|
1 Nadat nu het oproer gestild was, Paulus, de discipelen tot zich geroepen en gegroet hebbende, ging uit om naar Macedonie te reizen. |
1 Toen nu de oploop gestild was, riep Paulus de jongeren tot zich en hen gegroet hebbende, ging hij uit om naar Macedonië te reizen. |
1 Toen de opschudding bedaard was, liet Paulus de leerlingen bij zich komen, sprak hen toe en vertrok, na afscheid van hen genomen te hebben, naar Macedonie. |
1 Nadat nu de opschudding was bedaard, riep Paulus de discipelen tot zich en sprak hen bemoedigend toe. Daarop nam hij afscheid en begaf zich op reis naar Macedonie. |
1 Lorsque le tumulte eut cessé, Paul réunit les disciples, et, après les avoir exhortés, prit congé d'eux, et partit pour aller en Macédoine. |
2 En als hij die delen doorgereisd, en hen met vele redenen vermaand had, kwam hij in Griekenland. |
2 En toen hij die landen doortrok, en hen met vele woorden vermaand had, kwam hij in Griekenland; |
2 Hij trok die landstreek door, sprak op vele plaatsen zijn opwekkend woord en ging naar Griekenland. |
2 En nadat hij die streken doorreisd en hen uitvoerig toegesproken had, kwam hij in Griekenland. |
2 Il parcourut cette contrée, en adressant aux disciples de nombreuses exhortations. Puis il se rendit en Grèce, |
3 En als hij [aldaar] drie maanden overgebracht had, en hem van de Joden lagen gelegd werden, als hij naar Syrie zoude varen, zo werd hij van zin weder te keren door Macedonie. |
3 en hij vertoefde aldaar drie maanden; maar daar de Joden hem lagen legden, toen hij naar Syrië wilde varen, besloot hij terug te keren door Macedonië. |
3 Hij bleef er drie maanden; en daar de Joden hem, juist toen hij zich naar Syrie wilde inschepen, lagen legden, besloot hij door Macedonie terug te keren. |
3 En toen hij daar drie maanden vertoefd had en de Joden een aanslag tegen hem smeedden, terwijl hij op het punt stond om over zee naar Syrie te gaan, kwam hij tot het besluit door Macedonie terug te keren. |
3 où il séjourna trois mois. Il était sur le point de s'embarquer pour la Syrie, quand les Juifs lui dressèrent des embûches. Alors il se décida à reprendre la route de la Macédoine. |
4 En hem vergezelschapte tot in Azie Sopater van Berea; en van de Thessalonicensen Aristarchus en Sekundus; en Gajus van Derbe, en Timotheus en van die van Azie Tychikus en Trofimus. |
4 En met hem trokken tot in Azië Sopater van Beréa; en van Thessalonika Aristarchus en Secundus, en Gajus van Derbe, en Timotheüs; en uit Azië Tychicus en Trofimus. |
4 Hem vergezelden Sopater, de zoon van Pyrrhus, uit Berea, van de Thessalonicenzen Aristarchus en Secundus, Cajus van Derbe en Timoteüs, en uit Azie Tychicus en Trofimus. |
4 En Sopater, de zoon van Pyrrus, uit Berea, en van de Tessalonicenzen Aristarchus en Secundus, en Gajus uit Derbe en Timoteus, en uit Asia Tychikus en Trofimus, vergezelden hem. |
4 Il avait pour l'accompagner jusqu'en Asie: Sopater de Bérée, fils de Pyrrhus, Aristarque et Second de Thessalonique, Gaïus de Derbe, Timothée, ainsi que Tychique et Trophime, originaires d'Asie. |
5 Dezen, vooraf heengegaan zijnde, wachtten ons te Troas. |
5 Dezen gingen vooruit, en wachtten ons te Troas. |
5 Dezen gingen vooruit en wachtten ons te Troas af; |
5 Dezen waren echter vooruitgereisd en wachtten ons te Troas op. |
5 Ceux-ci prirent les devants, et nous attendirent à Troas. |
6 Wij nu scheepten af van Filippi na de dagen der ongehevelde [broden], en kwamen in vijf dagen bij hen te Troas, alwaar wij ons zeven dagen onthielden. |
6 Wij nu voeren af van Filippi, na de Paaschdagen, en kwamen op den vijfden dag bij hen te Troas, waar wij zeven dagen vertoefden. |
