|
1 Het eerste boek heb ik gemaakt, o Theofilus, over alles wat Jezus begonnen is te doen én te onderwijzen, |
1 Het eerste verhaal heb ik gedaan, o Theofilus, van al hetgeen Jezus begonnen heeft beide te doen en te leren, |
1 In mijn eerste boek, Theofilus, handelde ik over alwat Jezus deed en leerde, van den aanvang af |
1 Mijn eerste boek heb ik gemaakt, Teofilus, over al wat Jezus begonnen is te doen en te leren, |
1 Théophile, j'ai parlé, dans mon premier livre, de tout ce que Jésus a commencé de faire et d'enseigner dès le commencement |
2 tot op de dag waarop Hij opgenomen is, nadat Hij door de Heilige Geest aan de apostelen, die Hij uitgekozen had, opdrachten had gegeven. |
2 tot op den dag dat hij opgenomen werd, nadat hij den apostelen, die hij verkoren had, door den Heiligen Geest zijne bevelen gegeven had; |
2 tot op den dag waarop hij, na aan de apostelen die hij uitverkoren had door den Heiligen Geest zijn bevelen gegeven te hebben, werd opgenomen. |
2 Tot de dag dat Hij werd opgenomen, nadat Hij aan de apostelen, die Hij had uitgekozen. door de heilige Geest zijn bevelen had gegeven; |
2 jusqu'au jour où il fut enlevé au ciel, après avoir donné ses ordres, par le Saint-Esprit, aux apôtres qu'il avait choisis. |
3 Hij heeft Zichzelf, nadat Hij geleden had, ook levend aan hen vertoond, met veel onmiskenbare bewijzen, veertig dagen lang, waarbij Hij door hen gezien werd en over de dingen sprak die het Koninkrijk van God betreffen. |
3 aan wie hij ook zichzelven, na zijn lijden, als den levende getoond heeft met menigerlei kentekenen, en veertig dagen lang verscheen hij hun en sprak van het rijk Gods. |
3 Hun ook vertoonde hij zich na zijn lijden, op vele wijzen latend zien dat hij leefde; veertig dagen lang verscheen hij hun en besprak met hen de aangelegenheden van het Koninkrijk Gods. |
3 Aan wie Hij Zich ook na zijn lijden met vele kentekenen levend heeft vertoond, veertig dagen lang hun verschijnende en tot hen sprekende over al wat het Koninkrijk Gods betreft. |
3 Après qu'il eut souffert, il leur apparut vivant, et leur en donna plusieurs preuves, se montrant à eux pendant quarante jours, et parlant des choses qui concernent le royaume de Dieu. |
4 En toen Hij met hen samen was, beval Hij hun dat zij niet uit Jeruzalem weg zouden gaan, maar de belofte van de Vader zouden verwachten, die u, zei Hij, van Mij gehoord hebt; |
4 En toen hij hen vergaderd had, beval hij hun, dat zij van Jeruzalem niet zouden wijken, maar wachten op de belofte des Vaders, die gij [zeide hij] van mij gehoord hebt. |
4 Toen hij eens met hen den maaltijd gebruikte, gelastte hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar de belofte des Vaders af te wachten, die gij, zeide hij, van mij vernomen hebt; |
4 En terwijl Hij met hen aanzat, gebood Hij hun Jeruzalem niet te verlaten, maar te blijven wachten op de belofte van de Vader, die gij [zeide] [Hij] van Mij gehoord hebt. |
4 Comme il se trouvait avec eux, il leur recommanda de ne pas s'éloigner de Jérusalem, mais d'attendre ce que le Père avait promis, ce que je vous ai annoncé, leur dit-il; |
5 want Johannes doopte wel met water, maar u zult met de Heilige Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen. |
5 Want Johannes heeft met water gedoopt, maar gij zult met den Heiligen Geest gedoopt worden, niet lang na deze dagen. |
5 want Johannes doopte wel met water, maar gij zult na niet veel dagen met heiligen geest gedoopt worden. |
5 Want Johannes doopte met water, maar gij zult met de heilige Geest gedoopt worden, niet vele dagen na deze. |
5 car Jean a baptisé d'eau, mais vous, dans peu de jours, vous serez baptisés du Saint-Esprit. |
