|

|

King James
|
1 En Paulus zei, terwijl hij de ogen op de Raad gevestigd hield: Mannenbroeders, ik heb voor God met een volkomen zuiver geweten gewandeld tot op deze dag. |
1 En Paulus, de ogen op de Raad gericht, zeide: Mannen broeders, ik voor mij heb een volkomen zuiver geweten voor God over mijn gedrag in het openbaar tot op deze dag. |
1 And Paul, earnestly beholding the council, said, Men [and] brethren, I have lived in all good conscience before God until this day. |
2 Maar de hogepriester Ananias beval hen die bij hem stonden hem op de mond te slaan. |
2 Maar de hogepriester Ananias beval hun, die naast hem stonden, hem op de mond te slaan. |
2 And the high priest Ananias commanded them that stood by him to smite him on the mouth. |
3 Toen zei Paulus tegen hem: God zal ú slaan, witgepleisterde wand! Zit u hier om een oordeel over mij uit te spreken overeenkomstig de wet, en geeft u bevel, tegen de wet in, mij te slaan? |
3 Toen zeide Paulus tot hem: God moge u slaan, gij gewitte wand! En gij, zit gij over mij recht te spreken naar de wet en beveelt gij tegen de wet mij te slaan? |
3 Then said Paul unto him, God shall smite thee, [thou] whited wall: for sittest thou to judge me after the law, and commandest me to be smitten contrary to the law? |
4 En zij die daarbij stonden, zeiden: Scheldt u de hogepriester van God uit? |
4 Maar de omstanders zeiden: Scheldt gij de hogepriester Gods uit? |
4 And they that stood by said, Revilest thou God's high priest? |
5 Toen zei Paulus: Ik wist niet, broeders, dat hij hogepriester is; want er staat geschreven: U mag geen kwaad spreken van de leider van uw volk. |
5 En Paulus zeide: Ik wist niet, broeders, dat het de hogepriester was, want er staat geschreven: Van een overste uws volks zult gij geen kwaad spreken. |
5 Then said Paul, I wist not, brethren, that he was the high priest: for it is written, Thou shalt not speak evil of the ruler of thy people. |
6 En Paulus, die wist dat het ene deel bestond uit Sadduceeën en het andere uit Farizeeën, riep in de Raad: Mannenbroeders, ik ben een Farizeeër en zoon van een Farizeeër. Ik word geoordeeld over de hoop en de opstanding van de doden. |
6 En daar Paulus wist, dat het ene deel behoorde tot de Sadduceeen en het andere tot de Farizeeen, riep hij in de Raad: Mannen broeders, ik ben een Farizeeer, een zoon van Farizeeen, ik sta terecht om de hoop en de opstanding der doden. |
6 But when Paul perceived that the one part were Sadducees, and the other Pharisees, he cried out in the council, Men [and] brethren, I am a Pharisee, the son of a Pharisee: of the hope and resurrection of the dead I am called in question. |
7 En toen hij dat gezegd had, ontstond er onenigheid tussen de Farizeeën en de Sadduceeën, en de menigte raakte verdeeld. |
7 En toen hij dit zeide, kwam er tweedracht tussen de Farizeeen en de Sadduceeen en de menigte werd verdeeld. |
7 And when he had so said, there arose a dissension between the Pharisees and the Sadducees: and the multitude was divided. |
8 De Sadduceeën zeggen namelijk dat er geen opstanding is en geen engel of geest, maar de Farizeeën belijden het beide. |
8 Want de Sadduceeen zeggen, dat er geen opstanding is, noch engel of geest, maar de Farizeeen belijden zowel het een als het ander. |
8 For the Sadducees say that there is no resurrection, neither angel, nor spirit: but the Pharisees confess both. |
9 En er ontstond luid geschreeuw en de schriftgeleerden van de partij van de Farizeeën stonden op en betoogden fel: Wij vinden geen kwaad in deze man. En als er een geest tot hem gesproken heeft, of een engel, laten wij dan niet tegen God strijden. |
9 En er ontstond groot geschreeuw, en sommige van de schriftgeleerden van de groep der Farizeeen stonden op en streden heftig en zeiden: Wij vinden generlei kwaad in deze mens! En indien nu eens een geest tot hem heeft gesproken, of een engel! |