6 wij voeren na de dagen der ongezuurde brooden van Filippi af en kwamen in vijf dagen bij hen te Troas, waar wij ons zeven dagen ophielden. |
6 Maar wij voeren na de dagen der ongezuurde broden van Filippi af en kwamen binnen vijf dagen bij hen te Troas aan, waar wij zeven dagen doorbrachten. |
6 Pour nous, après les jours des pains sans levain, nous nous embarquâmes à Philippes, et, au bout de cinq jours, nous les rejoignîmes à Troas, où nous passâmes sept jours. |
7 En op den eersten [dag] der week, als de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken, handelde Paulus met hen, zullende des anderen daags verreizen; en hij strekte [zijne] rede uit tot den middernacht. |
7 En op den eersten dag der week, toen de jongeren samenkwamen om het brood te breken, predikte Paulus hun, en wilde des anderen daags wegreizen; en hij strekte zijne rede uit tot middernacht. |
7 Toen wij op den eersten dag der week bijeenwaren om brood te breken, sprak Paulus, die den volgenden dag zou vertrekken, tot hen en rekte zijn rede tot middernacht. |
7 En toen wij op de eerste dag der week samengekomen waren om brood te breken, hield Paulus een toespraak tot hen en, daar hij van plan was de volgende dag te vertrekken, zette hij zijn rede voort tot middernacht. |
7 Le premier jour de la semaine, nous étions réunis pour rompre le pain. Paul, qui devait partir le lendemain, s'entretenait avec les disciples, et il prolongea son discours jusqu'à minuit. |
8 En er waren vele lichten in de opperzaal waar zij vergaderd waren. |
8 En er waren vele lampen in de opperzaal, waar zij vergaderd waren. |
8 Er waren veel lampen in de bovenkamer waar wij vergaderd waren. |
8 En er waren verscheidene lampen in de bovenzaal, waar wij vergaderd waren. |
8 Il y avait beaucoup de lampes dans la chambre haute où nous étions assemblés. |
9 En een zeker jongeling, met name Eutychus, zat in het venster en met een diepen slaap overvallen zijnde, alzo Paulus lang [tot] [hen] sprak, door den slaap nederstortende, viel van de derde zoldering nederwaarts, en werd dood opgenomen. |
9 En in het venster zat een zeker jongeling, genaamd Eutychus; die viel in een diepen slaap, dewijl Paulus zeer lang sprak; en hij werd door den slaap overmand, en viel neder van de derde verdieping, en werd dood opgenomen. |
9 En zeker jongeling, Eutychus genaamd, die in het venster zat, verzonk toen Paulus lang sprak, in diepen slaap, stortte in den slaap van boven de tweede verdieping naar beneden en werd voor dood opgenomen. |
9 En een zekere jonge man, genaamd Eutychus, zat in de vensterbank, en door een diepe slaap bevangen, viel hij, toen Paulus zo lang sprak, door de slaap overmand, van de derde verdieping naar beneden en werd dood opgenomen. |
9 Or, un jeune homme nommé Eutychus, qui était assis sur la fenêtre, s'endormit profondément pendant le long discours de Paul; entraîné par le sommeil, il tomba du troisième étage en bas, et il fut relevé mort. |
10 Doch Paulus, afgekomen zijnde, viel op hem, en [hem] omvangende, zeide hij: Weest niet beroerd; want zijn ziel is in hem. |
10 En Paulus ging af, en boog zich over hem, en omvatte hem en zeide: Maakt geen misbaar, want zijne ziel is in hem. |
10 Doch Paulus ging naar beneden, strekte zich over hem uit en zeide, hem omarmend: Maakt geen misbaar; want zijn ziel is nog in hem. |
10 Doch Paulus kwam naar beneden, wierp zich op hem, en sloeg de armen om hem heen, en zeide: Maakt geen misbaar, want er is leven in hem. |
