|
1 Toen nam Pilatus dan Jezus en geselde Hem. |
1 Toen nam Pilatus Jezus en geeselde hem. |
1 Toen liet Pilatus Jezus geeselen, |
1 Toen nam dan Pilatus Jezus en liet Hem geselen. |
1 Alors Pilate prit Jésus, et le fit battre de verges. |
2 En de soldaten vlochten een kroon van doornen en zetten die op Zijn hoofd, en zij deden Hem een purperen bovenkleed om, |
2 En de krijgsknechten vlochten ene kroon van doornen, en zetten die op zijn hoofd, en deden hem een purperen kleed aan, |
2 en de soldaten vlochten van doornen een kroon en zetten die op zijn hoofd; zij wierpen hem een purperen kleed om, traden op hem toe, |
2 En de soldaten vlochten een kroon van doornen, zetten die op zijn hoofd en deden Hem een purperen kleed om, |
2 Les soldats tressèrent une couronne d'épines qu'ils posèrent sur sa tête, et ils le revêtirent d'un manteau de pourpre; puis, s'approchant de lui, |
3 en zeiden: Gegroet, Koning van de Joden! En zij gaven Hem slagen in het gezicht. |
3 en zeiden: Wees gegroet, koning der Joden! en zij gaven hem kinnebakslagen. |
3 zeiden: Gegroet, koning der Joden! en gaven hem slagen in het aangezicht. |
3 En zij traden op Hem toe en zeiden: Gegroet, Koning der Joden! En zij gaven Hem slagen in het gelaat. |
3 ils disaient: Salut, roi des Juifs! Et ils lui donnaient des soufflets. |
4 Pilatus dan kwam weer naar buiten en zei tegen hen: Zie, ik breng Hem tot u naar buiten, opdat u weet dat ik geen schuld in Hem vind. |
4 Toen ging Pilatus wederom naar buiten, en zeide tot hen: Zie, ik breng hem tot u uit, opdat gij erkent, dat ik geen schuld in hem vind. |
4 Toen ging Pilatus weer naar buiten en zeide tot hen: Zie, ik breng hem tot u uit, opdat gij moogt weten dat ik geen schuld in hem vind. |
4 En Pilatus kwam wederom naar buiten en zeide tot hen: Zie, ik breng Hem voor u naar buiten, opdat gij weet, dat ik geen schuld in Hem vind. |
4 Pilate sortit de nouveau, et dit aux Juifs: Voici, je vous l'amène dehors, afin que vous sachiez que je ne trouve en lui aucun crime. |
5 Jezus dan kwam naar buiten met de doornenkroon op en het purperen bovenkleed aan. En Pilatus zei tegen hen: Zie, de Mens! |
5 Alzo kwam Jezus buiten, en droeg een doornenkroon en een purperen kleed; en [Pilatus] zeide tot hen: Zie, de mens! |
5 Jezus kwam naar buiten, dragend de doornenkroon en het purperen kleed. En hij zeide tot hen: Daar staat de mens! |
5 Jezus dan kwam naar buiten met de doornenkroon en het purperenkleed. En [Pilatus] zeide tot hen: Zie, de mens! |
5 Jésus sortit donc, portant la couronne d'épines et le manteau de pourpre. Et Pilate leur dit: Voici l'homme. |
6 Toen dan de overpriesters en de dienaars Hem zagen, schreeuwden zij: Kruisig Hem, Kruisig Hem! Pilatus zei tegen hen: Neemt u Hem en kruisig Hem, want ik vind in Hem geen schuld. |
6 Toen de Hogepriesters en dienaars hem zagen, schreeuwden zij, zeggende: Kruis hem! kruis hem! Pilatus zeide tot hen: Neemt gij hem en kruisigt hem, want ik vind geen schuld in hem. |
6 Maar toen de overpriesters en de dienaren hem zagen, riepen zij: Naar 't kruis, naar 't kruis! Pilatus zeide tot hen: Neemt gijzelf hem dan en kruisigt hem; want ik vind geen schuld in hem. |
6 Toen dan de overpriesters en hun dienaars Hem zagen, schreeuwden zij en zeiden: Kruisigen, kruisigen! Pilatus zeide tot hen: Neemt gij Hem en kruisigt Hem: want ik vind geen schuld in Hem. |
6 Lorsque les principaux sacrificateurs et les huissiers le virent, ils s'écrièrent: Crucifie! crucifie! Pilate leur dit: Prenez-le vous-mêmes, et crucifiez-le; car moi, je ne trouve point de crime en lui. |
