|

|

King James
|
1 In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. |
1 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. |
1 In the beginning was the Word, and the Word was with God, and the Word was God. |
2 Dit was in het begin bij God. |
2 Dit was in den beginne bij God. |
2 The same was in the beginning with God. |
3 Alle dingen zijn door het Woord gemaakt, en zonder dit Woord is geen ding gemaakt dat gemaakt is. |
3 Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. |
3 All things were made by him; and without him was not any thing made that was made. |
4 In het Woord was het leven en het leven was het licht van de mensen. |
4 In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; |
4 In him was life; and the life was the light of men. |
5 En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen. |
5 En het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen. |
5 And the light shineth in darkness; and the darkness comprehended it not. |
6 Er was een mens door God gezonden; zijn naam was Johannes. |
6 Er trad een mens op, van God gezonden, wiens naam was Johannes; |
6 There was a man sent from God, whose name [was] John. |
7 Hij kwam tot een getuigenis, om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden. |
7 Deze kwam als getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden. |
7 The same came for a witness, to bear witness of the Light, that all [men] through him might believe. |
8 Hij was het licht niet, maar was gezonden om van het licht te getuigen. |
8 Hij was het licht niet, maar was om te getuigen van het licht. |
8 He was not that Light, but [was sent] to bear witness of that Light. |
9 Dit was het waarachtige licht, dat in de wereld komt en ieder mens verlicht. |
9 Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld. |
9 [That] was the true Light, which lighteth every man that cometh into the world. |
10 Hij was in de wereld en de wereld is door Hem ontstaan en de wereld heeft Hem niet gekend. |
10 Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend. |
10 He was in the world, and the world was made by him, and the world knew him not. |
11 Hij kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. |
11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. |
11 He came unto his own, and his own received him not. |
12 Maar allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; |
12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; |
12 But as many as received him, to them gave he power to become the sons of God, [even] to them that believe on his name: |
13 die niet uit bloed, niet uit de wil van vlees en ook niet uit de wil van een man, maar uit God geboren zijn. |
13 Die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn. |
13 Which were born, not of blood, nor of the will of the flesh, nor of the will of man, but of God. |
14 En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid. |
14 Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid. |
14 And the Word was made flesh, and dwelt among us, (and we beheld his glory, the glory as of the only begotten of the Father,) full of grace and truth. |
15 Johannes getuigt van Hem en heeft geroepen: Híj was het van Wie ik zei: Hij Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was er eerder dan ik. |
15 Johannes heeft van Hem getuigd en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van wie ik zeide: Die na mij komt, is voor mij geweest, want Hij was eer dan ik. |
15 John bare witness of him, and cried, saying, This was he of whom I spake, He that cometh after me is preferred before me: for he was before me. |
16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, en wel genade op genade. |
16 Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade; |
16 And of his fulness have all we received, and grace for grace. |
17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn er door Jezus Christus gekomen. |
17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen. |
17 For the law was given by Moses, [but] grace and truth came by Jesus Christ. |
18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard. |
18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen. |
18 No man hath seen God at any time; the only begotten Son, which is in the bosom of the Father, he hath declared [him]. |
19 En dit is het getuigenis van Johannes, toen de Joden priesters en Levieten uit Jeruzalem stuurden om hem te vragen: Wie bent u? |
19 En dit was het getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem priesters en Levieten tot hem zonden om hem te vragen: Wie zijt gij? |
19 And this is the record of John, when the Jews sent priests and Levites from Jerusalem to ask him, Who art thou? |
20 En hij beleed en ontkende het niet, maar hij beleed: Ik ben de Christus niet. |
20 En hij beleed en ontkende het niet; en hij beleed: Ik ben de Christus niet. |
20 And he confessed, and denied not; but confessed, I am not the Christ. |
21 En zij vroegen hem: Wat dan? Bent u Elia? En hij zei: Ik ben het niet. Bent u de Profeet? En hij antwoordde: Nee. |
21 En zij vroegen hem: Wat dan? Zijt gij Elia? En hij zeide: Ik ben het niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen. |
21 And they asked him, What then? Art thou Elias? And he saith, I am not. Art thou that prophet? And he answered, No. |