10 Mais Paul, étant descendu, se pencha sur lui et le prit dans ses bras, en disant: Ne vous troublez pas, car son âme est en lui. |
11 En als hij [weder] boven gegaan was, en brood gebroken en [wat] gegeten had, en lang, tot den dageraad toe, met hen gesproken had, vertrok hij alzo. |
11 Toen ging hij naar boven, brak het brood en at, en sprak veel met hen, totdat de dag aanbrak; en alzo vertrok hij. |
11 Hij ging weer naar boven, brak het brood, gebruikte er van, en na nog lang, tot het aanbreken van den dag, gesproken te hebben, reisde hij af. |
11 En bovengekomen, brak hij brood en at, en hij sprak nog lang met hen, tot de morgenstond, en zo vertrok hij. |
11 Quand il fut remonté, il rompit le pain et mangea, et il parla longtemps encore jusqu'au jour. Après quoi il partit. |
12 En zij brachten den knecht levende, en waren bovenmate vertroost. |
12 En zij brachten den jongeling levend, en werden niet weinig vertroost. |
12 Zij brachten den knaap levend weg en waren niet weinig vertroost. |
12 En zij brachten de jongen levend weg, en werden buitengewoon bemoedigd. |
12 Le jeune homme fut ramené vivant, et ce fut le sujet d'une grande consolation. |
13 Maar wij, vooruit naar het schip gegaan zijnde, voeren af naar Assus, waar wij Paulus zouden innemen; want hij had het alzo bevolen, en hij zelf zou te voet gaan. |
13 Wij nu gingen vooruit naar het schip, en voeren naar Assus, waar wij Paulus zouden innemen; want hij had het zo bevolen, daar hij over land wilde gaan. |
13 Wij gingen vooruit scheep en voeren naar Assos, van plan daar Paulus op te nemen; want zo had hij het beschikt, daar hijzelf te voet wilde gaan. |
13 Maar wij gingen vooruit aan boord en voeren naar Assus om Paulus daar op te nemen, want zo had hij het beschikt, daar hij zelf te voet wilde gaan. |
13 Pour nous, nous précédâmes Paul sur le navire, et nous fîmes voile pour Assos, où nous étions convenus de le reprendre, parce qu'il devait faire la route à pied. |
14 En als hij zich te Assus bij ons gevoegd had, namen wij hem in, en kwamen te Mitylene. |
14 Toen hij zich nu te Assus bij ons voegde, namen wij hem in; en kwamen te Mityléne; |
14 Toen hij zich dan te Assos bij ons gevoegd had, namen wij hem aan boord en kwamen te Mitylene; |
14 En toen hij zich te Assus bij ons voegde, namen wij hem aan boord en gingen naar Mitylene; |
14 Lorsqu'il nous eut rejoints à Assos, nous le prîmes à bord, et nous allâmes à Mytilène. |
15 En van daar afgescheept zijnde, kwamen wij den volgenden [dag] tegen Chios over, en des anderen [daags] legden wij aan te Samos, en bleven te Trogyllion, en den [dag] daaraan kwamen wij te Milete. |
15 en van daar voeren wij af, en kwamen des anderen daags tegenover Chios, en den volgenden dag legden wij aan te Samos, en bleven te Trogyllium, en den volgenden dag kwamen wij te Miléte. |
15 van daar voeren wij den volgenden dag af en kwamen op de hoogte van Chios, den tweeden dag staken wij over naar Samos, den daarop volgenden kwamen wij te Milete. |
15 En, vandaar weggevaren, kwamen wij de volgende dag voor Chios en de daaropvolgende staken wij over naar Samos, en de dag daarna kwamen wij te Milete. |
15 De là, continuant par mer, nous arrivâmes le lendemain vis-à-vis de Chios. Le jour suivant, nous cinglâmes vers Samos, et le jour d'après nous vînmes à Milet. |
16 Want Paulus had voorgenomen Efeze voorbij te varen, opdat hij niet den tijd in Azie zou verslijten; want hij spoedde zich, om (zo het hem mogelijk ware) op den pinksterdag te Jeruzalem te zijn. |
16 Want Paulus had besloten Efeze voorbij te varen, om in Azië geen tijd te verliezen; want hij haastte zich, om op den Pinksterdag te Jeruzalem te zijn, zo het hem mogelijk ware. |