7 De Joden antwoordden hem: Wij hebben een wet en volgens onze wet moet Hij sterven, want Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt. |
7 De Joden antwoordden hem: Wij hebben ene wet, en naar die wet moet hij sterven, want hij heeft zichzelven tot Gods Zoon gemaakt. |
7 Maar de Joden antwoordden hem: Wij hebben een wet, en naar de wet moet hij sterven; want hij heeft zichzelf voor Gods Zoon uitgegeven. |
7 De Joden antwoordden hem: Wij hebben een wet en naar die wet moet Hij sterven, want Hij heeft Zichzelf Gods Zoon gemaakt. |
7 Les Juifs lui répondirent: Nous avons une loi; et, selon notre loi, il doit mourir, parce qu'il s'est fait Fils de Dieu. |
8 Toen Pilatus dan deze woorden hoorde, werd hij nog meer bevreesd, |
8 Toen Pilatus dat woord hoorde, vreesde hij nog meer, |
8 Toen Pilatus dit hoorde, werd hij nog meer bevreesd; |
8 Toen Pilatus dan dit woord hoorde, werd hij nog meer bevreesd, |
8 Quand Pilate entendit cette parole, sa frayeur augmenta. |
9 en hij ging opnieuw het gerechtsgebouw in en zei tegen Jezus: Waar komt U vandaan? Maar Jezus gaf hem geen antwoord. |
9 en ging wederom binnen in het rechthuis, en zeide tot Jezus: Vanwaar zijt gij? Maar Jezus gaf hem geen antwoord. |
9 hij ging het rechthuis weer binnen en zeide tot Jezus: Van waar zijt gij? Jezus gaf hem geen antwoord. |
9 En hij ging weder het gerechtsgebouw binnen en zeide tot Jezus: Waar zijt Gij vandaan? Maar Jezus gaf hem geen antwoord. |
9 Il rentra dans le prétoire, et il dit à Jésus: D'où es-tu? Mais Jésus ne lui donna point de réponse. |
10 Pilatus dan zei tegen Hem: Spreekt U niet tot mij? Weet U niet dat ik macht heb U te kruisigen, en macht heb U los te laten? |
10 Toen zeide Pilatus tot hem: Spreekt gij tot mij niet? Weet gij niet, dat ik macht heb u te kruisigen en macht heb u los te laten? |
10 Pilatus hernam: Spreekt gij niet tot mij? Weet gij niet dat ik de macht heb u in vrijheid te stellen en de macht u te kruisigen? |
10 Pilatus dan zeide tot Hem: Spreekt Gij niet tot mij? Weet Gij niet, dat ik macht heb U los te laten, maar ook macht om U te kruisigen? |
10 Pilate lui dit: Est-ce à moi que tu ne parles pas? Ne sais-tu pas que j'ai le pouvoir de te crucifier, et que j'ai le pouvoir de te relâcher? |
11 Jezus antwoordde: U zou geen enkele macht tegen Mij hebben, als het u niet van boven gegeven was; daarom heeft hij die Mij aan u overgeleverd heeft, een grotere zonde dan u. |
11 Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht over mij hebben, indien zij u niet van boven gegeven was; daarom, die mij aan u heeft overgeleverd, heeft groter zonde. |
11 Jezus antwoordde: Gij zoudt niets tegen mij vermogen indien het u niet van Boven gegeven was. Daarom heeft hij die mij aan u heeft overgeleverd groter zonde. |
11 Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht tegen Mij hebben, indien het u niet van boven gegeven ware: daarom heeft hij, die Mij aan u heeft overgeleverd, groter zonde. |
11 Jésus répondit: Tu n'aurais sur moi aucun pouvoir, s'il ne t'avait été donné d'en haut. C'est pourquoi celui qui me livre à toi commet un plus grand péché. |
12 Van toen af probeerde Pilatus Hem los te laten, maar de Joden schreeuwden: Als u Deze loslaat, bent u niet de vriend van de keizer; iedereen die zichzelf koning maakt, verzet zich tegen de keizer. |
12 Van toen af zocht Pilatus hem los te laten; maar de Joden schreeuwden zeggende: Laat gij dezen los, dan zijt gij des keizers vriend niet; want wie zichzelven koning maakt, die is tegen den keizer. |