22 Zij zeiden dan tegen hem: Wie bent u, opdat wij antwoord kunnen geven aan hen die ons gestuurd hebben; wat zegt u van uzelf? |
22 Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? Wij moeten toch antwoord geven aan hen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelf? |
22 Then said they unto him, Who art thou? that we may give an answer to them that sent us. What sayest thou of thyself? |
23 Hij zei: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maak de weg van de Heere recht, zoals Jesaja, de profeet, gesproken heeft. |
23 Hij zeide: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maakt recht de weg des Heren, gelijk de profeet Jesaja gesproken heeft. |
23 He said, I [am] the voice of one crying in the wilderness, Make straight the way of the Lord, as said the prophet Esaias. |
24 En zij die gestuurd waren, behoorden tot de Farizeeën, |
24 En er waren sommigen afgezonden uit de Farizeeen. |
24 And they which were sent were of the Pharisees. |
25 en zij vroegen hem: Waarom doopt u dan, als u de Christus niet bent, en Elia niet, en evenmin de Profeet? |
25 En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Waarom doopt gij dan, indien gij de Christus niet zijt, noch Elia, noch de profeet? |
25 And they asked him, and said unto him, Why baptizest thou then, if thou be not that Christ, nor Elias, neither that prophet? |
26 Johannes antwoordde hun: Ik doop met water, maar midden onder u staat Hij Die u niet kent. |
26 Johannes antwoordde hun en zeide: Ik doop met water; midden onder u staat Hij, van wie gij niet weet, |
26 John answered them, saying, I baptize with water: but there standeth one among you, whom ye know not; |
27 Hij is het Die na mij komt, Die vóór mij geworden is, bij Wie ik het niet waard ben de riem van Zijn sandalen los te maken. |
27 Hij, die na mij komt, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken. |
27 He it is, who coming after me is preferred before me, whose shoe's latchet I am not worthy to unloose. |
28 Dit gebeurde in Bethabara, aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes doopte. |
28 Dit geschiedde te Betanie over de Jordaan, waar Johannes doopte. |
28 These things were done in Bethabara beyond Jordan, where John was baptizing. |
29 De volgende dag zag Johannes Jezus naar zich toe komen en hij zei: Zie het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt! |
29 De volgende dag zag hij Jezus tot zich komen en zeide: Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. |
29 The next day John seeth Jesus coming unto him, and saith, Behold the Lamb of God, which taketh away the sin of the world. |
30 Híj is het van Wie ik gezegd heb: Na mij komt een Man Die voor mij geworden is, want Hij was er eerder dan ik. |
30 Deze is het, van wie ik zeide: Na mij komt een man, die voor mij geweest is, want Hij was eer dan ik. |
30 This is he of whom I said, After me cometh a man which is preferred before me: for he was before me. |
31 En ik kende Hem niet, maar opdat Hij aan Israël geopenbaard zou worden, daarom ben ik gekomen om te dopen met het water. |
31 En zelf wist ik niet van Hem, maar opdat Hij aan Israel zou geopenbaard worden, daarom kwam ik dopen met water. |
31 And I knew him not: but that he should be made manifest to Israel, therefore am I come baptizing with water. |
32 En Johannes getuigde: Ik heb de Geest zien neerdalen uit de hemel als een duif, en Hij bleef op Hem. |
32 En Johannes getuigde en zeide: Ik heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde als een duif uit de hemel, en Hij bleef op Hem. |
32 And John bare record, saying, I saw the Spirit descending from heaven like a dove, and it abode upon him. |
33 En ik kende Hem niet, maar Hij Die mij gezonden heeft om te dopen met water, Die had tegen mij gezegd: Op Wie u de Geest zult zien neerdalen en op Hem blijven, Die is het Die met de Heilige Geest doopt. |
33 En ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt. |
33 And I knew him not: but he that sent me to baptize with water, the same said unto me, Upon whom thou shalt see the Spirit descending, and remaining on him, the same is he which baptizeth with the Holy Ghost. |
34 En ik heb gezien en getuigd dat Híj de Zoon van God is. |
34 En ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is. |
34 And I saw, and bare record that this is the Son of God. |
35 De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen. |
35 De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen. |
35 Again the next day after John stood, and two of his disciples; |
36 En toen hij Jezus zag lopen, zei hij: Zie, het Lam van God! |
36 En toen hij Jezus zag gaan, zeide hij: Zie, het lam Gods! |
36 And looking upon Jesus as he walked, he saith, Behold the Lamb of God! |
37 En de twee discipelen hoorden hem dat zeggen en zij volgden Jezus. |
37 En de twee discipelen hoorden hem dat zeggen en volgden Jezus. |
37 And the two disciples heard him speak, and they followed Jesus. |
38 En toen Jezus Zich omkeerde en zag dat zij volgden, zei Hij tegen hen: |
38 Maar Jezus keerde Zich om en zag, dat zij Hem volgden, en Hij zeide tot hen |
38 Then Jesus turned, and saw them following, and saith unto them, What seek ye? They said unto him, Rabbi, (which is to say, being interpreted, Master,) where dwellest thou? |
