad hem. |
25 Toen dan Petrus binnenkwam, ging Cornelius hem tegemoet en viel vol eerbied aan zijn voeten neer. |
25 En toen het geschiedde, dat Petrus binnentrad, kwam Cornelius hem tegemoet, viel hem te voet en bewees hem hulde. |
25 Lorsque Pierre entra, Corneille, qui était allé au-devant de lui, tomba à ses pieds et se prosterna. |
26 Maar Petrus richtte hem op en zei: Sta op, ik ben zelf ook maar een mens. |
26 Maar Petrus richtte hem op, zeggende: Sta op, ik ben óók een mens. |
26 Maar Petrus richtte hem op met de woorden: Sta op; ik ben ook maar een mens. |
26 Maar Petrus richtte hem op en zeide: Sta op, ik ben zelf ook een mens. |
26 Mais Pierre le releva, en disant: Lève-toi; moi aussi, je suis un homme. |
27 En terwijl hij met hem sprak, ging hij naar binnen en trof er velen aan die samengekomen waren. |
27 En toen hij met hem gesproken had, ging hij binnen, en vond er velen, die samengekomen waren; |
27 Met hem sprekend, ging hij naar binnen en vond er velen verzameld. |
27 En terwijl hij zich met hem onderhield, kwam hij binnen en vond er velen bijeen; |
27 Et conversant avec lui, il entra, et trouva beaucoup de personnes réunies. |
28 En hij zei tegen hen: U weet dat het een Joodse man niet toegestaan is om met iemand van een ander volk om te gaan of bij hem binnen te gaan; maar God heeft mij laten zien dat ik geen mens onheilig of onrein mag noemen. |
28 en hij zeide tot hen: Gij weet, dat het een Joods man niet geoorloofd is, zich te voegen of te komen tot een vreemdeling, maar God heeft mij getoond, dat ik geen mens onheilig of onrein mag noemen; |
28 Hij zeide tot hen: Gij weet wel dat het voor een Jood ongeoorloofd is met een heiden te verkeren of bij hem in huis te komen; maar mij heeft God getoond dat ik geen mens onrein of onheilig mag achten. |
28 En hij sprak tot hen: Gij weet, hoe het een Jood verboden is zich te voegen bij of te gaan tot een niet-jood; doch mij heeft God doen zien, dat ik niemand onheilig of onrein mag noemen. |
28 Vous savez, leur dit-il, qu'il est défendu à un Juif de se lier avec un étranger ou d'entrer chez lui; mais Dieu m'a appris à ne regarder aucun homme comme souillé et impur. |
29 Daarom ben ik ook zonder tegenspreken gekomen, toen ik ontboden werd. Dus vraag ik om welke reden u mij hebt ontboden. |
29 daarom ben ik ook zonder tegenspreken gekomen, toen ik ontboden werd. Zo vraag ik u nu, waarom hebt gij mij laten roepen? |
29 Daarom ben ik zonder weerstreven gekomen toen ik ontboden werd. Dus vraag ik: Om welke reden hebt gij mij verzocht hier te komen? |
29 Daarom ben ik ook zonder tegenspreken op uw uitnodiging gekomen. Ik zou nu wel willen weten, om welke reden gij mij uitgenodigd hebt. |
29 C'est pourquoi je n'ai pas eu d'objection à venir, puisque vous m'avez appelé; je vous demande donc pour quel motif vous m'avez envoyé chercher. |
30 En Cornelius zei: Vier dagen geleden had ik tot dit uur toe gevast, en op het negende uur bad ik in mijn huis. |
30 Cornelius zeide: Ik heb sedert vier dagen gevast tot deze ure toe, en omtrent de negende ure bad ik in mijn huis. |
30 Cornelius zeide: Vier dagen geleden deed ik op het negende uur in mijn huis mijn gebed, |
30 En Cornelius zeide: Juist voor vier dagen, van dit ogenblik af gerekend, was ik op het negende uur thuis in gebed; |
30 Corneille dit: Il y a quatre jours, à cette heure-ci, je priais dans ma maison à la neuvième heure; et voici, un homme vêtu d'un habit éclatant se présenta devant moi, |
31 En zie, er stond een man in blinkende kleding voor mij en die zei: Cornelius, uw gebed is verhoord en uw liefdegaven zijn bij God in gedachtenis gekomen. |
31 En zie, toen trad er een man voor mij in een blinkend kleed, en zeide: Cornelius, uw gebed is verhoord, en aan uwe aalmoezen is gedacht geworden voor God. |
31 toen plotseling een man in een schitterend kleed voor mij stond en zeide: Cornelius, uw gebed is verhoord en van uw aalmoezen is melding gemaakt voor God. |