12 Van dat ogenblik af trachtte Pilatus hem in vrijheid te stellen; maar de Joden schreeuwden: Indien gij dezen loslaat, zijt gij geen vriend des keizers. Ieder die zichzelf voor koning uitgeeft staat tegen den keizer op. |
12 Van toen af trachtte Pilatus Hem los te laten, maar de Joden schreeuwden en zeiden: Indien gij deze loslaat, zijt gij geen vriend van de keizer; een ieder, die zich koning maakt, verzet zich tegen de keizer. |
12 Dès ce moment, Pilate cherchait à le relâcher. Mais les Juifs criaient: Si tu le relâches, tu n'es pas ami de César. Quiconque se fait roi se déclare contre César. |
13 Toen Pilatus dan deze woorden gehoord had, bracht hij Jezus naar buiten en ging op de rechterstoel zitten, op de plaats die Lithostrotos genoemd wordt, en in het Hebreeuws Gabbatha. |
13 Toen Pilatus dat woord hoorde, bracht hij Jezus buiten, en zette zich op den rechterstoel, ter plaatse, die genaamd is Steenplaveisel, in het Hebreeuws: Gabbatha. |
13 Toen Pilatus dit hoorde, bracht hij Jezus naar buiten en ging op een stoel zitten op de plaats die het Plaveisel heette--in het Hebreeuws Gabbatha. |
13 Pilatus dan hoorde deze woorden en hij liet Jezus naar buiten brengen en zette zich op de rechterstoel, op de plaats, genaamd Litostrotos, in het Hebreeuws Gabbata. |
13 Pilate, ayant entendu ces paroles, amena Jésus dehors; et il s'assit sur le tribunal, au lieu appelé le Pavé, et en hébreu Gabbatha. |
14 En het was de voorbereiding van het Pascha, ongeveer het zesde uur; en hij zei tegen de Joden: Zie, uw Koning! |
14 En het was de dag der voorbereiding van Pasen, omtrent de zesde ure; en hij zeide tot de Joden: Zie, uw koning! |
14 Het was de dag voor Pasen, ongeveer het zesde uur. Hij zeide tot de Joden: Ziehier uw koning! |
14 En het was Voorbereiding voor het Pascha, ongeveer het zesde uur, en hij zeide tot de Joden: Zie, uw koning! |
14 C'était la préparation de la Pâque, et environ la sixième heure. Pilate dit aux Juifs: Voici votre roi. |
15 Maar zij schreeuwden: Weg met Hem, weg met Hem, kruisig Hem! Pilatus zei tegen hen: Moet ik uw Koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning dan de keizer. |
15 Maar zij schreeuwden: Weg met dezen! Kruis hem! Pilatus zeide tot hen: Zal ik uwen koning kruisigen? De Hogepriesters antwoordden: Wij hebben geen koning dan den keizer. |
15 Maar zij schreeuwden: Weg met hem! Kruisig hem! Pilatus zeide tot hen: Moet ik uw koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen anderen koning dan den keizer. |
15 Zij dan schreeuwden: Weg met Hem! Weg met Hem! Kruisig Hem! Pilatus zeide tot hen: Moet ik uw koning kruisigen? De overpriesters antwoordden: Wij hebben geen koning, alleen de keizer! |
15 Mais ils s'écrièrent: Ote, ôte, crucifie-le! Pilate leur dit: Crucifierai-je votre roi? Les principaux sacrificateurs répondirent: Nous n'avons de roi que César. |
16 Toen leverde hij Hem dan aan hen over om gekruisigd te worden. En zij namen Jezus mee en leidden Hem weg. |
16 Toen gaf hij hem aan hen over, opdat hij gekruisigd zou worden. En zij namen Jezus en leidden hem weg. |
16 Toen leverde hij hem aan hen over om gekruisigd te worden. Zij voerden Jezus mee, |
16 Toen gaf hij Hem aan hen over om gekruisigd te worden. Zij dan namen Jezus, |
16 Alors il le leur livra pour être crucifié. Ils prirent donc Jésus, et l'emmenèrent. |
17 En terwijl Hij Zijn kruis droeg, ging Hij op weg naar de plaats die Schedelplaats genoemd wordt en in het Hebreeuws Golgotha. |
17 En hij droeg zijn kruis, en ging uit naar de plaats, die genaamd is Hoofdschedelplaats, in het Hebreeuws genaamd Golgotha. |
