Handelingen 5
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 En een zekere man, van wie de naam Ananias was, verkocht samen met zijn vrouw Saffira een eigendom, 1 En een zeker man, met name Ananias, met zijn vrouw Saffira, verkocht een eigendom, 1 Een zekere Ananias verkocht samen met zijn vrouw Saffira eveneens een stuk grond,
2 en hield een deel van de opbrengst achter, ook met medeweten van zijn vrouw, en hij bracht een bepaald gedeelte en legde dat aan de voeten van de apostelen. 2 Hield iets van de opbrengst achter, met medeweten van zijn vrouw, en bracht een zeker deel en legde het aan de voeten der apostelen. 2 maar hield een deel van de opbrengst achter – ook zijn vrouw wist daarvan – en bracht de rest van het geld naar de apostelen.
3 En Petrus zei: Ananias, waarom heeft de satan uw hart vervuld, zodat u gelogen hebt tegen de Heilige Geest en een deel achtergehouden hebt van de opbrengst van het stuk grond? 3 Maar Petrus zeide: Ananias, waarom heeft de satan uw hart vervuld om de Heilige Geest te bedriegen en iets achter te houden van de opbrengst van het stuk land? 3 Maar Petrus zei: ‘Ananias, waarom heb je je door Satan laten misleiden en heb je de heilige Geest bedrogen door een deel van de opbrengst van het stuk grond achter te houden?
4 Als het onverkocht gebleven was, bleef het dan niet van u, en toen het verkocht was, bleef de opbrengst dan niet tot uw beschikking? Waarom toch hebt u deze daad in uw hart voorgenomen? U hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God. 4 Als het onverkocht gebleven was, bleef het dan niet van u, en was, na de verkoop, de opbrengst niet te uwer beschikking? Hoe kondt gij aan deze daad in uw hart plaats geven? Gij hebt niet tegen mensen gelogen, maar tegen God. 4 Je had het immers niet hoeven te verkopen, en nu je het wel verkocht hebt, had je met de opbrengst toch kunnen doen wat je wilde? Wat heeft je bezield om je zo te gedragen? Niet de mensen heb je bedrogen, maar God zelf.’
5 Toen Ananias deze woorden hoorde, viel hij neer en gaf de geest. En er ontstond grote vrees bij allen die dit hoorden. 5 En bij het horen van deze woorden viel Ananias neder en blies de adem uit. En een grote vrees kwam over allen, die het hoorden. 5 Bij het horen van deze woorden viel Ananias neer en stierf, en iedereen wie dit ter ore kwam schrok hevig.
6 En de jonge mannen stonden op, legden hem af, droegen hem naar buiten en begroeven hem. 6 En de jonge mannen stonden op en legden hem af, en zij droegen hem uit en begroeven hem. 6 Enkele jongemannen wikkelden hem in een lijkwade, droegen hem naar buiten en begroeven hem.
7 En het gebeurde na verloop van ongeveer drie uur dat ook zijn vrouw daar binnenkwam, zonder te weten wat er gebeurd was. 7 En het geschiedde na verloop van ongeveer drie uur, dat zijn vrouw binnenkwam, onkundig van wat er gebeurd was. 7 Ongeveer drie uur later kwam zijn vrouw binnen, die niet wist wat er gebeurd was.
8 En Petrus antwoordde haar: Zeg mij, hebt u beiden het land voor zoveel verkocht? En zij zei: Ja, voor zoveel. 8 En Petrus antwoordde haar: Zeg mij, hebt gij het stuk land voor zoveel verkocht? En zij zeide: Ja, voor zoveel. 8 Petrus vroeg haar: ‘Zeg me, hebben jullie het stuk grond voor dit bedrag verkocht?’ Ze antwoordde: ‘Ja, voor dit bedrag.’
