|
1 En het gebeurde terwijl Apollos in Korinthe was, dat Paulus, die de hogergelegen delen van het land doorgetrokken was, in Efeze kwam. Hij trof daar enige discipelen aan |
1 En terwijl Apollos te Korinte was, geschiedde het, dat Paulus, na door de bovenlanden gereisd te zijn, te Efeze kwam, en daar enige discipelen vond. |
1 Terwijl Apollos in Korinte verbleef, kwam Paulus na zijn reis door het binnenland in Efeze aan. Hij ontmoette daar enkele leerlingen, |
2 en zei tegen hen: Hebt u de Heilige Geest ontvangen toen u tot geloof kwam? En zij zeiden tegen hem: Wij hebben niet eens gehoord dat er een Heilige Geest is. |
2 En hij zeide tot hen: Hebt gij de Heilige Geest ontvangen, toen gij tot het geloof kwaamt? Doch zij zeiden tot hem: Wij hebben zelfs niet gehoord, dat er een Heilige Geest is. |
2 aan wie hij vroeg: ‘Hebben jullie de heilige Geest ontvangen toen jullie tot geloof kwamen?’ Ze antwoordden: ‘Nee, we hebben zelfs niet gehoord van het bestaan van een heilige Geest.’ |
3 En hij zei tegen hen: Waarmee bent u dan gedoopt? En zij zeiden: Met de doop van Johannes. |
3 En hij zeide tot hen: Waarin zijt gij dan gedoopt? En zij zeiden: In de doop van Johannes. |
3 Hij vroeg: ‘Hoe zijn jullie dan gedoopt?’ ‘Met de doop van Johannes,’ antwoordden ze. |
4 Maar Paulus zei: Johannes doopte wel een doop van bekering, maar hij zei ook tegen het volk dat zij moesten geloven in Hem Die na hem kwam, dat is in Christus Jezus, |
4 Maar Paulus zeide: Johannes doopte een doop van bekering en zeide tot het volk, dat zij moesten geloven in Hem, die na hem kwam, dat is in Jezus. |
4 Daarop zei Paulus: ‘Johannes doopte de mensen die tot inkeer kwamen en zei tegen hen dat ze moesten geloven in degene die na hem kwam, in Jezus.’ |
5 en nadat zij dat gehoord hadden, werden zij gedoopt in de Naam van de Heere Jezus. |
5 En toen zij dit hoorden, lieten zij zich dopen in de naam van de Here Jezus. |
5 Toen ze dat gehoord hadden, lieten ze zich dopen in de naam van de Heer Jezus, |
6 En nadat Paulus hun de handen opgelegd had, kwam de Heilige Geest op hen; en zij spraken in vreemde talen en profeteerden. |
6 En toen Paulus hun de handen oplegde, kwam de Heilige Geest over hen, en zij spraken in tongen en profeteerden. |
6 en toen Paulus hun de handen had opgelegd daalde de heilige Geest op hen neer, zodat ze in klanktaal gingen spreken en profeteerden. |
7 En het waren bij elkaar ongeveer twaalf mannen. |
7 En het waren in het geheel ongeveer twaalf mannen. |
7 De hele groep bestond uit ongeveer twaalf mensen. |
8 En hij ging de synagoge binnen en sprak er vrijmoedig; drie maanden lang sprak hij met hen en probeerde hen te overtuigen van de zaken van het Koninkrijk van God. |
8 En Paulus ging naar de synagoge en trad drie maanden lang vrijmoedig op, om hen door besprekingen te overtuigen aangaande het Koninkrijk Gods. |
8 De volgende drie maanden ging hij regelmatig naar de synagoge, waar hij vrijmoedig met de bezoekers sprak over het koninkrijk van God en hen met zijn uiteenzettingen trachtte te overtuigen. |
9 Maar toen sommigen verhard werden en ongehoorzaam bleven, en tegenover de menigte kwaadspraken van de weg van de Heere, ging hij bij hen weg, en hij zonderde de discipelen af en sprak dagelijks in de school van een zekere Tyrannus. |
9 Maar toen sommigen verhard en ongehoorzaam bleven en ten aanhoren van de menigte kwaad bleven spreken van de weg, maakte hij zich van hen los en zonderde zijn discipelen af, terwijl hij dagelijks besprekingen hield in de gehoorzaal van Tyrannus. |
