Johannes 1
© Herziene Statenvertaling
© NBG
Louis Segond
1 In het begin was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. 1 In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. 1 Au commencement était la Parole, et la Parole était avec Dieu, et la Parole était Dieu.
2 Dit was in het begin bij God. 2 Dit was in den beginne bij God. 2 Elle était au commencement avec Dieu.
3 Alle dingen zijn door het Woord gemaakt, en zonder dit Woord is geen ding gemaakt dat gemaakt is. 3 Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is. 3 Toutes choses ont été faites par elle, et rien de ce qui a été fait n'a été fait sans elle.
4 In het Woord was het leven en het leven was het licht van de mensen. 4 In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen; 4 En elle était la vie, et la vie était la lumière des hommes.
5 En het licht schijnt in de duisternis, en de duisternis heeft het niet begrepen. 5 En het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet gegrepen. 5 La lumière luit dans les ténèbres, et les ténèbres ne l'ont point reçue.
6 Er was een mens door God gezonden; zijn naam was Johannes. 6 Er trad een mens op, van God gezonden, wiens naam was Johannes; 6 Il y eut un homme envoyé de Dieu: son nom était Jean.
7 Hij kwam tot een getuigenis, om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden. 7 Deze kwam als getuige om van het licht te getuigen, opdat allen door hem geloven zouden. 7 Il vint pour servir de témoin, pour rendre témoignage à la lumière, afin que tous crussent par lui.
8 Hij was het licht niet, maar was gezonden om van het licht te getuigen. 8 Hij was het licht niet, maar was om te getuigen van het licht. 8 Il n'était pas la lumière, mais il parut pour rendre témoignage à la lumière.
9 Dit was het waarachtige licht, dat in de wereld komt en ieder mens verlicht. 9 Het waarachtige licht, dat ieder mens verlicht, was komende in de wereld. 9 Cette lumière était la véritable lumière, qui, en venant dans le monde, éclaire tout homme.
10 Hij was in de wereld en de wereld is door Hem ontstaan en de wereld heeft Hem niet gekend. 10 Hij was in de wereld, en de wereld is door Hem geworden, en de wereld heeft Hem niet gekend. 10 Elle était dans le monde, et le monde a été fait par elle, et le monde ne l'a point connue.
11 Hij kwam tot het Zijne, maar de Zijnen hebben Hem niet aangenomen. 11 Hij kwam tot het zijne, en de zijnen hebben Hem niet aangenomen. 11 Elle est venue chez les siens, et les siens ne l'ont point reçue.
12 Maar allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven kinderen van God te worden, namelijk die in Zijn Naam geloven; 12 Doch allen, die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven; 12 Mais à tous ceux qui l'ont reçue, à ceux qui croient en son nom, elle a donné le pouvoir de devenir enfants de Dieu,
13 die niet uit bloed, niet uit de wil van vlees en ook niet uit de wil van een man, maar uit God geboren zijn. 13 Die niet uit bloed, noch uit de wil des vlezes, noch uit de wil eens mans, doch uit God geboren zijn. 13 lesquels sont nés, non du sang, ni de la volonté de la chair, ni de la volonté de l'homme, mais de Dieu.
14 En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid. 14 Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid. 14 Et la parole a été faite chair, et elle a habité parmi nous, pleine de grâce et de vérité; et nous avons contemplé sa gloire, une gloire comme la gloire du Fils unique venu du Père.
15 Johannes getuigt van Hem en heeft geroepen: Híj was het van Wie ik zei: Hij Die na mij komt, is vóór mij geworden, want Hij was er eerder dan ik. 15 Johannes heeft van Hem getuigd en heeft geroepen, zeggende: Deze was het, van wie ik zeide: Die na mij komt, is voor mij geweest, want Hij was eer dan ik. 15 Jean lui a rendu témoignage, et s'est écrié: C'est celui dont j'ai dit: Celui qui vient après moi m'a précédé, car il était avant moi.
16 En uit Zijn volheid hebben wij allen ontvangen, en wel genade op genade. 16 Immers uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen zelfs genade op genade; 16 Et nous avons tous reçu de sa plénitude, et grâce pour grâce;
17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn er door Jezus Christus gekomen. 17 Want de wet is door Mozes gegeven, de genade en de waarheid zijn door Jezus Christus gekomen. 17 car la loi a été donnée par Moïse, la grâce et la vérité sont venues par Jésus-Christ.