9 Petrus zei tegen haar: Waarom toch hebt u met elkaar afgesproken de Geest van de Heere te verzoeken? Zie, de voeten van hen die uw man begraven hebben, zijn voor de deur en zullen u ook uitdragen. 9 En Petrus zeide tot haar: Hoe hebt gij kunnen overeenkomen om de Geest des Heren te verzoeken? Zie, de voeten van hen, die uw man hebben begraven, zijn aan de deur en zij zullen ook u uitdragen. 9 Daarop zei Petrus: ‘Hoe hebben jullie durven besluiten om de Geest van de Heer te trotseren? Kijk, degenen die je man begraven hebben staan voor de deur, en ze zullen ook jou naar je graf dragen.’
10 En zij viel onmiddellijk voor zijn voeten neer en gaf de geest. En toen de jongemannen binnengekomen waren, troffen zij haar dood aan, en zij droegen haar naar buiten en begroeven haar bij haar man. 10 En zij viel terstond neder voor zijn voeten en blies de adem uit; en de jonge mannen kwamen binnen en vonden haar dood en zij droegen haar uit en begroeven haar bij haar man. 10 Onmiddellijk viel ze voor zijn voeten neer en stierf. Toen de jongemannen binnenkwamen, troffen ze haar dood aan. Ze droegen haar naar buiten en begroeven haar bij haar man.
11 En er kwam grote vrees over heel de gemeente en over allen die dit hoorden. 11 En een grote vrees kwam over de gehele gemeente en over allen, die dit hoorden. 11 De hele gemeente en allen die hiervan hoorden, werden door grote schrik bevangen.
12 En er gebeurden door de handen van de apostelen veel tekenen en wonderen onder het volk; en zij waren allen eensgezind bijeen in de zuilengang van Salomo. 12 En door de handen der apostelen geschiedden vele tekenen en wonderen onder het volk; en zij waren allen eendrachtig bijeen in de zuilengang van Salomo. 12 De apostelen verrichtten vele tekenen en wonderen onder het volk. De gelovigen kwamen eensgezind bijeen in de zuilengang van Salomo,
13 En van de anderen durfde niemand zich daar bij hen aan te sluiten, maar het volk had grote achting voor hen. 13 Doch van de anderen durfde niemand zich bij hen aansluiten, maar het volk stelde hen hoog. 13 en ofschoon niemand zich daar bij hen durfde te voegen, sprak het volk vol lof over hen.
14 En er werden er steeds meer toegevoegd die in de Heere geloofden, menigten van zowel mannen als vrouwen, 14 En des te meer werden er toegevoegd, die de Here geloofden, tal van mannen zowel als vrouwen, 14 Er kwamen steeds meer mensen bij die in de Heer geloofden, een groot aantal mannen zowel als vrouwen,
15 zodat zij de zieken naar buiten droegen op de straten en hen op bedden en ligmatten legden, opdat, wanneer Petrus voorbijkwam, ook maar zijn schaduw op iemand van hen zou kunnen vallen. 15 Zo zelfs, dat men de zieken op straat droeg en op bedden en matrassen legde, opdat, wanneer Petrus voorbijkwam, ook maar zijn schaduw op iemand van hen zou vallen. 15 en ze legden zelfs zieken op draagbedden of matten buiten op straat, in de hoop dat toch ten minste de schaduw van Petrus, wanneer hij voorbijkwam, op een van hen zou vallen.
16 En ook de menigte uit de steden in de omgeving kwam gezamenlijk naar Jeruzalem. Men bracht zieken en hen die door onreine geesten gekweld werden, en zij werden allen genezen. 16 En ook de menigte uit de steden rondom Jeruzalem stroomde toe en bracht zieken en door onreine geesten gekwelden mede. En zij werden allen genezen. 16 Ook vanuit de steden rondom Jeruzalem stroomden de mensen toe; ze brachten zieken mee en mensen die door onreine geesten gekweld werden, en allen werden genezen.
17 Maar de hogepriester stond op, en allen die bij hem waren (dit was de sekte van de Sadduceeën) en zij werden vervuld met afgunst. 17 Maar de hogepriester stond op en allen, die met hem waren (de zogenaamde partij van de Sadduceeen) en zij werden vervuld met naijver, 17 Daarop besloten de hogepriester en zijn medestanders, de sadduceeën, in te grijpen. Vervuld van jaloezie als ze waren,
18 En zij sloegen hun handen aan de apostelen en zetten hen vast in de openbare gevangenis. 18 En zij sloegen de handen aan de apostelen en zetten hen in het huis van bewaring. 18 lieten ze de apostelen gevangennemen en opsluiten.