9 Maar toen sommigen zijn boodschap halsstarrig bleven afwijzen en de Weg bij iedereen belachelijk maakten, vertrok hij en nam de leerlingen met zich mee. Voortaan sprak hij dagelijks in de school van Tyrannus, |
10 En dit gebeurde twee jaar lang, zodat allen die in Asia woonden, het Woord van de Heere Jezus hoorden, zowel Joden als Grieken. |
10 En dit ging twee jaar lang zo voort, zodat allen, die in Asia woonden, het woord des Heren hoorden, Joden zowel als Grieken. |
10 iets dat hij twee jaar bleef doen, zodat alle inwoners van Asia kennismaakten met de boodschap van de Heer, Joden zowel als Grieken. |
11 En God deed buitengewone krachten door de handen van Paulus, |
11 En God deed buitengewone krachten door de handen van Paulus, |
11 Door Gods toedoen verrichtte Paulus buitengewoon grote wonderen: |
12 zo zelfs dat, als de zweetdoeken of de doeken die hij om zijn middel droeg, van zijn lichaam op de zieken gelegd werden, de ziekten van hen weken en de boze geesten uit hen weggingen. |
12 Zodat ook zweetdoeken of gordeldoeken van zijn lichaam aan de zieken gebracht werden en hun kwalen van hen weken en de boze geesten uitvoeren. |
12 zelfs de doeken en de werkkleren die hij gedragen had werden naar de zieken gebracht, zodat ze genazen en de kwade geesten hen verlieten. |
13 En enkele van de rondtrekkende Joodse duivelbezweerders waagden het de Naam van de Heere Jezus uit te spreken over hen die boze geesten hadden. Zij zeiden: Wij bezweren u bij Jezus, Die door Paulus gepredikt wordt. |
13 En ook enige van de rondreizende Joodse geestenbezweerders waagden het over hen, die zulke boze geesten hadden, de naam van de Here Jezus te noemen met de woorden: Ik bezweer u bij de Jezus, die Paulus predikt. |
13 Ook enkele rondtrekkende Joodse geestenbezweerders probeerden kwade geesten uit te drijven door het uitspreken van de naam van de Heer Jezus. Ze zeiden: ‘Ik bezweer je bij Jezus, die door Paulus wordt verkondigd!’ |
14 Het waren zeven zonen van Sceva, een Joodse overpriester, die dit deden. |
14 Het waren nu zeven zonen van een zekere Skevas, een Joodse overpriester, die dit deden. |
14 Het waren de zeven zonen van Skevas, een Joodse hogepriester, die dit deden. |
15 Maar de boze geest antwoordde en zei: Jezus ken ik en van Paulus weet ik af, maar u, wie bent u? |
15 Maar de boze geest antwoordde en zeide tot hen: Jezus ken ik en van Paulus weet ik maar wie zijt gij? |
15 Maar de kwade geest gaf hun ten antwoord: ‘Jezus ken ik, en Paulus ook, maar wie zijn jullie?’ |
16 En de man in wie de boze geest zich bevond, sprong op hen af en toen hij hen overmeesterd had, bleek hij sterker dan zij, zodat zij naakt en gewond uit dat huis vluchtten. |
16 En de mens, in wie de boze geest was, sprong op hen af, overweldigde hen tezamen en bleek zoveel sterker dan zij, dat zij zonder kleren en gewond uit dat huis moesten vluchten. |
16 De man die door de kwade geest bezeten was, sprong op hen af en ging hen met zo veel geweld te lijf dat ze naakt en gewond uit het huis wegvluchtten. |
17 En dit werd bij allen bekend, zowel bij de Joden als bij de Grieken die in Efeze woonden. En vrees overviel hen allen, en de Naam van de Heere Jezus werd groot gemaakt. |
17 En dit werd bekend aan allen, Joden en Grieken, die te Efeze woonden, en vrees overviel hen allen, en de naam van de Here Jezus werd grootgemaakt; |
17 Alle Joodse en Griekse inwoners van Efeze hoorden van dit voorval, dat hen met diep ontzag vervulde; allen prezen en eerden de naam van de Heer Jezus. |
18 En velen van hen die geloofden, kwamen hun zondige daden belijden en bekennen. |
