Handelingen 13
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 En er waren in Antiochië, in de gemeente aldaar, enkele profeten en leraars, namelijk Barnabas, Simeon, die Niger genoemd werd, Lucius van Cyrene, Manahen, die met Herodes, de viervorst, opgegroeid was, en Saulus. 1 Nu waren er te Antiochie in de gemeente aldaar profeten en leraars, namelijk: Barnabas, Simeon, genaamd Niger, Lucius van Cyrene, Manaen, de zoogbroeder van Herodes, de viervorst, en Saulus. 1 Er waren in de gemeente van Antiochië profeten en leraren, onder wie Barnabas, Simeon, die Niger werd genoemd, Lucius de Cyreneeër, Manaën, een jeugdvriend van de tetrarch Herodes, en Saulus.
2 En terwijl zij de Heere dienden en vastten, zei de Heilige Geest: Zonder voor Mij zowel Barnabas als Saulus af voor het werk waartoe Ik hen geroepen heb. 2 En terwijl zij vastten bij de dienst des Heren, zeide de Heilige Geest: Zondert Mij nu Barnabas en Saulus af voor het werk, waartoe Ik hen geroepen heb. 2 Op een dag, toen ze aan het vasten waren en een samenkomst hielden voor de Heer, zei de heilige Geest tegen hen: ‘Stel Mij Barnabas en Saulus ter beschikking voor de taak die Ik hun heb toebedeeld.’
3 Toen vastten en baden zij, en nadat zij hun de handen opgelegd hadden, lieten zij hen gaan. 3 Toen vastten en baden zij, en legden hun de handen op en lieten hen gaan. 3 Nadat ze gevast en gebeden hadden, legden ze hun de handen op en lieten hen vertrekken.
4 Zij dan, uitgezonden door de Heilige Geest, vertrokken naar Seleucië en voeren vandaar naar Cyprus. 4 Dezen dan, door de Heilige Geest uitgezonden, trokken naar Seleucie en voeren vandaar naar Cyprus; 4 Zo werden Barnabas en Saulus uitgezonden door de heilige Geest. Ze gingen eerst naar Seleucië en van daar per schip naar Cyprus,
5 En toen zij in Salamis gekomen waren, verkondigden zij het Woord van God in de synagogen van de Joden; en zij hadden bovendien Johannes als dienaar. 5 En te Salamis gekomen, verkondigden zij het woord Gods in de synagogen der Joden; en zij hadden ook Johannes tot helper. 5 waar ze aankwamen in Salamis. Daar verkondigden ze Gods boodschap in de synagogen van de Joden. Johannes was met hen meegegaan om hen te helpen.
6 En toen zij het eiland doorgegaan waren tot Pafos toe, troffen zij een zekere tovenaar aan, een valse profeet, een Jood van wie de naam Barjezus was. 6 En na het gehele eiland doorgetrokken te zijn tot aan Pafos, troffen zij een zekere tovenaar aan, een valse profeet, een Jood, wiens naam was Barjezus; 6 Ze reisden het hele eiland rond tot ze in Pafos kwamen, waar ze een Joodse magiër aantroffen, een valse profeet die Barjesus heette
7 Hij hoorde bij de stadhouder Sergius Paulus, een verstandig man. Die riep Barnabas en Saulus bij zich en verlangde ernaar het Woord van God te horen. 7 Hij hield zich op bij de landvoogd Sergius Paulus, een verstandig man. Deze begeerde het woord Gods te horen en liet Barnabas en Saulus tot zich roepen. 7 en tot het gevolg behoorde van Sergius Paulus, de proconsul. Sergius Paulus, een verstandig man, liet Barnabas en Saulus bij zich komen omdat hij meer wilde horen over het woord van God.
8 Maar Elymas, de tovenaar (want zo wordt zijn naam vertaald), ging tegen hen in en probeerde de stadhouder van het geloof af te houden. 8 Maar Elymas, de tovenaar, want zo wordt zijn naam vertaald, verzette zich tegen hen en trachtte de landvoogd van het geloof afkerig te maken. 8 Maar Elymas, zoals Barjesus ook wel werd genoemd – want Elymas betekent ‘magiër’ –, stelde zich tegen hen teweer en probeerde de proconsul van het geloof af te houden.