18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard. 18 Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen. 18 Personne n'a jamais vu Dieu; le Fils unique, qui est dans le sein du Père, est celui qui l'a fait connaître.
19 En dit is het getuigenis van Johannes, toen de Joden priesters en Levieten uit Jeruzalem stuurden om hem te vragen: Wie bent u? 19 En dit was het getuigenis van Johannes, toen de Joden uit Jeruzalem priesters en Levieten tot hem zonden om hem te vragen: Wie zijt gij? 19 Voici le témoignage de Jean, lorsque les Juifs envoyèrent de Jérusalem des sacrificateurs et des Lévites, pour lui demander: Toi, qui es-tu?
20 En hij beleed en ontkende het niet, maar hij beleed: Ik ben de Christus niet. 20 En hij beleed en ontkende het niet; en hij beleed: Ik ben de Christus niet. 20 Il déclara, et ne le nia point, il déclara qu'il n'était pas le Christ.
21 En zij vroegen hem: Wat dan? Bent u Elia? En hij zei: Ik ben het niet. Bent u de Profeet? En hij antwoordde: Nee. 21 En zij vroegen hem: Wat dan? Zijt gij Elia? En hij zeide: Ik ben het niet. Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen. 21 Et ils lui demandèrent: Quoi donc? es-tu Elie? Et il dit: Je ne le suis point. Es-tu le prophète? Et il répondit: Non.
22 Zij zeiden dan tegen hem: Wie bent u, opdat wij antwoord kunnen geven aan hen die ons gestuurd hebben; wat zegt u van uzelf? 22 Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? Wij moeten toch antwoord geven aan hen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelf? 22 Ils lui dirent alors: Qui es-tu? afin que nous donnions une réponse à ceux qui nous ont envoyés. Que dis-tu de toi-même?
23 Hij zei: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maak de weg van de Heere recht, zoals Jesaja, de profeet, gesproken heeft. 23 Hij zeide: Ik ben de stem van een die roept in de woestijn: Maakt recht de weg des Heren, gelijk de profeet Jesaja gesproken heeft. 23 Moi, dit-il, je suis la voix de celui qui crie dans le désert: Aplanissez le chemin du Seigneur, comme a dit Esaïe, le prophète.
24 En zij die gestuurd waren, behoorden tot de Farizeeën, 24 En er waren sommigen afgezonden uit de Farizeeen. 24 Ceux qui avaient été envoyés étaient des pharisiens.
25 en zij vroegen hem: Waarom doopt u dan, als u de Christus niet bent, en Elia niet, en evenmin de Profeet? 25 En zij vroegen hem en zeiden tot hem: Waarom doopt gij dan, indien gij de Christus niet zijt, noch Elia, noch de profeet? 25 Ils lui firent encore cette question: Pourquoi donc baptises-tu, si tu n'es pas le Christ, ni Elie, ni le prophète?
26 Johannes antwoordde hun: Ik doop met water, maar midden onder u staat Hij Die u niet kent. 26 Johannes antwoordde hun en zeide: Ik doop met water; midden onder u staat Hij, van wie gij niet weet, 26 Jean leur répondit: Moi, je baptise d'eau, mais au milieu de vous il y a quelqu'un que vous ne connaissez pas,
27 Hij is het Die na mij komt, Die vóór mij geworden is, bij Wie ik het niet waard ben de riem van Zijn sandalen los te maken. 27 Hij, die na mij komt, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken. 27 qui vient après moi; je ne suis pas digne de délier la courroie de ses souliers.
28 Dit gebeurde in Bethabara, aan de overkant van de Jordaan, waar Johannes doopte. 28 Dit geschiedde te Betanie over de Jordaan, waar Johannes doopte. 28 Ces choses se passèrent à Béthanie, au delà du Jourdain, où Jean baptisait.
29 De volgende dag zag Johannes Jezus naar zich toe komen en hij zei: Zie het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt! 29 De volgende dag zag hij Jezus tot zich komen en zeide: Zie, het lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt. 29 Le lendemain, il vit Jésus venant à lui, et il dit: Voici l'Agneau de Dieu, qui ôte le péché du monde.
30 Híj is het van Wie ik gezegd heb: Na mij komt een Man Die voor mij geworden is, want Hij was er eerder dan ik. 30 Deze is het, van wie ik zeide: Na mij komt een man, die voor mij geweest is, want Hij was eer dan ik. 30 C'est celui dont j'ai dit: Après moi vient un homme qui m'a précédé, car il était avant moi.