18 En velen van hen, die gelovig geworden waren, kwamen hun schuld belijden en uitspreken wat zij bedreven hadden. |
18 Veel nieuwe gelovigen kwamen in het openbaar hun praktijken opbiechten. |
19 Velen ook van hen die toverkunsten uitgeoefend hadden, brachten hun boeken bijeen en verbrandden die in tegenwoordigheid van allen. En men berekende de waarde ervan en kwam uit op vijftigduizend zilverstukken. |
19 En enigen van degenen, die toverkunsten hadden uitgeoefend, brachten hun boeken bijeen en verbrandden ze ten aanschouwen van allen. En men berekende de waarde ervan en stelde die vast op vijftigduizend zilverstukken. |
19 Onder hen waren ook velen die magie hadden bedreven, maar die nu hun boekrollen verzamelden en publiekelijk verbrandden. Toen de waarde ervan werd berekend, kwam men uit op een bedrag van vijftigduizend zilverstukken. |
20 Zo nam het Woord van de Heere met kracht toe en werd steeds sterker. |
20 Zo wies het woord des Heren krachtig en het werd sterker. |
20 Zo zegevierde het woord van de Heer en vond het steeds meer gehoor. |
21 En toen dit alles voorbij was, nam Paulus zich in de geest voor door Macedonië en Achaje te gaan om naar Jeruzalem te reizen. Hij zei: Wanneer ik daar geweest ben, moet ik ook Rome zien. |
21 En toen dit alles voorbij was, nam Paulus zich voor door Macedonie en en Achaje naar Jeruzalem te reizen, en hij zeide: Als ik daar geweest ben, moet ik ook Rome zien. |
21 Na deze gebeurtenissen vatte Paulus het plan op om eerst nog naar Macedonië en Achaje te reizen en vervolgens naar Jeruzalem te gaan. Hij verklaarde: ‘Als ik daar ben geweest, moet ik ook een bezoek aan Rome brengen.’ |
22 En nadat hij twee van hen die hem dienden, naar Macedonië had gestuurd, namelijk Timotheüs en Erastus, bleef hij zelf een tijd lang in Asia. |
22 En hij zond twee van zijn helpers, Timoteus en Erastus, naar Macedonie, maar hij bleef zelf nog een tijd lang in Asia. |
22 Hij zond twee van zijn medewerkers, Timoteüs en Erastus, naar Macedonië en bleef zelf nog enige tijd in Asia. |
23 Maar in die tijd ontstond er een niet geringe opschudding over de weg van de Heere. |
23 En omstreeks dat tijdstip ontstond er geen geringe opschudding inzake de weg. |
23 Omstreeks die tijd ontstond er grote opschudding naar aanleiding van de Weg. |
24 Want iemand van wie de naam Demetrius was, een zilversmid, die zilveren tempeltjes van Artemis maakte, verschafte aan zijn vakgenoten een niet gering inkomen. |
24 Want iemand, genaamd Demetrius, een zilversmid, die zilveren Artemistempels vervaardigde, verschafte aan de mannen van het vak niet weinig inkomsten. |
24 Dat kwam door een zekere Demetrius, een zilversmid die Artemistempeltjes vervaardigde en zo zijn ambachtslieden een ruim inkomen verschafte. |
25 Hij riep hen bijeen met de arbeiders die zulke dingen maakten, en zei: Mannen, u weet dat wij aan deze bezigheid onze welvaart ontlenen. |
25 Hij riep dezen bijeen, met de werklieden in dit vak, en zeide: Mannen, gij weet, dat wij aan dit werk onze welvaart danken, |
25 Hij riep hen en de arbeiders die bij de werkzaamheden betrokken waren bijeen en zei tegen hen: ‘Mannen, jullie weten dat onze welvaart afhankelijk is van dit werk. |
26 En u ziet en hoort dat deze Paulus een grote menigte niet alleen in Efeze, maar in bijna heel Asia overtuigd en afkerig gemaakt heeft van de goden, door te zeggen dat goden die met handen gemaakt worden geen goden zijn. |
26 En gij ziet en hoort, dat deze Paulus een talrijke schare, niet alleen van Efeze, maar ook van bijna geheel Asia, overgehaald en afkerig gemaakt heeft door te zeggen, dat goden, die met handen worden gemaakt, geen goden zijn; |