6 Zij dan die samengekomen waren, vroegen Hem: Heere, zult U in deze tijd voor Israël het Koninkrijk weer herstellen? |
6 Die nu samengekomen waren vraagden hem, en zeiden: Heer, zult gij in dezen tijd Israël het rijk wederoprichten? |
6 Eens kwamen zij bij hem en vroegen hem: Heer, zult gij in dezen tijd het koninkrijk over Israel weer oprichten? |
6 Zij dan, die daar bijeengekomen waren, vroegen Hem en zeiden: Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israel? |
6 Alors les apôtres réunis lui demandèrent: Seigneur, est-ce en ce temps que tu rétabliras le royaume d'Israël? |
7 En Hij zei tegen hen: Het komt u niet toe de tijden of gelegenheden te weten die de Vader in Zijn eigen macht gesteld heeft, |
7 Maar hij zeide tot hen: Het betaamt u niet tijd of ure te weten, welke de Vader zijner macht heeft voorbehouden; |
7 Hij zeide tot hen: Het komt u niet toe de tijden of gelegenheden te kennen die de Vader vrijmachtig bepaald heeft; |
7 Hij zeide tot hen: Het is niet uw zaak de tijden of gelegenheden te weten, waarover de Vader de beschikking aan Zich gehouden heeft, |
7 Il leur répondit: Ce n'est pas à vous de connaître les temps ou les moments que le Père a fixés de sa propre autorité. |
8 maar u zult de kracht van de Heilige Geest ontvangen, Die over u komen zal; en u zult Mijn getuigen zijn, zowel in Jeruzalem als in heel Judea en Samaria en tot aan het uiterste van de aarde. |
8 maar gij zult kracht ontvangen, als de Heilige Geest op u komen zal, en gij zult mijne getuigen zijn, te Jeruzalem en in geheel Judéa en Samarië, en tot aan het einde der aarde. |
8 maar gij zult, wanneer de Heilige Geest op u komt, kracht ontvangen en mijn getuigen zijn in Jeruzalem, geheel Judea en Samarie, ja, tot het uiteinde der aarde. |
8 Maar gij zult kracht ontvangen, wanneer de Heilige Geest over u komt, en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem en in geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde. |
8 Mais vous recevrez une puissance, le Saint-Esprit survenant sur vous, et vous serez mes témoins à Jérusalem, dans toute la Judée, dans la Samarie, et jusqu'aux extrémités de la terre. |
9 En nadat Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen. |
9 En toen hij dit gezegd had, werd hij opgenomen, dat zij het zagen, en ene wolk nam hem weg voor hunne ogen. |
9 Zo sprekend, steeg hij, terwijl zij het zagen, omhoog, en een wolk onttrok hem aan hun ogen. |
9 En nadat Hij dit gesproken had, werd Hij opgenomen, terwijl zij het zagen, en een wolk onttrok Hem aan hun ogen. |
9 Après avoir dit cela, il fut élevé pendant qu'ils le regardaient, et une nuée le déroba à leurs yeux. |
10 En toen zij, terwijl Hij van hen wegging, hun ogen naar de hemel gericht hielden, zie, twee mannen stonden bij hen in witte kleding, |
10 En toen zij hem nazagen, terwijl hij ten hemel voer, zie, toen stonden bij hen twee mannen in witte klederen, |
10 Toen zij nog naar den hemel staarden, terwijl hij opvoer, daar stonden twee mannen in blinkende klederen bij hen, |
10 En toen zij naar de hemel staarden, terwijl Hij henenvoer, zie, twee mannen in witte klederen stonden bij hen, |
10 Et comme ils avaient les regards fixés vers le ciel pendant qu'il s'en allait, voici, deux hommes vêtus de blanc leur apparurent, |
11 die ook zeiden: Galilese mannen, waarom staat u omhoog te kijken naar de hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze terugkomen als u Hem naar de hemel hebt zien gaan. |
11 die ook zeiden: Gij mannen van Galiléa, wat staat gij en ziet naar den hemel? Deze Jezus, die van u opgenomen is ten hemel, zal komen, gelijk gij hem ten hemel hebt zien varen. |