9 Maar Saulus (die ook Paulus genoemd wordt), vervuld met de Heilige Geest, keek hem doordringend aan, en zei: 9 Doch Saulus, anders gezegd Paulus, vervuld met de Heilige Geest, zag hem scherp aan, en zeide: 9 Daarop keek Saulus (die ook bekendstond als Paulus) hem strak aan, en vervuld van de heilige Geest
10 O duivelskind, vol van alle bedrog en van alle sluwheid, vijand van alle gerechtigheid, zult u er niet mee ophouden de rechte wegen van de Heere te verdraaien? 10 Zoon des duivels, vol van allerlei list en streken, vijand van alle gerechtigheid, zult gij niet ophouden de rechte wegen des Heren te verdraaien? 10 zei hij: ‘U bent een bedrieger, een gewetenloze oplichter, een kind van de duivel en een vijand van elke vorm van gerechtigheid. Hoe durft u de rechte wegen van de Heer te veranderen in kronkelpaden?
11 En nu, zie, de hand van de Heere is tegen u en u zult blind zijn en de zon voor een tijd niet zien. En onmiddellijk viel er donkerheid en duisternis op hem, en rondlopend zocht hij naar mensen om hem bij de hand te leiden. 11 En nu, zie, de hand des Heren keert zich tegen u, en gij zult een tijd lang blind zijn en de zon niet zien. En terstond viel op hem donkerheid en duisternis, en rondtastende zocht hij iemand om hem bij de hand te leiden. 11 Let op: de hand van de Heer zal u treffen, u zult blind zijn en voorlopig geen zonlicht meer zien.’ Onmiddellijk werd alles donker om hem heen, zodat hij tastend zijn weg moest zoeken en anderen moest vragen of ze hem wilden leiden.
12 Toen de stadhouder zag wat er gebeurd was, geloofde hij, versteld over de leer van de Heere. 12 Toen de landvoogd zag, wat er gebeurd was, kwam hij tot geloof, zeer getroffen door de leer des Heren. 12 Toen de proconsul dit zag, kwam hij tot geloof, diep onder de indruk als hij was van wat hij over de Heer had geleerd.
13 En Paulus en zij die bij hem waren, voeren van Pafos weg en kwamen in Perge aan, een stad in Pamfylië. Maar Johannes verliet hen en keerde terug naar Jeruzalem. 13 Paulus en die met hem waren, voeren af van Pafos en kwamen te Perge in Pamfylie; maar Johannes scheidde zich van hen af en keerde weder naar Jeruzalem. 13 Paulus en zijn reisgenoten scheepten zich in Pafos in om naar Perge in Pamfylië te reizen. Daar verliet Johannes de beide anderen, en hij keerde terug naar Jeruzalem.
14 En zij gingen vanuit Perge het land door en kwamen in Antiochië in Pisidië; en zij gingen op de dag van de sabbat de synagoge binnen en gingen daar zitten. 14 Doch zelf gingen zij van Perge verder en kwamen te Antiochie in Pisidie, en op de sabbatdag in de synagoge gegaan zijnde, namen zij plaats. 14 Paulus en Barnabas trokken van Perge verder naar Antiochië in Pisidië. Na aankomst gingen ze op sabbat naar de synagoge; daar namen ze plaats.
15 En na het voorlezen van de Wet en van de Profeten lieten de hoofden van de synagoge tegen hen zeggen: Mannenbroeders, als er bij u een woord van bemoediging voor het volk is, spreek dan. 15 En na de voorlezing van de wet en de profeten lieten de oversten der synagoge hun vragen: Mannen broeders, indien gij een woord van opwekking voor het volk hebt, spreekt het dan. 15 Na de voorlezing uit de Wet en de Profeten werd hun namens de leiders van de synagoge gezegd: ‘Broeders, als u voor de mensen een bemoedigend woord hebt, ga dan uw gang.’
16 Toen stond Paulus op, wenkte met de hand en zei: Israëlitische mannen en u die God vreest, luister: 16 En Paulus stond op, wenkte met zijn hand en zeide: Mannen van Israel en vereerders van God, luistert. 16 Paulus stond op en gebaarde dat hij wilde spreken. Hij zei: ‘Israëlieten en alle anderen die God vereren, luister naar wat ik u te zeggen heb.