19 Maar een engel van de Heere opende 's nachts de deuren van de gevangenis, bracht hen naar buiten en zei: 19 Maar een engel des Heren opende des nachts de deuren van de gevangenis en leidde hen naar buiten en zeide: 19 ’s Nachts opende een engel van de Heer echter de deuren van de gevangenis, bracht hen naar buiten en zei:
20 Ga in de tempel staan en spreek tot het volk al de woorden van dit leven. 20 Gaat heen, gaat in de tempel staan en spreekt tot het volk al deze woorden des levens. 20 ‘Ga naar de tempel en spreek daar tot het volk over alles wat het nieuwe leven aangaat.’
21 Toen zij dit gehoord hadden, gingen zij tegen de ochtend de tempel in en gaven onderwijs. En de hogepriester en zij die bij hem waren, kwamen samen, riepen de Raad en al de oudsten van de Israëlieten bijeen en stuurden dienaars naar de gevangenis om hen te halen. 21 En zij gaven daaraan gehoor en gingen tegen de ochtend de tempel binnen en leerden. Toen nu de hogepriester was aangekomen en die met hem waren, riepen zij de Raad bijeen, de gehele vergadering van de oudsten der kinderen Israels, en zij zonden dienaars naar de kerker om hen te laten voorkomen. 21 De apostelen gaven hieraan gehoor en gingen bij het aanbreken van de dag naar de tempel, waar ze hun onderricht voortzetten. Toen de hogepriester en de sadduceeën gearriveerd waren, riepen ze het Sanhedrin bijeen, de hele raad van oudsten van de Israëlieten, en zonden ze tempelwachters naar de gevangenis om de apostelen te halen.
22 Maar toen de dienaars daar kwamen, vonden zij hen niet in de gevangenis, dus keerden zij terug en berichtten: 22 Doch de dienaars, daar aangekomen, vonden hen niet in de gevangenis. En zij keerden terug en brachten het bericht mede: 22 Maar toen de wachters daar kwamen, troffen ze hen er niet aan. Ze keerden terug om verslag uit te brengen
23 Wij stelden wel vast dat de gevangenis met alle zorgvuldigheid afgesloten was en dat de bewakers buiten voor de deuren stonden, maar toen wij die geopend hadden, troffen wij binnen niemand aan. 23 Wij vonden wel de kerker zeer zorgvuldig gesloten en de wachters voor de deuren op hun post, maar, toen wij hem openden, vonden wij er niemand in. 23 en zeiden: ‘De gevangenis was zorgvuldig afgesloten en de bewakers stonden bij de deuren, maar nadat we die geopend hadden, troffen we er niemand aan.’
24 Toen de hogepriester, de bevelhebber van de tempelwacht en de overpriesters deze woorden hoorden, vroegen zij zich met betrekking tot hen vertwijfeld af wat dit moest worden. 24 Toen nu de hoofdman van de tempel en de overpriesters deze woorden hoorden, waren zij erover in verlegenheid, wat daarvan komen zou. 24 Toen het hoofd van de tempelwacht en de hogepriesters dit hoorden, vroegen ze zich vertwijfeld af wat de gevolgen hiervan zouden zijn.
25 En er kwam iemand die hun berichtte: Zie, de mannen die u in de gevangenis gezet hebt, staan in de tempel en onderwijzen het volk. 25 Maar er kwam iemand tot hen met het bericht: Zie, de mannen, die gij hebt gevangengezet, staan in de tempel en zij leren het volk. 25 Kort daarop kwam iemand zeggen: ‘De mannen die u gevangen hebt gezet, zijn in de tempel en onderrichten het volk.’