17 en, zelf zijn kruis dragend, ging hij uit naar de zoogenaamde Schedelplaats, in het Hebreeuws Golgotha; |
17 En Hij, zelf zijn kruis dragende, ging naar de zogenaamde Schedelplaats, in het Hebreeuws genaamd Golgota, |
17 Jésus, portant sa croix, arriva au lieu du crâne, qui se nomme en hébreu Golgotha. |
18 Daar kruisigden zij Hem en met Hem twee anderen, aan elke kant één, en Jezus in het midden. |
18 Aldaar kruisigden zij hem, en met hem twee anderen, aan elke zijde één, en Jezus in het midden. |
18 waar zij hem kruisigden, en met hem twee anderen, aan elken kant een, Jezus in het midden. |
18 Waar zij Hem kruisigden en met Hem twee anderen, aan weerszijden een, en Jezus in het midden. |
18 C'est là qu'il fut crucifié, et deux autres avec lui, un de chaque côté, et Jésus au milieu. |
19 En Pilatus schreef ook een opschrift en zette dat op het kruis; en er was geschreven: JEZUS DE NAZARENER, DE KONING VAN DE JODEN. |
19 Ook schreef Pilatus een opschrift, en zette dat boven aan het kruis; en er was geschreven: Jezus van Nazaret, de koning der Joden. |
19 Pilatus had een opschrift geschreven en aan het kruis gehecht; daarop stond: Jezus de Nazarener, de koning der Joden. |
19 En Pilatus liet ook een opschrift schrijven en op het kruis plaatsen; er was geschreven: Jezus, de Nazoreeer, de Koning der Joden. |
19 Pilate fit une inscription, qu'il plaça sur la croix, et qui était ainsi conçue: Jésus de Nazareth, roi des Juifs. |
20 Dit opschrift dan lazen velen van de Joden, want de plaats waar Jezus gekruisigd werd, was dicht bij de stad; en het was geschreven in het Hebreeuws, in het Grieks en in het Latijn. |
20 Dit opschrift lazen vele Joden, want de plaats, waar Jezus gekruisigd werd, was nabij de stad; en het was geschreven in de Hebreeuwse, de Griekse en de Latijnse taal. |
20 Veel Joden lazen dat opschrift; want de plaats waar Jezus was gekruisigd was dicht bij de stad, en het was gesteld in het Hebreeuws, het Latijn en het Grieks. |
20 Dit opschrift dan lazen vele der Joden, want de plaats, waar Jezus gekruisigd werd, was dicht bij de stad, en het was geschreven in het Hebreeuws, in het Latijn en in het Grieks. |
20 Beaucoup de Juifs lurent cette inscription, parce que le lieu où Jésus fut crucifié était près de la ville: elle était en hébreu, en grec et en latin. |
21 De overpriesters van de Joden dan zeiden tegen Pilatus: Schrijf niet: De Koning van de Joden, maar dat Hij gezegd heeft: Ik ben de Koning van de Joden. |
21 Toen zeiden de Hogepriesters der Joden tot Pilatus: Schrijf niet: De koning der Joden; maar dat hij gezegd heeft: Ik ben de koning der Joden. |
21 De overpriesters der Joden zeiden tot Pilatus: Schrijf niet: De koning der Joden--maar dat hij gezegd heeft: Ik ben de koning der Joden. |
21 De overpriesters der Joden dan zeiden tot Pilatus: Schrijf niet: De Koning der Joden, maar dat Hij gezegd heeft: Ik ben de Koning der Joden. |
21 Les principaux sacrificateurs des Juifs dirent à Pilate: N'écris pas: Roi des Juifs. Mais écris qu'il a dit: Je suis roi des Juifs. |
22 Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, heb ik geschreven. |
22 Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven. |
22 Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb heb ik geschreven. |
22 Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, dat heb ik geschreven. |
22 Pilate répondit: Ce que j'ai écrit, je l'ai écrit. |
23 Nadat de soldaten dan Jezus gekruisigd hadden, namen zij Zijn kleren en maakten vier delen, voor elke soldaat een deel, en zij namen ook het onderkleed. Het onderkleed nu was zonder naad, van bovenaf als één geheel geweven. |