16 Want Paulus had besloten Efeze voorbij te varen om zich niet te lang in Azie op te houden. Want hij haastte zich om, zo mogelijk, met Pinksteren te Jeruzalem te zijn. |
16 Want Paulus had zich voorgenomen Efeze voorbij te varen om geen tijd in Asia te verliezen, want hij haastte zich om, zo mogelijk, op de Pinksterdag te Jeruzalem te zijn. |
16 Paul avait résolu de passer devant Ephèse sans s'y arrêter, afin de ne pas perdre de temps en Asie; car il se hâtait pour se trouver, si cela lui était possible, à Jérusalem le jour de la Pentecôte. |
17 Maar hij zond van Milete naar Efeze, en hij ontbood de ouderlingen der Gemeente. |
17 Van Miléte nu zond hij naar Efeze, en liet de oudsten der gemeente roepen. |
17 Van Milete zond hij een bode naar Efeze en ontbood de oudsten der gemeente. |
17 Maar hij zond iemand van Milete naar Efeze en ontbood de oudsten der gemeente; |
17 Cependant, de Milet Paul envoya chercher à Ephèse les anciens de l'Eglise. |
18 En als zij tot hem gekomen waren, zeide hij tot hen: Gijlieden weet, van den eersten dag af, dat ik in Azie ben aangekomen, hoe ik bij u den gansen tijd geweest ben; |
18 En toen die tot hem gekomen waren, zeide hij tot hen: Gij weet, van den eersten dag af, dat ik in Azië gekomen ben, hoe ik altijd bij u geweest ben, |
18 Toen zij bij hem gekomen waren, sprak hij hen aldus toe: Gij weet zelf, hoe ik altijd, van den eersten dag af waarop ik in Azie kwam, onder u verkeerd heb, |
18 En toen zij bij hem gekomen waren, zeide hij tot hen: Gij weet, hoe ik van de eerste dag aan, dat ik in Asia voet aan wal zette, al die tijd onder u verkeerd heb, |
18 Lorsqu'ils furent arrivés vers lui, il leur dit: Vous savez de quelle manière, depuis le premier jour où je suis entré en Asie, je me suis sans cesse conduit avec vous, |
19 Dienende den Heere met alle ootmoedigheid, en vele tranen, en verzoekingen, die mij overkomen zijn door de lagen der Joden; |
19 en den Heer gediend heb met alle ootmoedigheid, en met vele tranen en beproevingen, die mij overkomen zijn door de lagen der Joden; |
19 den Heer dienend in allen ootmoed, onder tranen en vervolgingen, mij overkomen door de aanslagen der Joden; |
19 Dienende de Here met alle ootmoed, onder tranen en beproevingen, die mij overkwamen door de aanslagen der Joden; |
19 servant le Seigneur en toute humilité, avec larmes, et au milieu des épreuves que me suscitaient les embûches des Juifs. |
20 Hoe ik niets achtergehouden heb van hetgeen nuttig was, dat ik u niet zou verkondigd en u geleerd hebben, in het openbaar en bij de huizen; |
20 hoe ik niets achtergehouden heb van hetgeen nuttig was, dat ik u niet zou verkondigd en u geleerd hebben, in het openbaar en in de huizen, |
20 hoe ik niets achterhield van wat nuttig is, maar het u verkondigde en u in het openbaar en tehuis onderrichtte, |
20 Hoe ik niets nagelaten heb van hetgeen nuttig was om u te verkondigen en te leren in het openbaar en binnenshuis, |
20 Vous savez que je n'ai rien caché de ce qui vous était utile, et que je n'ai pas craint de vous prêcher et de vous enseigner publiquement et dans les maisons, |
21 Betuigende, beiden Joden en Grieken, de bekering tot God en het geloof in onzen Heere Jezus Christus. |
21 en betuigd heb beiden, Joden en Grieken, de boete tot God en het geloof in onzen Heere Jezus Christus. |
21 door bij Joden en heidenen op de bekering tot God en het geloof in onzen Heer Jezus aan te dringen. |
21 Joden en Grieken betuigende zich te bekeren tot God en te geloven in onze Here Jezus. |