26 Maar jullie hebben uiteraard ook gemerkt dat Paulus niet alleen in Efeze, maar in bijna heel Asia een grote groep mensen heeft weten te overtuigen van zijn opvatting dat goden die door mensenhanden worden gemaakt geen goden zijn. |
27 En wij lopen niet alleen het gevaar dat ons beroep een slechte naam krijgt, maar ook dat de tempel van de grote godin Artemis als niets beschouwd zal worden, en dat ook de grootheid dreigt te verdwijnen van haar aan wie heel Asia en de wereld eer bewijst. |
27 En wij lopen niet alleen gevaar, dat deze tak van arbeid niet meer in tel zal zijn, maar ook, dat het heiligdom van de grote godin Artemis van geen betekenis meer geacht zal worden, en dat zij ook van haar luister beroofd zal worden, zij, die door geheel Asia en de ganse wereld als godin wordt vereerd. |
27 Daardoor dreigt niet alleen ons beroep in diskrediet te raken, maar bestaat ook het gevaar dat de tempel van de grote godin Artemis in aanzien zal dalen en dat zijzelf, die in heel Asia en overal ter wereld wordt vereerd, van haar luister zal worden beroofd.’ |
28 Toen zij dan dit hoorden, werden zij vervuld van woede en schreeuwden: Groot is de Artemis van de Efeziërs! |
28 Toen zij nu dit hoorden, riepen zij in heftige opwinding: Groot is de Artemis der Efeziers! |
28 Bij het horen van deze woorden ontstaken zijn toehoorders in hevige woede en barstten los in geschreeuw: ‘Groot is de Artemis van Efeze!’ |
29 En heel de stad raakte in opschudding; ze stormden eensgezind naar het theater, waarbij ze Gajus en Aristarchus meesleurden, Macedoniërs, reisgenoten van Paulus. |
29 En de stad werd een en al verwarring en zij stormden als een man naar het theater en sleurden Gajus en Aristarchus, Macedonische reisgenoten van Paulus, mede. |
29 De hele stad raakte in rep en roer. De menigte liep te hoop bij het theater en sleurde Gajus en Aristarchus mee, twee Macedonische reisgenoten van Paulus. |
30 En toen Paulus zich onder het volk wilde begeven, lieten de discipelen het hem niet toe. |
30 En toen Paulus zich onder het volk wilde begeven, lieten de discipelen hem dit niet toe; |
30 Paulus wilde zich onder de menigte begeven, maar de leerlingen weerhielden hem daarvan. |
31 En ook sommigen van de oversten van Asia, die met hem bevriend waren, stuurden iemand naar hem toe en riepen hem ertoe op zich niet naar het theater te begeven. |
31 Zelfs zonden enige van de oversten van Asia, die hem welgezind waren, hem de waarschuwing, zich niet in het theater te wagen. |
31 Bovendien stuurden enkele hoge functionarissen, die hem vriendschappelijk gezind waren, een boodschap naar hem met het dringende advies om niet naar het theater te gaan. |
32 De één nu riep dit en de ander wat anders, want de vergadering was verward en de meesten wisten niet waarom zij bijeengekomen waren. |
32 Nu riep de een dit, de ander dat, want de volksvergadering was verward en de meesten wisten niet eens, waartoe zij samengekomen waren. |
32 Daar schreeuwde de menigte inmiddels van alles door elkaar, want er heerste grote verwarring en de meeste mensen wisten niet eens waarom ze bijeengekomen waren. |
33 En men liet Alexander uit de menigte naar voren komen, omdat de Joden hem naar voren duwden. En nadat Alexander met zijn hand gewenkt had, wilde hij zich tegenover het volk verdedigen. |
33 En uit de schare gaf men inlichtingen aan Alexander, die de Joden naar voren geschoven hadden, en Alexander wenkte met de hand en wilde een verdedigingsrede houden voor het volk. |