17 De God van dit volk Israël heeft onze vaderen uitverkoren en het volk verhoogd toen zij vreemdelingen waren in het land Egypte, en Hij heeft hen met een machtige arm daaruit geleid. 17 De God van dit volk Israel heeft onze vaderen uitverkoren en het volk verhoogd, toen zij bijwoners waren in het land Egypte, en Hij heeft hen met hoge arm daaruit gevoerd, 17 De God van het volk van Israël heeft onze voorouders uitverkozen; Hij heeft hen, toen ze als vreemdelingen in Egypte woonden, groot en machtig gemaakt. Met opgeheven arm heeft Hij onze voorouders weggeleid uit Egypte,
18 En Hij heeft gedurende de tijd van ongeveer veertig jaar hun doen en laten verdragen in de woestijn. 18 En Hij heeft gedurende een tijd van omstreeks veertig jaren in de woestijn hun eigenaardigheden verdragen; 18 en ongeveer veertig jaar lang heeft Hij hen in de woestijn geduldig verdragen.
19 En nadat Hij in het land Kanaän zeven volken uitgeroeid had, verdeelde Hij hun land onder hen door het lot. 19 En na zeven volken uitgeroeid te hebben in het land Kanaan, heeft Hij hun land hun ten erfdeel gegeven, 19 In Kanaän roeide Hij zeven volken uit, en hun land gaf Hij in bezit aan onze voorouders.
20 En daarna gaf Hij hun ongeveer vierhonderdvijftig jaar richters, tot aan de profeet Samuel. 20 Omstreeks vierhonderd vijftig jaren lang. En daarna gaf Hij hun richters tot op de profeet Samuel. 20 Dit alles vond plaats in ongeveer vierhonderdvijftig jaar. Vervolgens stelde Hij rechters aan, die heersten tot de tijd van de profeet Samuel.
21 En van toen af vroegen zij om een koning, en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam van Benjamin, gedurende veertig jaar. 21 En van toen af vroegen zij om een koning en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam Benjamin, veertig jaren lang; 21 Daarna vroeg het volk om een koning, en God gaf hun Saul, de zoon van Kis, een man uit de stam Benjamin, die veertig jaar regeerde.
22 En nadat Hij hem had afgezet, verwekte Hij David voor hen tot koning; Hij gaf ook getuigenis van hem met de woorden: Ik heb David, de zoon van Isaï, gevonden, een man naar Mijn hart, die alles zal doen wat Ik wil. 22 En nadat Hij deze verworpen had, verwekte Hij hun David als koning, wie Hij ook dit getuigenis gaf: Ik heb David, de zoon van Isai, gevonden, een man naar mijn hart, die al mijn bevelen zal volbrengen. 22 Toen stootte God hem van de troon en maakte David koning, van wie Hij getuigde: “In David, de zoon van Isaï, heb Ik een man naar mijn hart gevonden, die geheel naar mijn wil zal handelen.”
23 Uit zijn nageslacht heeft God voor Israël, volgens de belofte, de Zaligmaker Jezus doen voortkomen, 23 Uit zijn geslacht heeft God naar de belofte voor Israel de Heiland Jezus doen komen, 23 En uit Davids nageslacht heeft God, overeenkomstig zijn belofte, een redder voor Israël voortgebracht, Jezus.
24 nadat Johannes, voorafgaand aan Zijn komst, eerst aan heel het volk Israël de doop van bekering gepredikt had. 24 Nadat Johannes eerst, voor zijn optreden, aan het gehele volk Israel een doop van bekering gepredikt had. 24 Voor zijn komst had Johannes het hele volk van Israël opgeroepen om zich te laten dopen en tot inkeer te komen.