9 And there arose a great cry: and the scribes [that were] of the Pharisees' part arose, and strove, saying, We find no evil in this man: but if a spirit or an angel hath spoken to him, let us not fight against God. |
10 En toen er grote onenigheid ontstond, gaf de overste, die bevreesd was dat Paulus door hen verscheurd zou worden, bevel dat zijn soldaten naar beneden moesten gaan om Paulus uit hun midden weg te rukken en naar de kazerne te brengen. |
10 En toen er grote tweedracht ontstond, vreesde de overste, dat Paulus door hen zou worden verscheurd, en hij liet de soldaten komen om hem uit hun midden weg te halen en naar de kazerne te brengen. |
10 And when there arose a great dissension, the chief captain, fearing lest Paul should have been pulled in pieces of them, commanded the soldiers to go down, and to take him by force from among them, and to bring [him] into the castle. |
11 En de volgende nacht stond de Heere bij hem en zei: Heb goede moed, Paulus, want zoals u in Jeruzalem van Mijn zaak getuigd hebt, zo moet u ook in Rome getuigen. |
11 En de volgende nacht stond de Here bij hem en zeide: Houd moed, want zoals gij te Jeruzalem van Mij getuigd hebt, moet gij ook te Rome getuigen. |
11 And the night following the Lord stood by him, and said, Be of good cheer, Paul: for as thou hast testified of me in Jerusalem, so must thou bear witness also at Rome. |
12 En toen het dag geworden was, smeedden enkele Joden een complot: zij vervloekten zichzelf en zeiden dat zij niet zouden eten en drinken voordat zij Paulus gedood zouden hebben. |
12 En toen het dag was geworden, maakten de Joden een komplot en vervloekten zichzelf met de gelofte, dat zij niet zouden eten of drinken, voordat zij Paulus hadden gedood. |
12 And when it was day, certain of the Jews banded together, and bound themselves under a curse, saying that they would neither eat nor drink till they had killed Paul. |
13 Het waren er meer dan veertig die deze samenzwering beraamden. |
13 En het waren er meer dan veertig, die deze samenzwering maakten; |
13 And they were more than forty which had made this conspiracy. |
14 Zij gingen naar de overpriesters en de oudsten en zeiden: Wij hebben onszelf vervloekt met een vervloeking dat wij niets zullen nuttigen voordat wij Paulus gedood hebben. |
14 Dezen gingen naar de overpriesters en de oudsten en zeiden: Wij hebben onszelf met een vloek verbonden om niets te nuttigen, voordat wij Paulus gedood hebben. |
14 And they came to the chief priests and elders, and said, We have bound ourselves under a great curse, that we will eat nothing until we have slain Paul. |
15 U dan nu, laat de overste evenals de Raad weten dat hij hem morgen naar u toe moet brengen, onder het voorwendsel dat u zijn zaak nauwkeuriger wilt onderzoeken; wij staan klaar om hem te doden nog voor hij bij u komt. |
15 Geeft gij nu de overste, met de Raad, duidelijk te verstaan, dat hij hem voor u moet brengen, alsof gij nauwkeuriger van zijn zaak op de hoogte wildet komen; dan nemen wij op ons hem uit de weg te ruimen, eer hij nog dichtbij is. |
15 Now therefore ye with the council signify to the chief captain that he bring him down unto you to morrow, as though ye would enquire something more perfectly concerning him: and we, or ever he come near, are ready to kill him. |
16 Maar toen de zoon van Paulus' zuster van deze hinderlaag hoorde, ging hij naar de kazerne toe; hij ging naar binnen en berichtte het aan Paulus. |
16 Doch de zoon van Paulus' zuster hoorde van deze hinderlaag en hij vervoegde zich aan de kazerne, en binnengegaan zijnde bracht hij het aan Paulus over. |
16 And when Paul's sister's son heard of their lying in wait, he went and entered into the castle, and told Paul. |
17 En Paulus riep een van de hoofdmannen over honderd bij zich en zei: Leid deze jongeman naar de overste, want hij heeft hem iets te berichten. |
17 En Paulus riep een van de hoofdlieden en zeide: Breng deze jongeman naar de overste, want hij heeft hem iets te melden. |
