Handelingen 11
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 De apostelen en de broeders die in Judea waren, hoorden dat ook de heidenen het Woord van God aangenomen hadden. 1 De apostelen nu en de broeders in Judea hoorden, dat ook de heidenen het woord Gods aangenomen hadden. 1 De apostelen en de gemeenteleden in Judea hoorden dat ook niet-Joden Gods woord hadden aanvaard.
2 En toen Petrus naar Jeruzalem gegaan was, bestreden zij die van de besnijdenis waren, hem 2 En toen Petrus naar Jeruzalem gegaan was, verschilden zij, die uit de besnijdenis waren, met hem van mening, 2 Toen Petrus terugkwam in Jeruzalem, spraken de Joodse gelovigen hem hierover aan
3 en zeiden: U bent binnengegaan bij mannen die onbesneden zijn, en u hebt met hen gegeten. 3 En zij zeiden: Gij zijt binnengegaan bij onbesnedenen en hebt met hen gegeten. 3 en verweten hem dat hij onbesnedenen had bezocht en samen met hen had gegeten.
4 Maar Petrus begon het hun in goede orde uiteen te zetten en zei: 4 Maar Petrus begon hun alles in geregelde orde uiteen te zetten en zeide: 4 Daarop zette Petrus uiteen wat er precies gebeurd was. Hij zei:
5 Ik was in de stad Joppe aan het bidden en zag in geestvervoering een visioen: een bepaald voorwerp daalde neer, dat leek op een groot linnen laken, dat aan de vier hoeken neergelaten werd uit de hemel, en het kwam tot dicht bij mij. 5 Ik was in de stad Joppe in gebed en zag in zinsverrukking een gezicht: een voorwerp daalde neder in de vorm van een groot laken, dat aan de vier hoeken uit de hemel neergelaten werd, en het kwam vlak bij mij. 5 ‘Toen ik in Joppe aan het bidden was, werd ik gegrepen door een visioen: een voorwerp dat op een groot linnen kleed leek, werd aan vier punten uit de hemel neergelaten tot vlak bij mij.
6 En toen ik hierop mijn ogen gericht hield en het aandachtig bekeek, zag ik de viervoetige dieren van de aarde, en de wilde en de kruipende dieren, en de vogels in de lucht. 6 Toen ik er scherp naar keek, bemerkte ik en zag ik de viervoetige dieren der aarde, de wilde en de kruipende dieren en de vogelen des hemels. 6 Ik keek er aandachtig naar en zag de lopende en kruipende dieren van de aarde, en ook de wilde dieren en de vogels van de hemel.
7 En ik hoorde een stem, die tegen mij zei: Sta op, Petrus, slacht en eet. 7 En ik hoorde ook een stem tot mij zeggen: Sta op, Petrus, slacht en eet! 7 En ik hoorde een stem tegen me zeggen: “Ga je gang, Petrus, slacht en eet.”
8 Maar ik zei: Beslist niet, Heere, want nooit is er iets wat onheilig of onrein is, mijn mond binnengegaan. 8 Maar ik zeide: Geenszins, Here, want nog nooit is iets, dat onheilig of onrein was, in mijn mond gekomen. 8 Maar ik antwoordde: “Nee, Heer, in geen geval, want ik heb nog nooit gegeten van iets dat verwerpelijk of onrein is.”
9 Maar de stem antwoordde mij voor de tweede keer uit de hemel: Wat God gereinigd heeft, mag u niet voor onheilig houden. 9 Doch ten tweeden male antwoordde mij een stem uit de hemel: Wat God rein verklaard heeft, moogt gij niet voor onheilig houden. 9 Maar voor de tweede keer kwam er een stem uit de hemel: “Wat God rein heeft verklaard, zul jij niet als verwerpelijk beschouwen.”
10 Dit gebeurde tot driemaal toe; en alles werd weer opgetrokken in de hemel. 10 En dit geschiedde tot driemaal toe; en alles werd weer opgetrokken in de hemel. 10 Dat gebeurde tot driemaal toe; daarna werd alles weer omhooggetrokken naar de hemel.
11 En zie, ogenblikkelijk daarna stonden er drie mannen, die vanuit Caesarea naar mij toe gestuurd waren, voor het huis waarin ik was. 11 En zie, terstond daarop bleven drie mannen voor het huis staan, waarin wij waren, die uit Caesarea tot mij waren gezonden. 11 Precies op dat moment kwamen er bij het huis waar wij verbleven drie mannen aan; ze waren uit Caesarea naar mij toe gestuurd.