23 De krijgsknechten dan, toen zij Jezus gekruisigd hadden, namen zijne klederen, en maakten vier delen, voor elken krijgsknecht een deel, alsook den rok. De rok nu was zonder naad, van boven af geheel geweven. |
23 Toen de soldaten Jezus gekruisigd hadden, namen zij zijn klederen, verdeelden die in vier delen, voor iederen soldaat een, daarnevens den mantel. Die mantel was zonder naad, van boven af in zijn geheel geweven. |
23 Toen dan de soldaten Jezus gekruisigd hadden, namen zij zijn klederen en maakten daarvan vier delen, voor iedere soldaat een deel, en zijn onderkleed. Dit kleed nu was zonder naad, aan een stuk geweven. |
23 Les soldats, après avoir crucifié Jésus, prirent ses vêtements, et ils en firent quatre parts, une part pour chaque soldat. Ils prirent aussi sa tunique, qui était sans couture, d'un seul tissu depuis le haut jusqu'en bas. |
24 Zij dan zeiden tegen elkaar: Laten wij dat niet scheuren, maar laten wij erom loten voor wie het zal zijn. Opdat het Schriftwoord vervuld zou worden dat zegt: Zij hebben Mijn kleren onder elkaar verdeeld en over Mijn kleed hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de soldaten gedaan. |
24 En zij zeiden onder elkander: Laat ons dien niet in stukken snijden, maar daarom loten, wiens hij zijn zal; --opdat de Schrift vervuld werd, die zegt: "Zij hebben mijne klederen onder zich gedeeld, en hebben over mijn gewaad het lot geworpen". Dit deden dan de krijgsknechten. |
24 Zij zeiden onder elkander: Laat ons dien niet scheuren, maar er om loten, wien hij zal toebehoren. Opdat de Schrift vervuld werd: Zij hebben mijn klederen onder elkander verdeeld en over mijn gewaad het lot geworpen. Zo deden dan de soldaten. |
24 Zij zeiden dan tot elkander: Laten wij dit niet scheuren, maar erom loten, voor wie het zijn zal; zodat het schriftwoord vervuld werd: Zij hebben mijn klederen onder elkander verdeeld en over mijn kleding hebben zij het lot geworpen. Dit hebben dan de soldaten gedaan. |
24 Et ils dirent entre eux: Ne la déchirons pas, mais tirons au sort à qui elle sera. Cela arriva afin que s'accomplît cette parole de l'Ecriture: Ils se sont partagé mes vêtements, Et ils ont tiré au sort ma tunique. Voilà ce que firent les soldats. |
25 En bij het kruis van Jezus stonden Zijn moeder, de zuster van Zijn moeder, en Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena. |
25 En bij het kruis van Jezus stonden zijne moeder, en zijn moeders zuster, Maria, de vrouw van Klopas, en Maria Magdalena. |
25 Bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder, de zuster van zijn moeder, Maria de vrouw van Klopas en Maria van Magdala. |
25 En bij het kruis van Jezus stonden zijn moeder en de zuster zijner moeder, Maria van Klopas en Maria van Magdala. |
25 Près de la croix de Jésus se tenaient sa mère et la soeur de sa mère, Marie, femme de Clopas, et Marie de Magdala. |
26 Toen nu Jezus Zijn moeder zag en de discipel die Hij liefhad, bij haar zag staan, zei Hij tegen Zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon. |
26 Toen nu Jezus zijne moeder zag, en den jonger, dien hij liefhad, daarbij staande, zeide hij tot zijne moeder: Vrouw, zie, uw zoon! |
26 Toen Jezus zijn moeder zag staan en den leerling dien hij liefhad bij haar, zeide hij tot zijn moeder: Vrouw, ziedaar uw zoon. |
26 Toen dan Jezus zijn moeder zag en de discipel, die Hij liefhad, bij haar staande, zeide Hij tot zijn moeder: Vrouw, zie, uw zoon. |