21 annonçant aux Juifs et aux Grecs la repentance envers Dieu et la foi en notre Seigneur Jésus-Christ. |
22 En nu ziet, ik, gebonden zijnde door den Geest, reis naar Jeruzalem, niet wetende, wat mij daar ontmoeten zal; |
22 En nu, zie, in den geest gebonden zijnde, ga ik heen naar Jeruzalem, niet wetende wat mij aldaar ontmoeten zal, |
22 En zie, nu ben ik, door den Geest gebonden, op weg naar Jeruzalem, zonder te weten wat mij daar zal overkomen, |
22 En zie, nu reis ik, gebonden door de Geest, naar Jeruzalem, niet wetende wat mij daar overkomen zal, |
22 Et maintenant voici, lié par l'Esprit, je vais à Jérusalem, ne sachant pas ce qui m'y arrivera; |
23 Dan dat de Heilige Geest van stad tot stad betuigt, zeggende, dat mij banden en verdrukkingen aanstaande zijn. |
23 dan dat de Heilige Geest in alle steden mij betuigt, dat banden en verdrukkingen mij aldaar wachten. |
23 behalve dat de Heilige Geest mij in elke stad verzekert dat mij boeien en verdrukkingen wachten. |
23 Behalve dat de Heilige Geest mij van stad tot stad betuigt en zegt, dat mij boeien en verdrukkingen te wachten staan. |
23 seulement, de ville en ville, l'Esprit-Saint m'avertit que des liens et des tribulations m'attendent. |
24 Maar ik acht op geen ding, noch houde mijn leven dierbaar voor mijzelven, opdat ik mijn loop met blijdschap mag volbrengen, en den dienst, welken ik, van den Heere Jezus ontvangen heb, om te betuigen het Evangelie der genade Gods. |
24 Maar ik acht dat alles niet, ik hecht voor mijzelven ook niet aan het leven, opdat ik mijnen loop met vreugde voleinde, en het ambt, hetwelk ik van den Heere Jezus ontvangen heb, om te betuigen het evangelie van de genade Gods. |
24 Maar ik voor mij acht mijn leven niets waard, indien ik slechts mijn loop ten einde breng en de taak die de Heer Jezus mij opgedragen heeft: van de blijde boodschap van Gods genade getuigenis af te leggen. |
24 Maar ik tel mijn leven niet en acht het niet kostbaar voor mijzelf, als ik slechts mijn loopbaan mag ten einde brengen en de bediening, die ik van de Here Jezus ontvangen heb om het evangelie der genade Gods te betuigen. |
24 Mais je ne fais pour moi-même aucun cas de ma vie, comme si elle m'était précieuse, pourvu que j'accomplisse ma course avec joie, et le ministère que j'ai reçu du Seigneur Jésus, d'annoncer la bonne nouvelle de la grâce de Dieu. |
25 En nu ziet, ik weet, dat gij allen, waar ik doorgegaan ben, predikende het Koninkrijk Gods, mijn aangezicht niet meer zien zult. |
25 En nu, zie, ik weet, dat gij mijn aangezicht niet meer zien zult, gij allen, bij wie ik ben doorgereisd, predikende het rijk Gods. |
25 Nu dan, ik weet dat gij allen, onder wie ik, Gods Koninkrijk verkondigend, rondging, mij niet zult terugzien. |
25 En nu, zie, ik weet, dat gij allen, onder wie ik rondgereisd heb met de prediking van het Koninkrijk, mijn aangezicht niet meer zien zult. |
25 Et maintenant voici, je sais que vous ne verrez plus mon visage, vous tous au milieu desquels j'ai passé en prêchant le royaume de Dieu. |
26 Daarom betuig ik ulieden op dezen huidigen dag, dat ik rein ben van het bloed van [u] allen. |
26 Daarom betuig ik u heden op dezen dag, dat ik rein ben van het bloed van u allen, |
26 Daarom verklaar ik u heden dat ik het mij niet te verwijten heb als een uwer verlorengaat; |
26 Daarom verklaar ik u op de dag van heden, dat ik rein ben van aller bloed; |
26 C'est pourquoi je vous déclare aujourd'hui que je suis pur du sang de vous tous, |
27 Want ik heb niet achtergehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben al den raad Gods. |