12 En de Geest zei tegen mij dat ik met hen mee moest gaan en niet moest twijfelen. En met mij gingen ook deze zes broeders mee en wij zijn het huis van de man binnengegaan. 12 En de Geest zeide tot mij, dat ik met hen moest medegaan zonder bezwaar te maken. En met mij gingen ook deze zes broeders, en wij zijn het huis van die man binnengaan; 12 De Geest zei tegen me dat ik zonder aarzelen met hen mee moest gaan. Deze zes medegelovigen hebben me vergezeld, en samen zijn we het huis binnengegaan van de man die ons had laten komen.
13 En hij berichtte ons hoe hij een engel gezien had, die in zijn huis stond en tegen hem zei: Stuur mannen naar Joppe en ontbied Simon die ook Petrus genoemd wordt. 13 En hij heeft ons medegedeeld, hoe hij een engel in zijn huis had zien staan die tot hem zeide: Zend iemand naar Joppe en nodig Simon uit, die bijgenaamd wordt Petrus; 13 Hij vertelde ons dat hij in zijn huis een engel had zien staan, die tegen hem zei: “Stuur iemand naar Joppe om Simon, die ook Petrus wordt genoemd, te halen.
14 Die zal woorden tot u spreken waardoor u zalig zult worden en heel uw huis. 14 Deze zal woorden tot u spreken, waardoor gij en uw gehele huis behouden zult worden. 14 Hij zal je vertellen hoe jij en al je huisgenoten kunnen worden gered.”
15 En toen ik begon te spreken, viel de Heilige Geest op hen, evenals op ons in het begin. 15 En toen ik begonnen was te spreken, viel de Heilige Geest op hen, evenals in het begin ook op ons. 15 Ik was nog maar nauwelijks begonnen te spreken of de heilige Geest daalde op hen neer, zoals destijds ook op ons.
16 En ik herinnerde mij het woord van de Heere, hoe Hij zei: Johannes doopte wel met water, maar u zult met de Heilige Geest gedoopt worden. 16 En ik herinnerde mij het woord des Heren, hoe Hij zeide: Johannes doopte wel met water, maar gij zult met de Heilige Geest gedoopt worden. 16 Ik herinnerde me dat de Heer tegen ons zei: “Johannes doopte met water, maar jullie zullen gedoopt worden met de heilige Geest.”
17 Als God dan aan hen dezelfde gave gegeven heeft als aan ons die in de Heere Jezus Christus geloven, wie was ik dan dat ik bij machte zou zijn God tegen te houden? 17 Indien nu God hun op volkomen gelijke wijze als ons de gave heeft gegeven op het geloof in de Here Jezus Christus, hoe zou ik dan bij machte geweest zijn God tegen te houden? 17 Als God hun wegens hun geloof in de Heer Jezus Christus hetzelfde geschenk wilde geven als ons, hoe had ik Hem daar dan van kunnen weerhouden?’
18 En toen zij dit hoorden, waren zij gerustgesteld, en zij verheerlijkten God en zeiden: Zo heeft God dus ook aan de heidenen de bekering gegeven die tot het leven leidt. 18 En toen zij dit gehoord hadden, kwamen zij tot rust en verheerlijkten God, zeggende: Zo heeft dan God ook de heidenen de bekering ten leven geschonken. 18 Toen ze dat gehoord hadden, waren ze gerustgesteld en loofden ze God met de woorden: ‘Dan geeft God het dus ook aan mensen uit andere volken om tot inkeer te komen en het nieuwe leven te ontvangen.’
19 Zij nu die, door de verdrukking die in verband met Stefanus plaatsgevonden had, overal verspreid waren, gingen het land door tot Fenicië, Cyprus en Antiochië toe, terwijl zij tot niemand het Woord spraken dan alleen tot de Joden. 19 Zij dan, die verstrooid werden door de verdrukking, welke in verband met Stefanus plaats vond, trokken verder tot Fenicie, Cyprus en Antiochie toe, zonder tot iemand het woord te spreken dan alleen tot de Joden. 19 De leerlingen die verdreven waren als gevolg van de onderdrukking die na de dood van Stefanus was begonnen, trokken naar Fenicië, Cyprus en Antiochië, maar verkondigden Gods boodschap uitsluitend aan de Joden.
20 Er waren onder hen echter enkele mannen van Cyprus en uit Cyrene die, toen ze in Antiochië gekomen waren, het woord richtten tot de Griekssprekenden en de Heere Jezus verkondigden. 20 Doch er waren onder hen enige Cyprische en Cyreense mannen, die, te Antiochie gekomen, ook tot de Grieken spraken en hun de Here Jezus predikten. 20 Enkele Cyprioten en Cyreneeërs onder hen, die naar Antiochië waren gereisd, maakten daar echter ook de Griekse bevolking bekend met het evangelie van de Heer Jezus.