26 Jésus, voyant sa mère, et auprès d'elle le disciple qu'il aimait, dit à sa mère: Femme, voilà ton fils. |
27 Daarna zei Hij tegen de discipel: Zie, uw moeder. En vanaf dat moment nam de discipel haar in zijn huis. |
27 Daarna zeide hij tot den jonger: Zie, uwe moeder! En van die ure af nam de jonger haar tot zich. |
27 Daarna zeide hij tot den leerling: Ziedaar uw moeder. En van dat uur af nam de leerling haar in zijn huis. |
27 Daarna zeide Hij tot de discipel: Zie, uw moeder. En van dat uur af nam de discipel haar bij zich in huis. |
27 Puis il dit au disciple: Voilà ta mère. Et, dès ce moment, le disciple la prit chez lui. |
28 Hierna zei Jezus, omdat Hij wist dat nu alles volbracht was, opdat het Schriftwoord vervuld zou worden: Ik heb dorst! |
28 Hierna, dewijl Jezus wist, dat alles alreeds volbracht was, opdat de Schrift vervuld werd, zeide hij: Mij dorst. |
28 Daarna zeide Jezus, wetend dat nu alles volbracht was, opdat de Schrift vervuld zou worden: Mij dorst. |
28 Hierna zeide Jezus, daar Hij wist, dat alles reeds volbracht was, opdat de Schrift vervuld zou worden: Mij dorst! |
28 Après cela, Jésus, qui savait que tout était déjà consommé, dit, afin que l'Ecriture fût accomplie: J'ai soif. |
29 Er stond dan een kruik vol zure wijn en ze vulden een spons met zure wijn, staken die op een hysopstengel en brachten die aan Zijn mond. |
29 En er stond daar een vat vol edik; en zij staken ene spons vol edik op een hysop, en hielden ze hem aan den mond. |
29 Er stond daar een vat vol azijn; zij staken dan een met azijn gedrenkte spons op een hysopstengel en brachten ze aan zijn mond. |
29 Er stond een kruik vol zure wijn; zij staken dan een spons, gedrenkt met zure wijn, op een hysopstengel en brachten die aan zijn mond. |
29 Il y avait là un vase plein de vinaigre. Les soldats en remplirent une éponge, et, l'ayant fixée à une branche d'hysope, ils l'approchèrent de sa bouche. |
30 Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, zei Hij: Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf de geest. |
30 Toen nu Jezus den edik genomen had, zeide hij: Het is volbracht! en hij neigde het hoofd en gaf den geest. |
30 Toen Jezus den azijn genomen had, zeide hij: Het is volbracht boog het hoofd en gaf den geest. |
30 Toen Jezus dan de zure wijn genomen had, zeide Hij: Het is volbracht! En Hij boog het hoofd en gaf de geest. |
30 Quand Jésus eut pris le vinaigre, il dit: Tout est accompli. Et, baissant la tête, il rendit l'esprit. |
31 Opdat de lichamen niet aan het kruis zouden blijven op de sabbat, omdat het de voorbereiding was (want de dag van die sabbat was een grote dag), vroegen de Joden dan aan Pilatus of hun benen gebroken en zij weggenomen mochten worden. |
31 De Joden dan, dewijl het de dag der voorbereiding was, opdat de lichamen niet aan het kruis zouden blijven gedurende den sabbat, --want de dag dezes sabbats was groot-- verzochten Pilatus, dat hunne benen gebroken en zij afgenomen zouden worden. |
31 Daar het Vrijdag was, vroegen de Joden, opdat de lijken niet den sabbat over aan het kruis zouden blijven--want die sabbat was bijzonder heilig--Pilatus dat hij de beenderen der gehangenen mocht doen breken en hen afnemen. |
31 De Joden dan, daar het Voorbereiding was en de lichamen niet op sabbat aan het kruis mochten blijven (want de dag van die sabbat was groot) vroegen Pilatus, dat hun benen gebroken en zij weggenomen zouden worden. |
31 Dans la crainte que les corps ne restassent sur la croix pendant le sabbat, -car c'était la préparation, et ce jour de sabbat était un grand jour, -les Juifs demandèrent à Pilate qu'on rompît les jambes aux crucifiés, et qu'on les enlevât. |