27 want ik heb niets achtergehouden, dat ik u niet zou verkondigd hebben al den raad Gods. |
27 want ik heb u zonder iets te verzwijgen den gehelen raad Gods verkondigd. |
27 Want ik heb niet nagelaten u al de raad Gods te verkondigen. |
27 car je vous ai annoncé tout le conseil de Dieu, sans en rien cacher. |
28 Zo hebt dan acht op uzelven, en op de gehele kudde, over dewelke u de Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft, om de Gemeente Gods te weiden, welke Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed. |
28 Hebt dan nu acht op uzelve en op de gehele kudde, over welke de Heilige Geest u gesteld heeft tot opzieners, om de gemeente Gods te weiden, welke hij door zijn eigen bloed verworven heeft. |
28 Zorgt dan voor uzelf en voor de gehele kudde waarover de Heilige Geest u tot opzieners aangesteld heeft om de gemeente Gods die hij met zijn eigen bloed zich verworven heeft te weiden. |
28 Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft. |
28 Prenez donc garde à vous-mêmes, et à tout le troupeau sur lequel le Saint-Esprit vous a établis évêques, pour paître l'Eglise du Seigneur, qu'il s'est acquise par son propre sang. |
29 Want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen. |
29 Want dit weet ik, dat na mijn afscheid onder u gruwelijke wolven zullen komen, die de kudde niet sparen zullen; |
29 Ik weet dat na mijn heengaan grimmige wolven, die de kudde niet sparen, bij u zullen binnendringen. |
29 Zelf weet ik, dat na mijn heengaan grimmige wolven bij u zullen binnenkomen die de kudde niet zullen sparen; |
29 Je sais qu'il s'introduira parmi vous, après mon départ, des loups cruels qui n'épargneront pas le troupeau, |
30 En uit uzelven zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich. |
30 ook uit uzelve zullen mannen opstaan, die verkeerde leringen spreken, om de jongeren tot zich te trekken. |
30 Ja, uit uw midden zullen mannen opstaan die verkeerde dingen spreken om de leerlingen met zich mee te slepen. |
30 En uit uw eigen midden zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de discipelen achter zich aan te trekken. |
30 et qu'il s'élèvera du milieu de vous des hommes qui enseigneront des choses pernicieuses, pour entraîner les disciples après eux. |
31 Daarom waakt, en gedenkt, dat ik drie jaren [lang] nacht en dag, niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te vermanen. |
31 Daarom zijt wakker, en gedenkt, dat ik niet nagelaten heb, drie jaren lang, dag en nacht, een ieder met tranen te vermanen. |
31 Waakt dan, bedenkend dat ik drie jaren lang niet opgehouden heb nacht en dag onder tranen ieder van u te vermanen. |
31 Waakt dan en herinnert u, dat ik drie jaren lang nacht en dag niet heb opgehouden ieder afzonderlijk onder tranen terecht te wijzen. |
31 Veillez donc, vous souvenant que, durant trois années, je n'ai cessé nuit et jour d'exhorter avec larmes chacun de vous. |
32 En nu, broeders, ik bevele u Gode, en den woorde Zijner genade, Die machtig is u op te bouwen, en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden. |
32 En nu, broeders, beveel ik u aan God en aan het woord zijner genade, die machtig is om u op te bouwen, en u te geven de erfenis onder allen die geheiligd worden. |
32 En nu beveel ik u aan den Heer en het woord zijner genade, dat machtig is u op te bouwen en het erfdeel onder alle geheiligden te geven. |
32 En nu, ik draag u op aan de Here en het woord zijner genade, aan Hem, die bij machte is te bouwen en het erfdeel te geven onder alle geheiligden. |