17 Then Paul called one of the centurions unto [him], and said, Bring this young man unto the chief captain: for he hath a certain thing to tell him. |
18 Die nam hem dus mee, bracht hem bij de overste en zei: De gevangene Paulus heeft mij bij zich geroepen en mij gevraagd deze jongeman bij u te brengen. Hij heeft u iets te vertellen. |
18 Deze nam hem mede en bracht hem bij de overste en zeide: Paulus, de gevangene, heeft mij geroepen, en verzocht deze jongeman bij u te brengen, daar hij u iets te zeggen heeft. |
18 So he took him, and brought [him] to the chief captain, and said, Paul the prisoner called me unto [him], and prayed me to bring this young man unto thee, who hath something to say unto thee. |
19 De overste nu nam hem bij de hand en nadat hij hem apart genomen had, vroeg hij: Wat is het dat je mij te berichten hebt? |
19 De overste nu nam hem bij de hand en ging terzijde en vroeg hem: Wat hebt gij mij te melden? |
19 Then the chief captain took him by the hand, and went [with him] aside privately, and asked [him], What is that thou hast to tell me? |
20 En hij zei: De Joden hebben afgesproken om u te vragen of u Paulus morgen naar de Raad wilt brengen, onder het voorwendsel dat zij iets met betrekking tot hem nauwkeuriger zouden willen onderzoeken. |
20 En hij zeide: De Joden hebben afgesproken om van u te begeren, dat gij Paulus morgen voor de Raad brengt, daar deze op een bepaald punt nauwkeuriger over hem wil worden ingelicht. |
20 And he said, The Jews have agreed to desire thee that thou wouldest bring down Paul to morrow into the council, as though they would enquire somewhat of him more perfectly. |
21 Maar laat u niet door hen overtuigen, want meer dan veertig mannen uit hun midden leggen een hinderlaag voor hem. Zij hebben zich met een vervloeking verplicht niet te eten of te drinken voordat zij hem gedood zullen hebben. Zij staan nu klaar en wachten op uw toezegging. |
21 Doch laat u niet door hen ompraten, want meer dan veertig mannen uit hun midden loeren op hem. Zij hebben zich met een vervloeking verbonden te eten noch te drinken, voordat zij hem omgebracht hebben; en nu staan zij gereed en wachten slechts op uw toezegging. |
21 But do not thou yield unto them: for there lie in wait for him of them more than forty men, which have bound themselves with an oath, that they will neither eat nor drink till they have killed him: and now are they ready, looking for a promise from thee. |
22 Toen liet de overste de jongeman gaan en gebood hem: Zeg verder tegen niemand dat je mij dit hebt laten weten. |
22 De overste dan liet de jongeman gaan en beval hem: Laat u tegen niemand erover uit, dat gij mij dit hebt te kennen gegeven. |
22 So the chief captain [then] let the young man depart, and charged [him, See thou] tell no man that thou hast shewed these things to me. |
23 En toen hij twee van de hoofdmannen over honderd bij zich geroepen had, zei hij: Maak tweehonderd soldaten gereed om vanaf het derde uur van de nacht naar Caesarea te gaan, met zeventig ruiters en tweehonderd boogschutters. |
23 En hij riep een tweetal hoofdlieden bij zich en zeide: Laat tweehonderd soldaten zich gereed houden om naar Caesarea te trekken en zeventig ruiters en tweehonderd lansdragers omtrent het derde uur van de nacht; |
23 And he called unto [him] two centurions, saying, Make ready two hundred soldiers to go to Caesarea, and horsemen threescore and ten, and spearmen two hundred, at the third hour of the night; |
24 En laten zij ook voor rijdieren zorgen om Paulus daarop te zetten en behouden naar Felix, de stadhouder, te brengen. |
24 En laat men rijdieren voorbrengen om Paulus daarop te zetten en veilig over te brengen naar stadhouder Felix. |
24 And provide [them] beasts, that they may set Paul on, and bring [him] safe unto Felix the governor. |
25 En hij schreef een brief met deze inhoud: |
25 En hij schreef een brief van de volgende inhoud: |
25 And he wrote a letter after this manner: |