32 De soldaten dan kwamen en braken wel de benen van de eerste en van de ander die met Hem gekruisigd was, |
32 Toen kwamen de krijgsknechten en braken de benen van den eersten en van den anderen, die met hem gekruisigd waren; |
32 De soldaten kwamen dan en braken wel de beenderen van den eersten en van den tweeden die met hem gekruisigd waren; |
32 De soldaten dan kwamen en braken de benen van de eerste en van de andere, die met Hem gekruisigd waren; |
32 Les soldats vinrent donc, et ils rompirent les jambes au premier, puis à l'autre qui avait été crucifié avec lui. |
33 maar toen zij bij Jezus kwamen en zagen dat Hij al gestorven was, braken zij Zijn benen niet. |
33 doch toen zij tot Jezus kwamen en zagen, dat hij alreeds gestorven was, braken zij hem de benen niet, |
33 maar toen zij bij Jezus kwamen en zagen dat hij reeds dood was, braken zij zijn beenderen niet. |
33 Maar toen zij bij Jezus gekomen waren en zagen, dat Hij reeds gestorven was, braken zij zijn benen niet, |
33 S'étant approchés de Jésus, et le voyant déjà mort, ils ne lui rompirent pas les jambes; |
34 Maar een van de soldaten stak met een speer in Zijn zij en meteen kwam er bloed en water uit. |
34 maar een der krijgsknechten doorstak zijne zijde met ene speer, en terstond kwam er bloed en water uit. |
34 Doch een der soldaten stiet hem met zijn lans in de zijde, en terstond kwam er bloed en water uit. |
34 Maar een van de soldaten stak met een speer in zijn zijde en terstond kwam er bloed en water uit. |
34 mais un des soldats lui perça le côté avec une lance, et aussitôt il sortit du sang et de l'eau. |
35 En die het gezien heeft, die getuigt ervan, en zijn getuigenis is waar, en hij weet dat hij de waarheid spreekt, opdat ook u gelooft. |
35 En die het gezien heeft, heeft het getuigd, en zijne getuigenis is waarachtig, en hij weet, dat hij de waarheid zegt, opdat ook gij gelooft. |
35 Hij die het gezien heeft heeft het getuigd, zijn getuigenis is waarachtig, en hij weet dat hij de waarheid spreekt; opdat ook gij tot geloof moogt komen. |
35 En die het gezien heeft, heeft ervan getuigd en zijn getuigenis is waarachtig en hij weet, dat hij de waarheid spreekt, opdat ook gij gelooft. |
35 Celui qui l'a vu en a rendu témoignage, et son témoignage est vrai; et il sait qu'il dit vrai, afin que vous croyiez aussi. |
36 Want deze dingen zijn geschied, opdat het Schriftwoord vervuld wordt: Geen been van Hem zal gebroken worden. |
36 Want dit is geschied, opdat de Schrift vervuld werd: "Gij zult hem geen been in stukken breken". |
36 Want dit is geschied opdat de Schrift vervuld zou worden: Geen been zal van hem gebroken worden. |
36 Want dit is geschied, opdat het schriftwoord zou vervuld worden: Geen been van Hem zal verbrijzeld worden. |
36 Ces choses sont arrivées, afin que l'Ecriture fût accomplie: Aucun de ses os ne sera brisé. |
37 En verder zegt een ander Schriftwoord: Zij zullen zien op Hem Die zij doorstoken hebben. |
37 En wederom zegt ene andere Schrift: "Zij zullen zien in wien zij gestoken hebben". |
37 En een ander Schriftwoord zegt: Zij zullen op hem zien dien zij doorstoken hebben. |
37 En weder zegt een ander schriftwoord: Zij zullen zien op Hem, die zij doorstoken hebben. |
37 Et ailleurs l'Ecriture dit encore: Ils verront celui qu'ils ont percé. |
38 En daarna vroeg Jozef van Arimathea, die een discipel van Jezus was (maar in het geheim, uit vrees voor de Joden) aan Pilatus het lichaam van Jezus te mogen wegnemen; en Pilatus stond het toe. Hij dan ging en nam het lichaam van Jezus weg. |