33 De Joden duwden Alexander naar voren, die van sommigen uit de menigte tekst en uitleg kreeg; met een handgebaar gaf hij te kennen dat hij een verdedigingsrede wilde houden voor het volk. |
34 Maar toen zij begrepen dat hij een Jood was, riepen zij allen als met één stem, ongeveer twee uur lang: Groot is de Artemis van de Efeziërs! |
34 Maar toen zij bemerkten, dat hij een Jood was, ging er een geroep van allen op, wel twee uren lang: Groot is de Artemis der Efeziers! |
34 Maar toen men merkte dat hij een Jood was, hief de menigte de kreet aan: ‘Groot is de Artemis van Efeze!’ Dit geschreeuw hield wel twee uur aan. |
35 En de stadssecretaris zei, nadat hij de menigte gekalmeerd had: Mannen van Efeze! Welk mens is er die niet weet dat de stad van de Efeziërs de tempelbewaarster is van de grote godin Artemis en van het beeld dat uit de hemel gevallen is? |
35 Maar de secretaris der stad bracht de schare tot kalmte, doordat hij zeide: Mannen van Efeze! Wie ter wereld weet niet, dat de stad der Efeziers de tempelbewaarster is van de grote Artemis en van het beeld, dat uit de hemel is gevallen? |
35 Uiteindelijk bracht de stadssecretaris de menigte tot bedaren. Hij zei: ‘Efeziërs, er is toch geen mens die niet weet dat onze stad de zorg draagt voor de tempel van de grote Artemis en voor het beeld dat uit de hemel gekomen is? |
36 Omdat dit alles niet tegen te spreken valt, is het noodzakelijk dat u kalm blijft en niets ondoordachts doet. |
36 Daar dit nu buiten kijf is, hebt gij u kalm te houden en niets overijlds te doen. |
36 Niemand kan dat feit ontkennen; daarom moet u kalm blijven en niet onbezonnen te werk gaan. |
37 Want u hebt deze mannen hier gebracht, die geen tempelrovers zijn en uw godin niet gelasterd hebben. |
37 Want gij hebt deze mannen opgebracht, zonder dat zij tempelrovers zijn, of onze godin lasteren. |
37 De mannen die u hierheen hebt gebracht, zijn immers geen tempelschenners en belasteren evenmin onze godin. |
38 Als dus Demetrius en zijn vakgenoten tegen iemand iets hebben: er worden rechtszittingen gehouden, en er zijn stadhouders. Laten zij dan een aanklacht tegen elkaar indienen. |
38 Indien derhalve Demetrius en zijn vakgenoten iets tegen iemand hebben in te brengen, er worden rechtszittingen gehouden en er zijn landvoogden; laten zij een aanklacht tegen elkander indienen. |
38 Mochten Demetrius en zijn ambachtslieden met iemand een geschil hebben, dan bestaan daar rechtszittingen en proconsuls voor; laten ze dan maar een aanklacht indienen. |
39 Maar als u over andere zaken iets verlangt, zal daar in een wettige vergadering over beslist worden. |
39 En indien gij nog iets meer te verlangen hebt, zal dit in de wettige volksvergadering worden beslist. |
39 Als er daarbuiten nog iets anders is dat u wenst, zal dat op een officiële volksvergadering behandeld worden. |
40 Want wij lopen gevaar van oproer beschuldigd te worden om wat er vandaag gebeurd is, omdat er geen enkele reden is aan te voeren waarmee wij rekenschap kunnen afleggen van deze oploop. En nadat hij dit gezegd had, liet hij de vergadering uiteengaan. |
40 Want wij lopen gevaar van oproer te worden aangeklaagd om de dag van heden, daar er geen enkele reden is aan te voeren, waarover wij verantwoording zullen kunnen afleggen, terzake van deze samenscholing. En met deze woorden ontbond hij de volksvergadering. |
40 We lopen toch al het gevaar dat we ter verantwoording worden geroepen voor het oproer van vandaag, daar we deze onlusten op geen enkele manier kunnen goedpraten.’ Na deze woorden maakte hij een einde aan de bijeenkomst. |