11 die zeiden: Galileers, wat staat gij naar den hemel op te zien Deze Jezus, die van u heengegaan en ten hemel gevaren is, zal op dezelfde wijze waarop gij hem ten hemel hebt zien gaan terugkomen. |
11 Die ook zeiden: Galileese mannen, wat staat gij daar en ziet op naar de hemel? Deze Jezus, die van u opgenomen is naar de hemel, zal op dezelfde wijze wederkomen, als gij Hem ten hemel hebt zien varen. |
11 et dirent: Hommes Galiléens, pourquoi vous arrêtez-vous à regarder au ciel? Ce Jésus, qui a été enlevé au ciel du milieu de vous, viendra de la même manière que vous l'avez vu allant au ciel. |
12 Toen keerden zij terug naar Jeruzalem, van de berg die de Olijfberg genoemd wordt, die vlak bij Jeruzalem is en daar een sabbatsreis vandaan ligt. |
12 Toen keerden zij wederom naar Jeruzalem, van den berg genaamd de Olijfberg, die nabij Jeruzalem is, liggende van daar ene sabbatsreis. |
12 Toen keerden zij van den berg die de Olijfberg heet, die dicht bij Jeruzalem is, zover men op sabbat gaan mag, naar Jeruzalem terug. |
12 Toen keerden zij terug naar Jeruzalem van de berg, genaamd de Olijfberg, die dicht bij Jeruzalem is, een sabbatsreis daarvandaan. |
12 Alors ils retournèrent à Jérusalem, de la montagne appelée des oliviers, qui est près de Jérusalem, à la distance d'un chemin de sabbat. |
13 En toen zij in Jeruzalem gekomen waren, gingen zij naar de bovenzaal en bleven daar, namelijk Petrus en Jakobus en Johannes en Andreas, Filippus en Thomas, Bartholomeüs en Mattheüs, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Simon Zelotes, en Judas, de broer van Jakobus. |
13 En toen zij binnenkwamen, klommen zij naar de opperzaal, waar zich ophielden Petrus en Jakobus, Johannes en Andréas, Filippus en Thomas, Bartholomeüs en Mattheüs, Jakobus, de zoon van Alfeüs, en Simon Zelotes, en Judas, de zoon van Jakobus. |
13 Daar gekomen, gingen zij naar de bovenkamer waar zij gewoonlijk samen kwamen; te weten Petrus, Johannes, Jacobus, Andreas, Filippus, Thomas, Bartholomeus, Mattheüs, Jacobus de zoon van Alfeus, Simon de Ijveraar en Judas de zoon van Jacobus. |
13 En toen zij in de stad gekomen waren, gingen zij naar de bovenzaal, waar zij verblijf hielden: Petrus en Johannes en Jakobus en Andreas, Filippus en Tomas, Bartolomeus en Matteus, Jakobus, de zoon van Alfeus, en Simon de Zeloot en Judas, de zoon van Jakobus. |
13 Quand ils furent arrivés, ils montèrent dans la chambre haute où ils se tenaient d'ordinaire; c'étaient Pierre, Jean, Jacques, André, Philippe, Thomas, Barthélemy, Matthieu, Jacques, fils d'Alphée, Simon le Zélote, et Jude, fils de Jacques. |
14 Dezen bleven allen eensgezind volharden in het bidden en smeken, met de vrouwen en Maria, de moeder van Jezus, en met Zijn broers. |
14 Dezen allen volhardden eendrachtig in het gebed, met enige vrouwen, en Maria, de moeder van Jezus, en zijne broeders. |
14 Dezen volhardden eendrachtig in het bidden, met enige vrouwen, Maria, de moeder van Jezus, en zijn broeders. |
14 Deze allen bleven eendrachtig volharden in het gebed, met enige vrouwen en Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broeders. |
14 Tous d'un commun accord persévéraient dans la prière, avec les femmes, et Marie, mère de Jésus, et avec les frères de Jésus. |
15 En in die dagen stond Petrus op te midden van de discipelen – er was namelijk een menigte bijeen van ongeveer honderdtwintig personen – en sprak: |
15 En in die dagen trad Petrus op in het midden der jongeren, en zeide [er was nu ene schaar bijeen van omtrent honderd en twintig personen]: |
15 In die dagen stond Petrus te midden der broeders op en zeide--er waren ongeveer honderd twintig personen bijeen--: |
15 En in die dagen stond Petrus op onder de broeders (en er was een groep van ongeveer honderd twintig personen bijeen) en hij sprak: |