31 En ik kende Hem niet, maar opdat Hij aan Israël geopenbaard zou worden, daarom ben ik gekomen om te dopen met het water. 31 En zelf wist ik niet van Hem, maar opdat Hij aan Israel zou geopenbaard worden, daarom kwam ik dopen met water. 31 Je ne le connaissais pas, mais c'est afin qu'il fût manifesté à Israël que je suis venu baptiser d'eau.
32 En Johannes getuigde: Ik heb de Geest zien neerdalen uit de hemel als een duif, en Hij bleef op Hem. 32 En Johannes getuigde en zeide: Ik heb aanschouwd, dat de Geest nederdaalde als een duif uit de hemel, en Hij bleef op Hem. 32 Jean rendit ce témoignage: J'ai vu l'Esprit descendre du ciel comme une colombe et s'arrêter sur lui.
33 En ik kende Hem niet, maar Hij Die mij gezonden heeft om te dopen met water, Die had tegen mij gezegd: Op Wie u de Geest zult zien neerdalen en op Hem blijven, Die is het Die met de Heilige Geest doopt. 33 En ik kende Hem niet, maar Hij, die mij gezonden had om te dopen met water, die had tot mij gezegd: Op wie gij de Geest ziet nederdalen en op Hem blijven, deze is het, die met de heilige Geest doopt. 33 Je ne le connaissais pas, mais celui qui m'a envoyé baptiser d'eau, celui-là m'a dit: Celui sur qui tu verras l'Esprit descendre et s'arrêter, c'est celui qui baptise du Saint-Esprit.
34 En ik heb gezien en getuigd dat Híj de Zoon van God is. 34 En ik heb gezien en getuigd, dat deze de Zoon van God is. 34 Et j'ai vu, et j'ai rendu témoignage qu'il est le Fils de Dieu.
35 De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen. 35 De volgende dag stond Johannes daar weer met twee van zijn discipelen. 35 Le lendemain, Jean était encore là, avec deux de ses disciples;
36 En toen hij Jezus zag lopen, zei hij: Zie, het Lam van God! 36 En toen hij Jezus zag gaan, zeide hij: Zie, het lam Gods! 36 et, ayant regardé Jésus qui passait, il dit: Voilà l'Agneau de Dieu.
37 En de twee discipelen hoorden hem dat zeggen en zij volgden Jezus. 37 En de twee discipelen hoorden hem dat zeggen en volgden Jezus. 37 Les deux disciples l'entendirent prononcer ces paroles, et ils suivirent Jésus.
38 En toen Jezus Zich omkeerde en zag dat zij volgden, zei Hij tegen hen: 38 Maar Jezus keerde Zich om en zag, dat zij Hem volgden, en Hij zeide tot hen 38 Jésus se retourna, et voyant qu'ils le suivaient, il leur dit: Que cherchez-vous? Ils lui répondirent: Rabbi ce qui signifie Maître, où demeures-tu?
39 Wat zoekt u? En zij zeiden tegen Hem: Rabbi (wat vertaald wil zeggen: Meester), waar woont U? 39 Wat zoekt gij? Zij zeiden tot Hem: Rabbi (wat, vertaald, wil zeggen: Meester), waar houdt Gij verblijf? 39 Venez, leur dit-il, et voyez. Ils allèrent, et ils virent où il demeurait; et ils restèrent auprès de lui ce jour-là. C'était environ la dixième heure.
40 Hij zei tegen hen: Kom en zie! Zij kwamen en zagen waar Hij woonde en bleven die dag bij Hem. En het was ongeveer het tiende uur. 40 Hij sprak tot hen: Komt en gij zult het zien. Zij kwamen dan en zagen, waar Hij verblijf hield, en zij bleven die dag bij Hem; het was omstreeks het tiende uur. 40 André, frère de Simon Pierre, était l'un des deux qui avaient entendu les paroles de Jean, et qui avaient suivi Jésus.
41 Andreas, de broer van Simon Petrus, was een van de twee die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren. 41 Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden en Hem gevolgd waren; 41 Ce fut lui qui rencontra le premier son frère Simon, et il lui dit: Nous avons trouvé le Messie ce qui signifie Christ.
42 Deze vond als eerste zijn eigen broer Simon en zei tegen hem: Wij hebben de Messias gevonden, wat vertaald wordt als de Christus. 42 Deze vond eerst zijn broeder Simon en zeide tot hem: Wij hebben gevonden de Messias, wat betekent: Christus. 42 Et il le conduisit vers Jésus. Jésus, l'ayant regardé, dit: Tu es Simon, fils de Jonas; tu seras appelé Céphas ce qui signifie Pierre.