38 Daarna verzocht Jozef van Arimathéa--die een jonger van Jezus was, doch heimelijk, uit vrees voor de Joden, --Pilatus, dat hij het lichaam van Jezus mocht afnemen; en Pilatus stond het toe. Hij kwam dan en nam het lichaam van Jezus af. |
38 Daarna vroeg Jozef van Arimathea--die een leerling van Jezus was, maar uit vrees voor de Joden in het geheim--aan Pilatus het lichaam van Jezus te mogen afnemen. Pilatus stond het hem toe. Hij ging dan heen en nam het lichaam van Jezus af. |
38 En daarna vroeg Jozef van Arimatea, een discipel van Jezus, maar in het verborgen uit vrees voor de Joden, aan Pilatus het lichaam van Jezus te mogen wegnemen; en Pilatus stond het toe. Hij kwam dan en nam zijn lichaam weg. |
38 Après cela, Joseph d'Arimathée, qui était disciple de Jésus, mais en secret par crainte des Juifs, demanda à Pilate la permission de prendre le corps de Jésus. Et Pilate le permit. Il vint donc, et prit le corps de Jésus. |
39 En Nicodemus (die eerst 's nachts naar Jezus toe gekomen was) kwam ook en bracht een mengsel van mirre en aloë mee, ongeveer honderd pond. |
39 Ook kwam daar Nikodemus, die voorheen des nachts tot Jezus gekomen was, en bracht mirre en aloë onder elkander, omtrent honderd pond. |
39 Ook kwam Nicodemus, de man die in het begin des nachts tot hem was gekomen, met een mengsel van mirre en aloe, ongeveer honderd pond. |
39 En ook kwam Nikodemus, die de eerste maal des nachts tot Hem gekomen was, en hij bracht een mengsel mede van mirre en aloe, ongeveer honderd pond. |
39 Nicodème, qui auparavant était allé de nuit vers Jésus, vint aussi, apportant un mélange d'environ cent livres de myrrhe et d'aloès. |
40 Zij namen dan het lichaam van Jezus en wikkelden het in linnen doeken, met de specerijen, zoals het de gewoonte van de Joden is bij het begraven. |
40 Toen namen zij het lichaam van Jezus en bonden het in linnen doeken met specerijen, gelijk de Joden plegen te begraven. |
40 Zij namen het lichaam van Jezus af, wikkelden het met de geurige kruiden in doeken, zoals bij de Joden de gewoonte van begraven is. |
40 Zij namen dan het lichaam van Jezus en wikkelden het in linnen windsels met de specerijen, zoals het bij de Joden gebruikelijk is te begraven. |
40 Ils prirent donc le corps de Jésus, et l'enveloppèrent de bandes, avec les aromates, comme c'est la coutume d'ensevelir chez les Juifs. |
41 En er was bij de plaats waar Hij gekruisigd was, een hof en in de hof een nieuw graf, waarin nog nooit iemand gelegd was. |
41 En er was aan de plaats, waar hij gekruisigd werd, een hof, en in den hof een nieuw graf, waarin nog nooit iemand gelegd was. |
41 Op de plaats waar hij gekruisigd was was een tuin, en in dien tuin een nieuw graf, waarin nog nooit iemand gelegd was; |
41 En er was ter plaatse, waar Hij gekruisigd was, een hof en in die hof een nieuw graf, waarin nog nooit iemand was bijgezet; |
41 Or, il y avait un jardin dans le lieu où Jésus avait été crucifié, et dans le jardin un sépulcre neuf, où personne encore n'avait été mis. |
42 Daar nu legden zij Jezus vanwege de voorbereiding van de Joden, omdat het graf dichtbij was. |
42 Aldaar legden zij Jezus, om den dag der voorbereiding der Joden, dewijl het graf nabij was. |
42 daar legden zij Jezus in, omdat het de dag voor den Joodsen sabbat en het graf dichtbij was. |
42 Daar dan legden zij Jezus neder wegens de Voorbereiding der Joden, omdat het graf dichtbij was. |
42 Ce fut là qu'ils déposèrent Jésus, à cause de la préparation des Juifs, parce que le sépulcre était proche. |