32 Et maintenant je vous recommande à Dieu et à la parole de sa grâce, à celui qui peut édifier et donner l'héritage avec tous les sanctifiés. |
33 Ik heb niemands zilver, of goud, of kleding begeerd. |
33 Ik heb niemands zilver of goud of kleed begeerd; |
33 Ik heb niemands zilver, goud of kledij begeerd; |
33 Ik heb niemands zilver of goud of kleding begeerd; |
33 Je n'ai désiré ni l'argent, ni l'or, ni les vêtements de personne. |
34 En gijzelve weet, dat deze handen tot mijn nooddruft, en dergenen, die met mij waren, gediend hebben. |
34 want gijzelve weet, dat mij deze handen tot mijn onderhoud en dergenen die bij mij geweest zijn, gediend hebben. |
34 gij weet zelf dat ik door handenarbeid voorzien heb in mijn eigen behoeften en in die van mijn reisgezelschap. |
34 Zelf weet gij, dat deze handen in mijn behoeften en in die van hen, die bij mij waren, hebben voorzien. |
34 Vous savez vous-mêmes que ces mains ont pourvu à mes besoins et à ceux des personnes qui étaient avec moi. |
35 Ik heb u in alles getoond, dat men, alzo arbeidende, de zwakken moet opnemen, en gedenken aan de woorden van den Heere Jezus, dat Hij gezegd heeft: Het is zaliger te geven, dan te ontvangen. |
35 Ik heb u alleszins getoond, dat men zo arbeiden moet, en zich de zwakken aantrekken, en gedenken aan het woord des Heren Jezus, dat hij gezegd heeft: "Het is zaliger te geven dan te ontvangen". |
35 In alle opzichten heb ik u getoond dat men zo arbeidend de zieken moet helpen en aan de woorden van den Heer Jezus denken; want hij heeft gezegd: Het is zaliger te geven dan te ontvangen. |
35 Ik heb u in alles getoond, dat men door zo te arbeiden zich de zwakken moet aantrekken en zich de woorden van de Here Jezus herinneren, die zelf gezegd heeft: Het is zaliger te geven dan te ontvangen. |
35 Je vous ai montré de toutes manières que c'est en travaillant ainsi qu'il faut soutenir les faibles, et se rappeler les paroles du Seigneur, qui a dit lui-même: Il y a plus de bonheur à donner qu'à recevoir. |
36 En als hij dit gezegd had, heeft hij nederknielende met hen allen gebeden. |
36 En toen hij dit gezegd had, knielde hij neder en bad met hen allen. |
36 Na zo gesproken te hebben, viel hij op de knieen en bad met hen allen. |
36 En toen hij dit gezegd had, boog hij de knieen en heeft hij met hen allen gebeden. |
36 Après avoir ainsi parlé, il se mit à genoux, et il pria avec eux tous. |
37 En er werd een groot geween van [hen] allen; en zij, vallende om den hals van Paulus, kusten hem; |
37 En er ontstond veel geween onder hen allen, en zij vielen Paulus om den hals en kusten hem, |
37 En zij barstten allen in hevig geween uit, vielen Paulus om den hals en kusten hem, |
37 En zij barstten allen in groot geween uit en vielen Paulus om de hals en kusten hem herhaaldelijk, |
37 Et tous fondirent en larmes, et, se jetant au cou de Paul, ils l'embrassaient, |
38 Zeer bedroefd zijnde, allermeest over het woord, dat hij gezegd had, dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden; en zij geleidden hem naar het schip. |
38 allermeest bedroefd zijnde over het woord hetwelk hij gezegd had, dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden. En zij geleidden hem naar het schip. |
38 vooral bedroefd over hetgeen hij gezegd had, dat zij hem niet zouden weerzien; en zij begeleidden hem naar het schip. |
38 Het meest bedroefd over het woord, dat hij gesproken had, dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden. En zij deden hem uitgeleide naar het schip. |
38 affligés surtout de ce qu'il avait dit qu'ils ne verraient plus son visage. Et ils l'accompagnèrent jusqu'au navire. |