43 En hij leidde hem tot Jezus. Jezus keek hem aan en zei: U bent Simon, de zoon van Jona; u zult Kefas genoemd worden, wat vertaald wordt met Petrus. 43 Hij leidde hem tot Jezus. Jezus zag hem aan en zeide: Gij zijt Simon, de zoon van Johannes, gij zult heten Kefas, wat vertaald wordt met Petrus. 43 Le lendemain, Jésus voulut se rendre en Galilée, et il rencontra Philippe. Il lui dit: Suis-moi.
44 De volgende dag wilde Jezus weggaan naar Galilea en Hij vond Filippus en zei tegen hem: Volg Mij. 44 De volgende dag wilde Hij naar Galilea vertrekken en Hij vond Filippus. En Jezus zeide tot hem: Volg Mij. 44 Philippe était de Bethsaïda, de la ville d'André et de Pierre.
45 Filippus nu kwam uit Bethsaïda, uit de stad van Andreas en Petrus. 45 Filippus nu was uit Betsaida, de stad van Andreas en Petrus. 45 Philippe rencontra Nathanaël, et lui dit: Nous avons trouvé celui de qui Moïse a écrit dans la loi et dont les prophètes ont parlé, Jésus de Nazareth, fils de Joseph.
46 Filippus vond Nathanaël en zei tegen hem: Wij hebben Hem gevonden over Wie Mozes in de wet geschreven heeft, en ook de profeten, namelijk Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazareth. 46 Filippus vond Natanael en zeide tot hem: Wij hebben Hem gevonden, van wie Mozes in de wet geschreven heeft en de profeten, Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazaret. 46 Nathanaël lui dit: Peut-il venir de Nazareth quelque chose de bon? Philippe lui répondit: Viens, et vois.
47 En Nathanaël zei tegen hem: Kan uit Nazareth iets goeds komen? Filippus zei tegen hem: Kom en zie. 47 En Natanael zeide tot hem: Kan uit Nazaret iets goeds komen? Filippus zeide tot hem: Kom en zie. 47 Jésus, voyant venir à lui Nathanaël, dit de lui: Voici vraiment un Israélite, dans lequel il n'y a point de fraude.
48 Jezus zag Nathanaël naar Zich toe komen en zei over hem: Zie, werkelijk een Israëliet in wie geen bedrog is. 48 Jezus zag Natanael tot Zich komen en zeide van hem: Zie, waarlijk een Israeliet, in wie geen bedrog is! 48 D'où me connais-tu? lui dit Nathanaël. Jésus lui répondit: Avant que Philippe t'appelât, quand tu étais sous le figuier, je t'ai vu.
49 Nathanaël zei tegen Hem: Vanwaar kent U mij? Jezus antwoordde en zei tegen hem: Voordat Filippus u riep, toen u onder de vijgenboom was, zag Ik u. 49 Natanael zeide tot Hem: Vanwaar kent Gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Eer Filippus u riep, zag Ik u onder de vijgeboom. 49 Nathanaël répondit et lui dit: Rabbi, tu es le Fils de Dieu, tu es le roi d'Israël.
50 Nathanaël antwoordde en zei tegen Hem: Rabbi, U bent de Zoon van God, U bent de Koning van Israël. 50 Natanael antwoordde Hem: Rabbi, Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt de Koning van Israel! 50 Jésus lui répondit: Parce que je t'ai dit que je t'ai vu sous le figuier, tu crois; tu verras de plus grandes choses que celles-ci.
51 Jezus antwoordde en zei tegen hem: Omdat Ik tegen u gezegd heb: Ik zag u onder de vijgenboom, gelooft u. U zult grotere dingen zien dan deze. 51 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Omdat Ik tot u gezegd heb: Ik zag u onder de vijgeboom, gelooft gij? Gij zult grotere dingen zien dan deze. 51 Et il lui dit: En vérité, en vérité, vous verrez désormais le ciel ouvert et les anges de Dieu monter et descendre sur le Fils de l'homme.
52 En Hij zei tegen hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u allen: Van nu af zult u de hemel geopend zien en de engelen van God opklimmen en neerdalen op de Zoon des mensen. 52 En Hij zeide tot hem: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg ulieden, gij zult de hemel open zien en de engelen Gods opstijgen en nederdalen op de Zoon des mensen.