26 Toen ging de bevelhebber er met de dienaars heen en bracht hen zonder geweld mee, want zij waren bevreesd voor het volk dat ze anders gestenigd zouden worden. 26 Toen ging de hoofdman met zijn dienaren erheen en nam hen mede, maar niet met geweld, want zij waren bevreesd, dat het volk hen stenigen zou; 26 Daarop ging het hoofd van de tempelwacht hen met zijn wachters halen, maar zonder geweld te gebruiken, omdat ze bang waren dat het volk hen zou stenigen.
27 En toen zij hen er gebracht hadden, leidden zij hen voor de Raad. En de hogepriester vroeg hun: 27 En toen zij hen gebracht hadden, leidden zij hen voor de Raad. En de hogepriester ondervroeg hen, zeggende: 27 Ze namen de apostelen mee en leidden hen voor het Sanhedrin. De hogepriester begon het verhoor met de vraag:
28 Hebben wij u niet ten strengste bevolen dat u in deze Naam niet zou onderwijzen? En zie, u hebt met deze leer van u Jeruzalem vervuld en u wilt het bloed van deze Mens over ons brengen. 28 Wij hebben u nadrukkelijk verboden in deze naam te leren; en zie, gij hebt Jeruzalem vervuld met uw leer en gij wilt het bloed van deze mens op ons doen neerkomen. 28 ‘Hebben wij u niet nadrukkelijk verboden die naam nog te gebruiken en er onderricht over te geven? En toch verspreidt u uw leer in heel Jeruzalem en stelt u ons aansprakelijk voor de dood van die man.’
29 Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: Men moet aan God meer gehoorzaam zijn dan aan mensen. 29 Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: Men moet Gode meer gehoorzamen dan de mensen. 29 Petrus en de andere apostelen antwoordden: ‘Men moet God meer gehoorzamen dan mensen.
30 De God van onze vaderen heeft Jezus opgewekt, Die u omgebracht hebt door Hem aan een kruishout te hangen. 30 De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, die gij hebt gehangen aan een hout en omgebracht; 30 De God van onze voorouders heeft Jezus weer tot leven gewekt, nadat u Hem had vermoord door Hem aan een kruishout te hangen.
31 Deze Jezus heeft God door Zijn rechterhand verhoogd tot een Vorst en Zaligmaker, om Israël bekering te geven en vergeving van zonden. 31 Hem heeft God door zijn rechterhand verhoogd, tot een Leidsman en Heiland om Israel bekering en vergeving van zonden te schenken. 31 God heeft Hem een plaats gegeven aan zijn rechterhand, Hem tot leidsman en redder verheven om Israël tot inkeer te brengen en het zijn zonden te vergeven.
32 En wij zijn Zijn getuigen van deze dingen, en ook de Heilige Geest, Die God gegeven heeft aan hen die Hem gehoorzaam zijn. 32 En wij zijn getuigen van deze dingen en ook de Heilige Geest, die God hun gegeven heeft, die Hem gehoorzaam zijn. 32 Daarvan getuigen wij, en daarvan getuigt ook de heilige Geest, die God geschonken heeft aan wie Hem gehoorzamen.’
33 Toen zij dit hoorden, barstten zij van woede en maakten zij plannen om hen te doden. 33 Toen zij dit hoorden, ontstaken zij in woede en wilden hen ter dood laten brengen. 33 Toen de leden van het Sanhedrin dit hoorden, ontstaken ze in hevige woede en besloten ze de apostelen ter dood te brengen.
34 Maar er stond iemand op in de Raad, een Farizeeër van wie de naam Gamaliël was, een leraar van de wet, die in hoge achting stond bij heel het volk. Hij gaf opdracht dat men de apostelen even buiten zou doen staan. 34 Maar een zeker Farizeeer in de Raad, genaamd Gamaliel, een wetgeleerde, in ere bij het gehele volk, stond op en verzocht de mensen een ogenblik buiten te doen staan, 34 Maar toen stond een van hen op, een farizeeër die Gamaliël heette en die als wetsleraar bij het hele volk in aanzien stond. Hij gaf opdracht de apostelen een ogenblik naar buiten te brengen
35 En hij zei tegen hen: Israëlitische mannen, wees op uw hoede en bedenk wat u met deze mensen wilt gaan doen. 35 En hij zeide tot hen: Mannen van Israel, overweegt wel, wat gij met deze mensen zult doen! 35 en zei vervolgens: ‘Israëlieten, overweeg nog eens goed wat u van plan bent met deze mensen te doen.