25 Maar toen Johannes zijn loop aan het volbrengen was, zei hij: Wie denkt u dat ik ben? Ik ben de Christus niet; maar zie, Hij komt na mij, bij Wie ik het niet waard ben de sandalen aan Zijn voeten los te maken. 25 En toen hij zijn loopbaan volbracht, zeide Johannes: Wat gij meent, dat ik ben, ben ik niet, maar zie, na mij komt Hij, wie ik niet waardig ben het schoeisel van zijn voeten los te maken. 25 Toen zijn levenswerk ten einde liep, heeft Johannes gezegd: “Wie jullie denken dat ik ben, ben ik niet. Maar let op: na mij komt iemand anders, en ik ben het niet waard om zelfs maar zijn sandalen los te maken.”
26 Mannenbroeders, kinderen van het geslacht van Abraham, en wie onder u God vrezen, tot u is het woord van deze zaligheid gezonden. 26 Mannen broeders, zonen van het geslacht van Abraham, en vereerders van God onder u, tot ons is deze heilsboodschap gezonden. 26 Volksgenoten, nakomelingen van Abraham, en ook u allen die God vereert, ons werd het nieuws over deze redding bekendgemaakt.
27 Want de inwoners van Jeruzalem en hun leiders, die Hem niet kenden, hebben door Hem te veroordelen de uitspraken van de profeten vervuld, die iedere sabbat voorgelezen worden. 27 Want die te Jeruzalem wonen en hun oversten hebben Hem niet erkend en zij hebben de uitspraken der profeten, die elke sabbat worden voorgelezen, door hun oordeel vervuld, 27 De inwoners van Jeruzalem en hun leiders hebben niet alleen Jezus miskend, maar ook de uitspraken van de profeten die elke sabbat worden voorgelezen. Door Jezus te veroordelen hebben ze deze uitspraken in vervulling doen gaan.
28 En hoewel zij geen reden voor Zijn dood vonden, vroegen zij Pilatus Hem te laten doden. 28 En hoewel zij geen grond voor doodstraf konden vinden, hebben zij Pilatus gevraagd Hem ter dood te brengen; 28 Ofschoon ze geen enkele grond voor een doodvonnis konden vinden, drongen ze er bij Pilatus op aan Hem terecht te stellen.
29 En toen zij alles volbracht hadden wat er over Hem geschreven was, namen zij Hem van het hout af en legden Hem in het graf. 29 En toen zij alles volbracht hadden, wat van Hem geschreven stond, namen zij Hem af van het hout en legden Hem in een graf. 29 Toen ze alles ten uitvoer hadden gebracht wat er over Hem geschreven staat, haalden ze Hem van het kruishout en legden Hem in een graf.
30 Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt; 30 Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt; 30 Maar God heeft Hem opgewekt uit de dood;
31 en Hij is gedurende vele dagen verschenen aan hen die met Hem opgegaan waren van Galilea naar Jeruzalem en die nu Zijn getuigen zijn bij het volk. 31 En Hij is gedurende vele dagen verschenen aan hen, die met Hem van Galilea naar Jeruzalem opgegaan waren, die thans getuigen van Hem zijn bij het volk. 31 gedurende ettelijke dagen is Hij verschenen aan degenen die met Hem van Galilea naar Jeruzalem waren getrokken en die nu onder het volk van Hem getuigen.
32 En wij verkondigen u de belofte die aan de vaderen gedaan is, namelijk dat God die vervuld heeft aan ons, hun kinderen, door Jezus te verwekken, 32 En wij verkondigen u, dat God de belofte, die aan de vaderen geschied is, aan ons, hun kinderen, vervuld heeft door Jezus op te wekken, 32 Wij verkondigen u het goede nieuws dat God zijn belofte aan onze voorouders
33 zoals ook in de tweede psalm geschreven staat: U bent Mijn Zoon, heden heb Ik U verwekt. 33 Gelijk in de tweede psalm geschreven staat: Mijn zoon zijt Gij; Ik heb U heden verwekt. 33 in vervulling heeft doen gaan ten behoeve van hun kinderen – ten behoeve van ons – doordat Hij Jezus tot leven heeft gewekt. Daarover staat in de tweede psalm geschreven: “Jij bent mijn Zoon, Ik heb Je vandaag verwekt.”