15 En ces jours-là, Pierre se leva au milieu des frères, le nombre des personnes réunies étant d'environ cent vingt. Et il dit: |
16 Mannenbroeders, dit Schriftwoord moest vervuld worden dat de Heilige Geest bij monde van David van tevoren gesproken heeft over Judas, die gids geweest is voor hen die Jezus gevangennamen; |
16 Mannen broeders, de schrift moest vervuld worden, welke de Heilige Geest door den mond van David voorzegd heeft aangaande Judas, die de leidsman was dergenen die Jezus gevangen namen; |
16 Broeders, vervuld moest worden het Schriftwoord waarin de Heilige Geest bij monde van David voorspeld heeft over Judas, die de gids geweest is der mannen die Jezus gevangen genomen hebben: |
16 Mannen broeders, het schriftwoord moest in vervulling gaan, dat de Heilige Geest voorheen bij monde van David gesproken heeft aangaande Judas die de gids is geweest van hen, die Jezus gevangen namen; |
16 Hommes frères, il fallait que s'accomplît ce que le Saint-Esprit, dans l'Ecriture, a annoncé d'avance, par la bouche de David, au sujet de Judas, qui a été le guide de ceux qui ont saisi Jésus. |
17 want hij werd bij ons gerekend en had aan deze bediening deel gekregen. |
17 want hij was onder ons geteld en had dit ambt met ons verkregen. |
17 dat hij tot ons behoorde en deel had aan deze bediening. |
17 Want hij werd tot ons getal gerekend en had aandeel aan deze bediening gekregen. |
17 Il était compté parmi nous, et il avait part au même ministère. |
18 Deze nu heeft met het loon van de ongerechtigheid een stuk grond verkregen, en nadat hij voorovergevallen was, barstte hij in het midden open en kwamen al zijn ingewanden naar buiten. |
18 Deze heeft een akker verworven voor het onrechtvaardige loon, en voorover gestort, is hij door midden gebarsten, en al zijne ingewanden zijn uitgeschud. |
18 Hij nu heeft voor zijn zondeloon een stuk land gekocht, is voorovergevallen en uit elkander gebarsten, zodat al zijn ingewanden uitgestort werden; |
18 Deze nu heeft een stuk grond verkregen voor het loon zijner ongerechtigheid en voorovergestort, is hij midden opengereten en al zijn ingewanden zijn naar buiten gekomen; |
18 Cet homme, ayant acquis un champ avec le salaire du crime, est tombé, s'est rompu par le milieu du corps, et toutes ses entrailles se sont répandues. |
19 En het is bekend geworden bij allen die in Jeruzalem wonen, zodat dat stuk grond in hun eigen taal Akeldama genoemd wordt, dat wil zeggen: bloedakker. |
19 En het is bekend geworden aan allen die te Jeruzalem wonen, zodat die akker in hunne taal genaamd wordt Akeldama, dat is: Bloedakker. |
19 aan al de inwoners van Jeruzalem is dit bekend geworden, zodat dat land in hun taal Akeldamach, dat is Bloedland, genoemd wordt. |
19 En het is bekend geworden aan allen, die te Jeruzalem wonen, zodat dat stuk land in hun eigen taal Akeldama, dat wil zeggen, bloedgrond, heet. |
19 La chose a été si connue de tous les habitants de Jérusalem que ce champ a été appelé dans leur langue Hakeldama, c'est-à-dire, champ du sang. |
20 Want er staat geschreven in het boek van de Psalmen: Laat zijn woonplaats woest worden en laat er niemand zijn die daarin woont. En: Laat een ander zijn ambt als opziener nemen. |
20 Want er staat geschreven in het boek der Psalmen: "Zijne woning worde woest, en er zij niemand die daarin wone", en: "Zijn opzienersambt ontvange een ander". |
20 Want er staat geschreven in het Psalmboek: Zijn verblijf worde een verlaten plek; er zij geen bewoner in! en: Een ander krijge zijn opzienersambt. |
20 Want er staat geschreven in het boek der Psalmen: Zijn plaats worde woest en er zij niemand, die erop woont, en: Een ander neme het opzicht, dat hij had. |