39 Wat zoekt u? En zij zeiden tegen Hem: Rabbi (wat vertaald wil zeggen: Meester), waar woont U? |
39 Wat zoekt gij? Zij zeiden tot Hem: Rabbi (wat, vertaald, wil zeggen: Meester), waar houdt Gij verblijf? |
39 He saith unto them, Come and see. They came and saw where he dwelt, and abode with him that day: for it was about the tenth hour. |
40 Hij zei tegen hen: Kom en zie! Zij kwamen en zagen waar Hij woonde en bleven die dag bij Hem. En het was ongeveer het tiende uur. |
40 Hij sprak tot hen: Komt en gij zult het zien. Zij kwamen dan en zagen, waar Hij verblijf hield, en zij bleven die dag bij Hem; het was omstreeks het tiende uur. |
40 One of the two which heard John [speak], and followed him, was Andrew, Simon Peter's brother. |
41 Andreas, de broer van Simon Petrus, was een van de twee die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren. |
41 Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren; |
41 He first findeth his own brother Simon, and saith unto him, We have found the Messias, which is, being interpreted, the Christ. |
42 Deze vond als eerste zijn eigen broer Simon en zei tegen hem: Wij hebben de Messias gevonden, wat vertaald wordt als de Christus. |
42 Deze vond eerst zijn broeder Simon en zeide tot hem: Wij hebben gevonden de Messias, wat betekent: Christus. |
42 And he brought him to Jesus. And when Jesus beheld him, he said, Thou art Simon the son of Jona: thou shalt be called Cephas, which is by interpretation, A stone. |
43 En hij leidde hem tot Jezus. Jezus keek hem aan en zei: U bent Simon, de zoon van Jona; u zult Kefas genoemd worden, wat vertaald wordt met Petrus. |
43 Hij leidde hem tot Jezus. Jezus zag hem aan en zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Johannes, gij zult heten Kefas, wat vertaald wordt met Petrus. |
43 The day following Jesus would go forth into Galilee, and findeth Philip, and saith unto him, Follow me. |
44 De volgende dag wilde Jezus weggaan naar Galilea en Hij vond Filippus en zei tegen hem: Volg Mij. |
44 De volgende dag wilde Hij naar Galilea vertrekken en Hij vond Filippus. En Jezus zeide tot hem: Volg Mij. |
44 Now Philip was of Bethsaida, the city of Andrew and Peter. |
45 Filippus nu kwam uit Bethsaïda, uit de stad van Andreas en Petrus. |
45 Filippus nu was uit Betsaida, de stad van Andreas en Petrus. |
45 Philip findeth Nathanael, and saith unto him, We have found him, of whom Moses in the law, and the prophets, did write, Jesus of Nazareth, the son of Joseph. |
46 Filippus vond Nathanaël en zei tegen hem: Wij hebben Hem gevonden over Wie Mozes in de wet geschreven heeft, en ook de profeten, namelijk Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazareth. |
46 Filippus vond Natanael en zeide tot hem: Wij hebben Hem gevonden, van wie Mozes in de wet geschreven heeft en de profeten, Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret. |
46 And Nathanael said unto him, Can there any good thing come out of Nazareth? Philip saith unto him, Come and see. |
47 En Nathanaël zei tegen hem: Kan uit Nazareth iets goeds komen? Filippus zei tegen hem: Kom en zie. |
47 En Natanael zeide tot hem: Kan uit Nazaret iets goeds komen? Filippus zeide tot hem: Kom en zie. |
47 Jesus saw Nathanael coming to him, and saith of him, Behold an Israelite indeed, in whom is no guile! |
48 Jezus zag Nathanaël naar Zich toe komen en zei over hem: Zie, werkelijk een Israëliet in wie geen bedrog is. |
48 Jezus zag Natanael tot Zich komen en zeide van hem: Zie, waarlijk een Israeliet, in wie geen bedrog is! |
48 Nathanael saith unto him, Whence knowest thou me? Jesus answered and said unto him, Before that Philip called thee, when thou wast under the fig tree, I saw thee. |
49 Nathanaël zei tegen Hem: Vanwaar kent U mij? Jezus antwoordde en zei tegen hem: Voordat Filippus u riep, toen u onder de vijgenboom was, zag Ik u. |
49 Natanael zeide tot Hem: Vanwaar kent Gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Eer Filippus u riep, zag Ik u onder de vijgeboom. |
49 Nathanael answered and saith unto him, Rabbi, thou art the Son of God; thou art the King of Israel. |
50 Nathanaël antwoordde en zei tegen Hem: Rabbi, U bent de Zoon van God, U bent de Koning van Israël. |
50 Natanael antwoordde Hem: Rabbi, Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt de Koning van Israel! |
50 Jesus answered and said unto him, Because I said unto thee, I saw thee under the fig tree, believest thou? thou shalt see greater things than these. |
51 Jezus antwoordde en zei tegen hem: Omdat Ik tegen u gezegd heb: Ik zag u onder de vijgenboom, gelooft u. U zult grotere dingen zien dan deze. |
51 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik tot u gezegd heb: Ik zag u onder de vijgeboom, gelooft gij? Gij zult grotere dingen zien dan deze. |
51 And he saith unto him, Verily, verily, I say unto you, Hereafter ye shall see heaven open, and the angels of God ascending and descending upon the Son of man. |
52 En Hij zei tegen hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u allen: Van nu af zult u de hemel geopend zien en de engelen van God opklimmen en neerdalen op de Zoon des mensen. |
52 En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg ulieden, gij zult de hemel open zien en de engelen Gods opstijgen en nederdalen op de Zoon des mensen. |
|