34 En dat Hij Hem uit de doden heeft doen opstaan om niet meer tot ontbinding terug te keren, heeft Hij zó gezegd: Ik zal u de weldaden van David geven, die betrouwbaar zijn; 34 En dat Hij Hem uit de doden heeft opgewekt, zonder dat Hij weer tot ontbinding zal wederkeren, heeft Hij aldus gezegd: Ik zal U het heilige van David geven, dat betrouwbaar is; 34 Dat Hij Jezus uit de dood heeft doen opstaan en Hem niet weer aan de ontbinding zal prijsgeven, heeft Hij aangekondigd met deze woorden: “Ik zal jullie schenken wat Ik David plechtig beloofd heb.”
35 daarom zegt hij ook in een andere psalm: U zult Uw Heilige niet overgeven om ontbinding te zien. 35 En daarom zegt Hij ook in een andere psalm: Gij zult uw Heilige geen ontbinding doen zien. 35 In verband hiermee wordt in een andere psalm gezegd: “Het lichaam van uw trouwe dienaar zal niet tot ontbinding overgaan.”
36 Immers, David is ontslapen nadat hij in zijn tijd het raadsbesluit van God uitgediend had, en hij is bij zijn vaderen gelegd en heeft wel ontbinding gezien; 36 Want David is, na voor zijn geslacht de raad Gods gediend te hebben, ontslapen en bij zijn vaderen bijgezet, en hij heeft wel ontbinding gezien; 36 Wat David betreft, hij is, nadat hij de mensen uit zijn eigen tijd had gediend, overeenkomstig Gods wil gestorven en met zijn voorouders verenigd; hij is tot ontbinding overgegaan,
37 maar Hij Die God opgewekt heeft, heeft geen ontbinding gezien. 37 Maar Hij, die God heeft opgewekt, heeft geen ontbinding gezien. 37 maar Hij die door God tot leven is gewekt, is niet tot ontbinding overgegaan.
38 Laat het u dan bekend zijn, mannenbroeders, dat door Hem aan u vergeving van de zonden verkondigd wordt 38 Zo zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Hem u vergeving van zonden verkondigd wordt; 38-39  U moet dus weten, volksgenoten, dat het dankzij Hem is dat aan u de vergeving van de zonden verkondigd wordt; ieder die gelooft wordt door Hem vrijgesproken van alles waarvan hij geen vrijspraak kon krijgen op grond van de wet van Mozes.
39 en dat ieder die gelooft, door Hem gerechtvaardigd wordt van alles waarvan u door de wet van Mozes niet gerechtvaardigd kon worden. 39 Ook van alles, waarvan gij niet gerechtvaardigd kondt worden door de wet van Mozes, wordt ieder, die gelooft, gerechtvaardigd door Hem.
40 Pas dan op dat u niet overkomt wat er gezegd is in de profeten: 40 Ziet dan toe, dat u niet overkome, wat in de profeten gezegd is: 40 Zorg daarom dat op u niet van toepassing wordt wat door de profeten is gezegd:
41 Zie, verachters, verwonder u en verdwijn, want Ik verricht een werk in uw dagen, een werk dat u niet zult geloven als iemand het u vertelt. 41 Ziet, verachters, en verwondert u en verdwijnt; want Ik werk een werk in uw dagen, een werk, dat gij voorzeker niet zult geloven, als iemand het u verhaalt. 41 “Let op, spotters, sta verbaasd en ga te gronde, want Ik zal in jullie tijd een daad stellen, iets dat je niet zult geloven als het je wordt verteld.”’
42 En toen de Joden weggegaan waren uit de synagoge, drongen de heidenen erop aan dat op de volgende sabbat dezelfde woorden tot hen gesproken zouden worden. 42 En toen zij vertrokken, verzochten zij hun tegen de eerstvolgende sabbat weder deze woorden te spreken. 42 Toen Paulus en Barnabas de synagoge verlieten, kregen ze het verzoek om de volgende sabbat opnieuw over dit onderwerp te spreken.
43 En toen de synagoge uitgegaan was, volgden velen van de Joden en van de godvrezende proselieten Paulus en Barnabas. Die spraken tot hen en spoorden hen aan om bij de genade van God te blijven. 43 En na het uitgaan van de synagoge, volgden vele van de Joden en de vereerders van God, die Jodengenoten waren, Paulus en Barnabas, die dan ook tot hen spraken en bij hen aandrongen om te blijven bij de genade Gods. 43 Na afloop van de samenkomst liep een groot deel van de Joden en de vrome proselieten met Paulus en Barnabas mee, die hen toespraken en hen aanspoorden te blijven vertrouwen op Gods genade.