31 En zie, een man stond voor mij in een blinkend kleed, en hij zeide: Cornelius, uw gebed is verhoord en aan uw aalmoezen is voor God gedacht geworden. |
31 et dit: Corneille, ta prière a été exaucée, et Dieu s'est souvenu de tes aumônes. |
32 Stuur dan mensen naar Joppe en laat Simon halen, die ook Petrus genoemd wordt; deze is te gast in het huis van Simon, de leerlooier, bij de zee. Als hij hier gekomen is, zal hij tot u spreken. |
32 Zo zend nu naar Joppe, en ontbied hier enen Simon, met den bijnaam Petrus, die geherbergd is in het huis van den leerlooier Simon, aan de zee; die zal, als hij komt, met u spreken. |
32 Zend dan een boodschap naar Joppe en verzoek Simon die den bijnaam Petrus heeft bij u te komen. Hij woont bij den leerlooier Simon aan zee. |
32 Zend dan iemand naar Joppe en ontbied Simon, die bijgenaamd wordt Petrus; deze is als gast in het huis van Simon, een leerlooier, aan de zee. |
32 Envoie donc à Joppé, et fais venir Simon, surnommé Pierre; il est logé dans la maison de Simon, corroyeur, près de la mer. |
33 Dus heb ik ogenblikkelijk mensen naar u toe gestuurd, en u hebt er goed aan gedaan dat u hier gekomen bent. Wij zijn dan nu allen hier aanwezig, in de tegenwoordigheid van God, om alles te horen wat u door God bevolen is. |
33 Toen zond ik terstond tot u, en gij hebt wèl gedaan, dat gij gekomen zijt. Nu zijn wij allen hier tegenwoordig voor God, om te horen al wat u door God bevolen is. |
33 Dadelijk heb ik om u gezonden, en gij hebt goed gedaan met hier te komen. Nu zijn wij allen in Gods tegenwoordigheid bijeen om aan te horen alwat u door den Heer bevolen is. |
33 Ik heb dan terstond iemand tot u gezonden en gij hebt er wel aan gedaan hier te komen. Wij zijn dan nu allen aanwezig voor het aangezicht Gods, om te horen al wat u door de Here opgedragen is. |
33 Aussitôt j'ai envoyé vers toi, et tu as bien fait de venir. Maintenant donc nous sommes tous devant Dieu, pour entendre tout ce que le Seigneur t'a ordonné de nous dire. |
34 En Petrus opende zijn mond en zei: Ik zie nu in waarheid in dat God niet iemand om de persoon aanneemt; |
34 En Petrus deed zijnen mond open en zeide: Nu bevind ik in waarheid, dat God den persoon niet aanziet; |
34 Hierop opende Petrus zijn mond en zeide: Thans zie ik inderdaad in dat God geen aanzien des persoons kent, |
34 En Petrus opende zijn mond en zeide: Inderdaad bemerk ik, dat er bij God geen aanneming des persoons is, |
34 Alors Pierre, ouvrant la bouche, dit: En vérité, je reconnais que Dieu ne fait point acception de personnes, |
35 maar in ieder volk is degene die Hem vreest en gerechtigheid doet, Hem welgevallig. |
35 maar dat onder ieder volk, wie hem vreest en recht doet hem aangenaam is. |
35 maar dat alwie Hem vreest en recht handelt, tot welk volk hij ook behoort, Hem welbehaaglijk is. |
35 Maar onder elk volk is wie Hem vereert en gerechtigheid werkt, Hem welgevallig, |
35 mais qu'en toute nation celui qui le craint et qui pratique la justice lui est agréable. |
36 Dit is het woord dat Hij gezonden heeft tot de Israëlieten, waardoor Hij vrede verkondigt door Jezus Christus; Deze is de Heere van allen. |
36 Gij weet wel van de prediking, welke God tot de kinderen Israëls gezonden heeft, en heeft laten verkondigen den vrede door Jezus Christus--die een Heer is van allen--, |
36 Dit is de prediking die Hij heeft doen brengen aan de zonen Israels: de verkondiging van vrede door Jezus Christus: want die is aller Heer. |
36 Naar het woord, dat Hij heeft doen brengen aan de kinderen Israels om vrede te verkondigen door Jezus Christus. Deze is aller Heer. |
36 Il a envoyé la parole aux fils d'Israël, en leur annonçant la paix par Jésus-Christ, qui est le Seigneur de tous. |
37 U weet wat er gebeurd is in heel Judea, wat begon in Galilea na de doop die Johannes gepredikt heeft: |