26 Claudius Lysias aan de zeer machtige stadhouder Felix: Gegroet! |
26 Claudius Lysias groet de hoogedele stadhouder Felix. |
26 Claudius Lysias unto the most excellent governor Felix [sendeth] greeting. |
27 Toen deze man door de Joden gegrepen was en door hen omgebracht zou worden, ben ik er met mijn soldaten op afgegaan en heb hem ontzet, omdat ik vernomen had dat hij een Romein was. |
27 Daar deze man door de Joden gevangengenomen was en door hen omgebracht zou worden, ben ik tussenbeide gekomen met mijn manschappen en heb hem buiten hun bereik gebracht, daar ik vernomen had, dat hij een Romein was; |
27 This man was taken of the Jews, and should have been killed of them: then came I with an army, and rescued him, having understood that he was a Roman. |
28 En omdat ik de reden wilde weten waarom zij hem beschuldigden, bracht ik hem naar hun Raad. |
28 En begerende te weten te komen, waarvan zij hem beschuldigden, bracht ik hem in hun Raad. |
28 And when I would have known the cause wherefore they accused him, I brought him forth into their council: |
29 Het bleek mij dat hij beschuldigd werd in verband met geschilpunten inzake hun wet, maar dat er geen beschuldiging tegen hem was die de dood of gevangenschap verdiende. |
29 Het bleek mij, dat hij werd beschuldigd inzake vragen van hun wet, doch er was geen aanklacht, waarop dood of gevangenschap staat. |
29 Whom I perceived to be accused of questions of their law, but to have nothing laid to his charge worthy of death or of bonds. |
30 En toen mij te kennen gegeven was, dat er door de Joden een hinderlaag voor deze man gelegd zou worden, heb ik hem ogenblikkelijk naar u toe gestuurd en ook de aanklagers geboden in uw tegenwoordigheid te vertellen wat zij tegen hem hadden. Vaarwel. |
30 En daar mij was aangebracht, dat er een aanslag tegen deze man zou worden gepleegd, liet ik hem onmiddellijk naar u brengen en heb ik ook de aanklagers gelast in uw tegenwoordigheid te zeggen, wat zij tegen hem hebben. |
30 And when it was told me how that the Jews laid wait for the man, I sent straightway to thee, and gave commandment to his accusers also to say before thee what [they had] against him. Farewell. |
31 Dus namen de soldaten Paulus mee en brachten hem 's nachts naar Antipatris, zoals hun bevolen was. |
31 De soldaten dan namen Paulus over, gelijk hun bevolen was, en brachten hem des nachts naar Antipatris; |
31 Then the soldiers, as it was commanded them, took Paul, and brought [him] by night to Antipatris. |
32 En de volgende dag lieten zij de ruiters met hem verdergaan en keerden zelf naar de kazerne terug. |
32 En de volgende dag lieten zij de ruiters met hem verder trekken en keerden naar de kazerne terug. |
32 On the morrow they left the horsemen to go with him, and returned to the castle: |
33 Deze overhandigden, toen zij in Caesarea gekomen waren, de brief aan de stadhouder en droegen Paulus aan hem over. |
33 Toen de anderen te Caesarea kwamen en de brief aan de stadhouder overhandigd hadden, brachten zij ook Paulus voor hem. |
33 Who, when they came to Caesarea, and delivered the epistle to the governor, presented Paul also before him. |
34 En de stadhouder vroeg, nadat hij de brief gelezen had, uit welke provincie hij kwam; en toen hij vernomen had dat hij uit Cilicië kwam, |
34 En na die gelezen te hebben, vroeg de stadhouder hem, uit welke provincie hij was, en vernemende, dat hij uit Cilicie was, |
34 And when the governor had read [the letter], he asked of what province he was. And when he understood that [he was] of Cilicia; |
35 zei hij: Ik zal u verhoren als ook uw aanklagers hier gekomen zijn. En hij gaf bevel hem in het gerechtsgebouw van Herodes in bewaring te stellen. |
35 Zeide hij: Ik zal u nader in verhoor nemen, zodra ook uw beschuldigers hier gekomen zijn. En hij beval hem in het paleis van Herodes in bewaring te houden. |
35 I will hear thee, said he, when thine accusers are also come. And he commanded him to be kept in Herod's judgment hall. |