44 En op de volgende sabbat kwam bijna heel de stad samen om het Woord van God te horen. 44 En de volgende sabbat kwam bijna de gehele stad bijeen om het woord Gods te horen. 44 De volgende sabbat kwam bijna de hele stad bijeen om naar het woord van de Heer te luisteren.
45 Maar toen de Joden de menigten zagen, werden zij met afgunst vervuld en spraken tegen wat er door Paulus gezegd werd; zij spraken niet alleen tegen, maar lasterden ook. 45 Doch toen de Joden de scharen zagen, werden zij vervuld met nijd en spraken lasterende, tegen hetgeen door Paulus gezegd werd. 45 Bij het zien van de mensenmenigte werden de Joden jaloers en begonnen ze de woorden van Paulus in een kwaad daglicht te stellen.
46 Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig dat het Woord van God eerst tot u gesproken zou worden, maar aangezien u het verwerpt en uzelf het eeuwige leven niet waard oordeelt, zie, wij wenden ons tot de heidenen. 46 Maar Paulus en Barnabas zeiden vrijmoedig: Het was nodig, dat eerst tot u het woord Gods werd gesproken, doch nu gij het verstoot en u het eeuwige leven niet waardig keurt, zie, nu wenden wij ons tot de heidenen. 46 Maar Paulus en Barnabas zeiden onomwonden: ‘De boodschap van God moest het eerst onder u worden verkondigd, maar aangezien u die afwijst en uzelf het eeuwige leven niet waardig acht, wenden we ons tot de andere volken.
47 Zo immers heeft de Heere ons geboden: Ik heb u tot een licht voor de heidenen gesteld, opdat u tot zaligheid zou zijn tot aan het uiterste van de aarde. 47 Want zo heeft ons de Here geboden: Ik heb u gesteld tot een licht der heidenen, opdat gij tot heil zoudt zijn tot aan het uiterste der aarde. 47 Want de Heer heeft ons het volgende opgedragen: “Ik heb je bestemd tot een licht voor alle volken, om redding te brengen tot aan de uiteinden van de aarde.”’
48 Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en prezen het Woord van de Heere, en er geloofden er zovelen als er bestemd waren voor het eeuwige leven. 48 Toen nu de heidenen dit hoorden, verblijdden zij zich en verheerlijkten het woord des Heren; en allen, die bestemd waren ten eeuwige leven, kwamen tot geloof; 48 Toen de niet-Joden dit hoorden, verheugden ze zich en spraken ze vol lof over het woord van de Heer, en allen die voor het eeuwige leven bestemd waren kwamen tot geloof.
49 En het Woord van de Heere verbreidde zich door heel het land. 49 En het woord des Heren verbreidde zich door het gehele land. 49 Het woord van de Heer verspreidde zich over de hele streek.
50 Maar de Joden stookten de godvrezende en aanzienlijke vrouwen en de voornaamsten van de stad op en ontketenden een vervolging tegen Paulus en Barnabas, en zij verdreven hen uit hun gebied. 50 Maar de Joden stookten de aanzienlijke vrouwen, die God vereerden, en de voornaamsten der stad op, en zij verwekten een vervolging tegen Paulus en Barnabas en dreven hen uit hun gebied. 50 De Joden hitsten echter de vrome vrouwen uit de hogere kringen op, evenals de vooraanstaande burgers van de stad, en wisten hen zover te krijgen dat ze zich tegen Paulus en Barnabas keerden, zodat die uit het gebied werden verdreven.
51 Maar zij schudden tegen hen het stof van hun voeten af en gingen naar Ikonium. 51 Doch zij schudden het stof van hun voeten af tegen hen en gingen naar Ikonium; 51 Maar zij schudden het stof van hun voeten als getuigenis tegen hen en vertrokken naar Ikonium.
52 En de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de Heilige Geest. 52 En de discipelen werden vervuld met blijdschap en met de Heilige Geest. 52 De achterblijvende leerlingen waren vervuld van vreugde en van de heilige Geest.