21 En de hand van de Heere was met hen en een groot aantal geloofde en bekeerde zich tot de Heere. 21 En de hand des Heren was met hen, en een groot aantal kwam tot het geloof en bekeerde zich tot de Here. 21 De hand van de Heer steunde hen, zodat veel mensen tot geloof kwamen en zich bekeerden tot de Heer.
22 En het gerucht over hen kwam de gemeente die in Jeruzalem was, ter ore; en zij zonden Barnabas uit om het land door te gaan tot Antiochië toe. 22 En het bericht daarvan kwam de gemeente van Jeruzalem ter ore en zij vaardigden Barnabas af naar Antiochie. 22 Het nieuws over hun optreden bereikte de gemeente in Jeruzalem, waar men besloot Barnabas naar Antiochië te zenden.
23 En toen hij daar gekomen was en de genade van God zag, werd hij verblijd en spoorde hij hen allen aan om met een hartelijk voornemen bij de Heere te blijven. 23 Toen deze aankwam en de genade Gods zag, verheugde hij zich en wekte allen op om naar het voornemen van hun hart de Here trouw te blijven; 23 Toen hij daar was aangekomen en zag wat God in zijn goedgunstigheid had bewerkt, verheugde hij zich en spoorde hij iedereen aan om standvastig te zijn en trouw te blijven aan de Heer.
24 Want hij was een goed man en vol van de Heilige Geest en van geloof; en er werd een grote menigte aan de Heere toegevoegd. 24 Want hij was een goed man, vol van de Heilige Geest en van geloof. En een brede schare werd de Here toegevoegd. 24 Hij was een voortreffelijk en diepgelovig man, die vervuld was van de heilige Geest. Een groot aantal mensen werd voor de Heer gewonnen.
25 En Barnabas vertrok naar Tarsus om Saulus te zoeken; en toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochië. 25 En hij vertrok naar Tarsus om Saulus te zoeken; en toen hij hem gevonden had, bracht hij hem naar Antiochie. 25 Hierna vertrok Barnabas naar Tarsus om Saulus te zoeken,
26 En het gebeurde dat zij een heel jaar met de gemeente samenkwamen en een grote menigte onderwezen en dat de discipelen voor het eerst in Antiochië christenen genoemd werden. 26 En het geschiedde, dat zij een vol jaar in de gemeente gastvrij ontvangen werden en een brede schare leerden en dat de discipelen het eerst te Antiochie Christenen genoemd werden. 26 en toen hij hem gevonden had, nam hij hem mee naar Antiochië. Een heel jaar lang kwamen ze met de gemeente daar bijeen en gaven ze onderricht aan tal van mensen. Het was in Antiochië dat de leerlingen voor het eerst christenen werden genoemd.
27 En in die dagen kwamen enkele profeten vanuit Jeruzalem naar Antiochië. 27 En in die dagen kwamen profeten van Jeruzalem te Antiochie; 27 In diezelfde tijd kwamen er vanuit Jeruzalem profeten naar Antiochië.
28 En een van hen, van wie de naam Agabus was, stond op en gaf door de Geest te kennen dat er een grote hongersnood zou zijn over heel de wereld, die ook gekomen is onder keizer Claudius. 28 En een uit hen, genaamd Agabus, stond op en gaf door de Geest te kennen, dat een grote hongersnood zou komen over het gehele rijk, die dan ook gekomen is onder Claudius. 28 Een van hen, die Agabus heette, voorspelde door de Geest dat de wereld door een grote hongersnood zou worden getroffen, iets dat tijdens de regering van Claudius inderdaad gebeurd is.
29 En de discipelen besloten, ieder naar vermogen, iets te sturen ten dienste van de broeders die in Judea woonden, 29 En de discipelen besloten, dat elk van hen naar draagkracht iets zenden zou tot ondersteuning van de broeders, die in Judea woonden; 29 De leerlingen besloten dat de broeders en zusters in Judea ondersteund moesten worden. Ze droegen elk naar vermogen bij
30 en dat deden zij ook. En zij stuurden het naar de ouderlingen door de hand van Barnabas en Saulus. 30 Dit deden zij ook en zij zonden het aan de oudsten door de hand van Barnabas en Saulus. 30 en lieten hun gift door Barnabas en Saulus naar de oudsten brengen.