37 welke door geheel Judéa geschied is, en begonnen in Galiléa, na den doop, dien Johannes predikte; |
37 Gij weet wel wat in geheel Judea gebeurd is, te beginnen van Galilea na den doop dien Johannes predikte, |
37 Gij weet van de dingen, die geschied zijn door het gehele Joodse land, te beginnen in Galilea, na de doop, die Johannes verkondigde, |
37 Vous savez ce qui est arrivé dans toute la Judée, après avoir commencé en Galilée, à la suite du baptême que Jean a prêché; |
38 hoe God Jezus van Nazareth gezalfd heeft met de Heilige Geest en met kracht en hoe Hij het land doorgegaan is, terwijl Hij goeddeed en allen die door de duivel overweldigd waren, genas, want God was met Hem. |
38 hoe God dezen Jezus van Nazaret gezalfd heeft met den Heiligen Geest en met kracht, die alom gereisd is en heeft welgedaan, en allen gezond gemaakt, die door den duivel overweldigd waren, want God was met hem. |
38 hoe God Jezus van Nazaret met heiligen geest en kracht gezalfd heeft, en hoe hij rondtrok weldoend en allen die door den Duivel overweldigd waren genezend; want God was met hem. |
38 Van Jezus van Nazaret, hoe God Hem met de Heilige Geest en met kracht heeft gezalfd. Hij is rondgegaan, weldoende en genezende allen, die door de duivel overweldigd waren; want God was met Hem. |
38 vous savez comment Dieu a oint du Saint-Esprit et de force Jésus de Nazareth, qui allait de lieu en lieu faisant du bien et guérissant tous ceux qui étaient sous l'empire du diable, car Dieu était avec lui. |
39 En wij zijn getuigen van alles wat Hij gedaan heeft, zowel in het Joodse land als in Jeruzalem. Ze hebben Hem gedood door Hem aan een hout te hangen. |
39 En wij zijn getuigen van al hetgeen hij gedaan heeft, te Judéa en te Jeruzalem; dien zij gedood hebben, door hem te hangen aan een hout. |
39 En wij zijn getuigen van alwat hij verrichtte in het land der Joden en in Jeruzalem. Hem hebben zij gedood door hem aan een kruishout op te hangen. |
39 En wij zijn getuigen van al hetgeen Hij gedaan heeft in het land der Joden zowel als te Jeruzalem; en zij hebben Hem gedood door Hem te hangen aan een hout. |
39 Nous sommes témoins de tout ce qu'il a fait dans le pays des Juifs et à Jérusalem. Ils l'ont tué, en le pendant au bois. |
40 Deze heeft God opgewekt op de derde dag en Hij heeft gegeven dat Hij zou verschijnen, |
40 Dezen heeft God opgewekt ten derden dage, en hem laten openbaar worden, |
40 God nu heeft hem ten derden dage opgewekt en hem de macht gegeven zich zichtbaar te vertonen, |
40 Hem heeft God ten derden dage opgewekt en heeft gegeven, dat Hij verscheen, |
40 Dieu l'a ressuscité le troisième jour, et il a permis qu'il apparût, |
41 niet aan heel het volk, maar aan de getuigen die door God tevoren verkozen waren, aan ons namelijk, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden opgestaan was. |
41 niet aan al het volk, maar aan ons, de getuigen te voren door God uitverkoren, ons, die met hem gegeten en gedronken hebben, nadat hij uit de doden opgestaan is. |
41 niet aan het gehele volk, maar aan ons, die van tevoren door God uitverkoren waren getuigen hiervan te zijn, die nadat hij uit de doden was opgestaan met hem gegeten en gedronken hebben. |
41 Niet aan het gehele volk, doch aan de getuigen, die door God tevoren gekozen waren, aan ons, die met Hem gegeten en gedronken hebben, nadat Hij uit de doden was opgestaan; |
41 non à tout le peuple, mais aux témoins choisis d'avance par Dieu, à nous qui avons mangé et bu avec lui, après qu'il fut ressuscité des morts. |
42 En Hij heeft ons bevolen tot het volk te prediken en te getuigen dat Hij Degene is Die door God aangesteld is tot een Rechter over levenden en doden. |
42 En hij heeft ons geboden te prediken aan het volk, en te getuigen, dat hij door God is verordend tot een rechter van levenden en doden. |
42 En ons heeft hij opgedragen aan het volk te prediken en te getuigen dat hij de door God aangewezen rechter van levenden en doden is. |