20 Or, il est écrit dans le livre des Psaumes: Que sa demeure devienne déserte, Et que personne ne l'habite! Et: Qu'un autre prenne sa charge! |
21 Het is dus nodig dat een van de mannen die met ons omgegaan zijn gedurende heel de tijd dat de Heere Jezus onder ons in- en uitging, |
21 Zo moet dan een der mannen, die bij ons geweest zijn al den tijd, in welken de Heer Jezus onder ons is in [gegaan] en uitgegaan, |
21 Daarom is het noodzakelijk dat van de mannen die met ons samenwaren al den tijd dat de Heer met ons in [gang] en uitging, |
21 Er moet dan van de mannen, die zich bij ons hebben aangesloten in al de tijd, dat de Here Jezus bij ons ingegaan en uitgegaan is, |
21 Il faut donc que, parmi ceux qui nous ont accompagnés tout le temps que le Seigneur Jésus a vécu avec nous, |
22 te beginnen met de doop van Johannes tot op de dag waarop Hij van ons opgenomen werd, met ons getuige wordt van Zijn opstanding. |
22 van den doop van Johannes tot op den dag, dat hij van ons genomen is, met ons getuige zijner opstanding worden. |
22 te beginnen van den doop van Johannes tot den dag waarop hij van ons opgenomen werd, dat een van hen met ons getuige wordt van zijn opstanding. |
22 Te beginnen met de doop van Johannes tot de dag, dat Hij van ons werd opgenomen, een van hen met ons getuige worden van zijn opstanding. |
22 depuis le baptême de Jean jusqu'au jour où il a été enlevé du milieu de nous, il y en ait un qui nous soit associé comme témoin de sa résurrection. |
23 En zij stelden er twee voor: Jozef, die Barsabas heette, die ook Justus genoemd werd, en Matthias. |
23 En zij stelden er twee, Jozef, genaamd Barsabas, met den bijnaam Justus, en Matthias. |
23 Zij stelden dan twee voor, Jozef bijgenaamd Barsabbas, ook Justus genoemd, en Matthias. |
23 En zij stelden er twee voor: Jozef, genaamd Barsabbas, die de bijnaam Justus had, en Mattias. |
23 Ils en présentèrent deux: Joseph appelé Barsabbas, surnommé Justus, et Matthias. |
24 En zij baden en zeiden: U Heere, Kenner van het hart van allen, wijs van deze twee er een aan, die U uitgekozen hebt |
24 En zij baden en zeiden: Gij Heer, kenner van aller harten, wijs van deze twee één aan, dien Gij verkoren hebt, |
24 Toen baden zij: Heer, kenner van aller hart, wijs gij aan, wien gij uit deze twee uitverkoren hebt |
24 En zij baden en zeiden: Wijs Gij, Here, die aller harten kent, die ene aan, die Gij van deze twee hebt uitgekozen, |
24 Puis ils firent cette prière: Seigneur, toi qui connais les coeurs de tous, désigne lequel de ces deux tu as choisi, |
25 om deel te krijgen aan deze bediening, namelijk aan het apostelschap, waarvan Judas afgeweken is om naar zijn eigen plaats te gaan. |
25 opdat hij ontvange deze bediening en het apostelambt, waarvan Judas is afgeweken, om heen te gaan naar zijne eigene plaats. |
25 om de plaats in te nemen van dit apostelambt, waarvan Judas is heengegaan naar de plaats die hem toekwam. |
25 Om de plaats van deze dienst en dit apostelschap in te nemen, waarvan Judas vervallen is om naar zijn eigen plaats te gaan. |
25 afin qu'il ait part à ce ministère et à cet apostolat, que Judas a abandonné pour aller en son lieu. |
26 En zij wierpen hun loten en het lot viel op Matthias; en hij werd met instemming van allen aan de elf apostelen toegevoegd. |
26 En zij wierpen het lot over hen, en het lot viel op Matthias, en hij werd aan de elf apostelen toegevoegd. |
26 Hierop lieten zij hen loten, en het lot viel op Matthias, die dus toegevoegd werd aan de elf apostelen. |
26 En zij lieten hen loten en het lot viel op Mattias en hij werd gekozen verklaard bij de elf apostelen. |
26 Ils tirèrent au sort, et le sort tomba sur Matthias, qui fut associé aux onze apôtres. |