36 Want vóór deze dagen stond Theudas op, die zei dat hij wat was, en hij had een aanhang van ongeveer vierhonderd man; maar hij is omgebracht en allen die naar hem luisterden, zijn verstrooid en tot niets geworden. 36 Want voor deze dagen stond Teudas op, die beweerde, dat hij iets was, en een aantal van ongeveer vierhonderd man sloot zich bij hem aan; maar hij werd gedood en zijn gehele aanhang viel uiteen en verliep. 36 Immers, enige tijd geleden wierp Teudas zich op als een man die het volk zou leiden, en ongeveer vierhonderd mensen sloten zich bij hem aan; hij werd gedood, zijn aanhang viel uiteen en verdween in het niets.
37 Na hem stond Judas de Galileeër op, in de dagen van de inschrijving, en hij maakte veel volk afvallig, dat hem volgde; en deze is ook omgekomen, en allen die naar hem luisterden, zijn uiteengedreven. 37 Na hem stond Judas de Galileeer op, in de dagen der inschrijving, en kreeg vele afvalligen op zijn hand, maar ook deze is omgekomen en zijn gehele aanhang is uiteengeslagen. 37 Na hem was er Judas de Galileeër, die ten tijde van de volkstelling met zijn volgelingen in opstand kwam; ook hij ging ten onder, en al zijn volgelingen werden uiteengedreven.
38 En nu zeg ik u: Houd u ver van deze mensen en laat hen gaan, want als dit voornemen of dit werk van mensen afkomstig is, dan zal het afgebroken worden, 38 En nu zeg ik u: Laat u niet in met deze mensen en laat hen geworden; want indien dit streven of dit werk uit mensen is, zal het vernietigd worden, 38 Daarom zeg ik u: houd u afzijdig van deze mensen en laat hen begaan, want als het mensenwerk is wat ze nastreven, zal het op niets uitlopen,
39 maar als het van God afkomstig is, kunt u dat niet afbreken, opdat u niet misschien ook tegen God blijkt te strijden. 39 Maar indien het uit God is, zult gij hen niet kunnen vernietigen; het mocht eens blijken, dat gij tegen God strijdt. 39 maar als het Gods werk is, zult u niets tegen hen kunnen uitrichten, of het zou weleens kunnen blijken dat u tegen God strijdt.’ De leden van het Sanhedrin stemden met hem in
40 En zij lieten zich door hem overtuigen; en toen zij de apostelen bij zich geroepen hadden, geselden zij hen en geboden hun dat zij niet zouden spreken in de Naam van Jezus, en zij lieten hen gaan. 40 En zij lieten zich door hem gezeggen, en na de apostelen voorgeroepen te hebben, lieten zij hen geselen en verboden hun te spreken in de naam van Jezus, en gaven hun de vrijheid. 40 en riepen de apostelen weer binnen. Ze lieten hen geselen, bevalen hun de naam van Jezus niet meer te gebruiken en lieten hen vrij.
41 Zij dan gingen weg uit de tegenwoordigheid van de Raad en waren verblijd dat zij waardig geacht waren, omwille van Zijn Naam smaadheid te lijden. 41 Zij dan gingen uit de Raad weg, verblijd, dat zij verwaardigd waren ter wille van de naam smadelijk behandeld te zijn; 41 De apostelen verlieten het Sanhedrin, verheugd dat ze waardig bevonden waren deze vernedering te ondergaan omwille van de naam van Jezus.
42 En zij hielden niet op iedere dag in de tempel en bij de huizen onderwijs te geven en Jezus Christus te verkondigen. 42 En zonder ophouden, iedere dag, leerden zij in de tempel en aan huis, en verkondigden het evangelie, dat de Christus Jezus is. 42 Ze bleven dagelijks onderricht geven in de tempel of bij iemand thuis en gingen door met het verkondigen van het goede nieuws dat Jezus de messias is.