42 En Hij heeft ons geboden het volk te prediken en te betuigen, dat Hij het is, die door God is aangesteld tot rechter over levenden en doden. |
42 Et Jésus nous a ordonné de prêcher au peuple et d'attester que c'est lui qui a été établi par Dieu juge des vivants et des morts. |
43 Van Hem getuigen al de profeten dat ieder die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangen zal door Zijn Naam. |
43 Van deze geven alle profeten getuigenis, dat door zijnen naam allen, die in hem geloven, vergeving der zonden ontvangen zullen. |
43 Alle profeten leggen getuigenis omtrent hem af, dat door zijn naam ieder die in hem gelooft vergiffenis van zonden ontvangt. |
43 Van Hem getuigen alle profeten, dat een ieder, die in Hem gelooft, vergeving van zonden ontvangt door zijn naam. |
43 Tous les prophètes rendent de lui le témoignage que quiconque croit en lui reçoit par son nom le pardon des péchés. |
44 Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen die het Woord hoorden. |
44 Toen Petrus nog deze woorden sprak, viel de Heilige Geest op allen die dat woord aanhoorden. |
44 Terwijl Petrus nog zo sprak, daalde de Heilige Geest neer op allen die de rede aanhoorden. |
44 Terwijl Petrus deze woorden nog sprak, viel de Heilige Geest op allen, die het woord hoorden. |
44 Comme Pierre prononçait encore ces mots, le Saint-Esprit descendit sur tous ceux qui écoutaient la parole. |
45 En de gelovigen die van de besnijdenis waren, zovelen als er met Petrus waren meegekomen, waren buiten zichzelf dat de gave van de Heilige Geest ook op de heidenen uitgestort werd, |
45 En de gelovigen uit de besnijdenis, die met Petrus gekomen waren, ontzetten zich, dat ook op de heidenen de gave des Heiligen Geestes uitgestort werd; |
45 En de gelovigen uit het Jodendom die met Petrus meegekomen waren stonden er versteld van dat de gave van den Heiligen Geest ook over de heidenen uitgestort was; |
45 En al de gelovigen uit de besnijdenis, die met Petrus waren medegekomen, stonden verbaasd, dat de gave van de Heilige Geest ook over de heidenen was uitgestort, |
45 Tous les fidèles circoncis qui étaient venus avec Pierre furent étonnés de ce que le don du Saint-Esprit était aussi répandu sur les païens. |
46 want zij hoorden hen spreken in vreemde talen en God grootmaken. Toen antwoordde Petrus: |
46 want zij hoorden, dat zij met tongen spraken en God hoog prezen. Toen antwoordde Petrus: |
46 want zij hoorden hen tongetaal spreken en God verheerlijken. Toen hernam Petrus: |
46 Want zij hoorden hen spreken in tongen en God grootmaken. Toen merkte Petrus op: |
46 Car ils les entendaient parler en langues et glorifier Dieu. Alors Pierre dit: |
47 Kan iemand soms het water weren, zodat deze mensen, die evenals wij de Heilige Geest ontvangen hebben, niet gedoopt zouden worden? |
47 Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt zouden worden, die den Heiligen Geest ontvangen hebben, gelijk ook wij? |
47 Kan wel iemand het water weren en verhinderen dat dezen gedoopt worden, zij, die den Heiligen Geest hebben ontvangen evenals wij? |
47 Zou iemand het water kunnen weren, om dezen te dopen, die evenals wij de Heilige Geest hebben ontvangen? |
47 Peut-on refuser l'eau du baptême à ceux qui ont reçu le Saint-Esprit aussi bien que nous? |
48 En hij beval dat zij gedoopt zouden worden in de Naam van de Heere. Toen vroegen zij hem enkele dagen bij hen te blijven. |
48 En hij beval hen te dopen in den naam des Heren. Toen baden zij hem, dat hij enige dagen bij hen zou blijven. |
48 En hij beval dat zij met den naam van Jezus Christus gedoopt werden. Toen verzochten zij hem enige dagen te blijven. |
48 En hij beval hen te dopen in de naam van Jezus Christus. Toen verzochten zij hem nog enige dagen te blijven. |
48 Et il ordonna qu'ils fussent baptisés au nom du Seigneur. Sur quoi ils le prièrent de rester quelques jours auprès d'eux. |