|
1 Hij riep Zijn twaalf discipelen bijeen en gaf aan hen kracht en macht over alle demonen, en om ziekten te genezen, |
1 En hij riep de twaalve te zamen, en gaf hun kracht en macht over alle duivelen, en om ziekten te genezen; |
1 Eens riep Jezus de Twaalve samen, gaf hun kracht en volmacht over alle duivelen en om ziekten te genezen, |
1 Toen riep Hij de twaalven samen en gaf hun macht en gezag over alle boze geesten en om ziekten te genezen. |
1 Jésus, ayant assemblé les douze, leur donna force et pouvoir sur tous les démons, avec la puissance de guérir les maladies. |
2 en Hij zond hen op weg om het Koninkrijk van God te prediken en de zieken te genezen. |
2 en hij zond hen uit om het rijk Gods te prediken en de kranken gezond te maken, |
2 en zond hen uit om het Koninkrijk Gods te verkondigen en als geneesmeesters op te treden, |
2 En Hij zond hen uit om het Koninkrijk Gods te verkondigen en genezingen te doen, |
2 Il les envoya prêcher le royaume de Dieu, et guérir les malades. |
3 En Hij zei tegen hen: Neem niets mee voor onderweg: geen staf, geen reiszak, geen brood, geen geld. Ook mag niemand van u twee stel onderkleren bij zich hebben. |
3 en zeide tot hen: Gij zult niets met u nemen op den weg, noch staf, noch reiszak, noch brood, noch geld; niemand zal ook twee rokken hebben. |
3 met den last: Neemt niets mee op weg, stok noch reiszak, brood noch geld; hebt ook geen twee stuks onderkleren. |
3 En Hij zeide tot hen: Neemt niets mede voor onderweg, geen staf of reiszak, geen brood of zilvergeld, en hebt ook niet twee hemden bij u. |
3 Ne prenez rien pour le voyage, leur dit-il, ni bâton, ni sac, ni pain, ni argent, et n'ayez pas deux tuniques. |
4 En welk huis u ook zult binnengaan, blijf daar en vertrek vandaaruit. |
4 En waar gij in een huis zult ingaan, blijft daarin, totdat gij van daar trekt. |
4 Komt gij in een huis, blijft daar en gaat van daar weer verder. |
4 En komt gij ergens in een huis, blijft daar en reist vandaar verder. |
4 Dans quelque maison que vous entriez, restez-y; et c'est de là que vous partirez. |
5 En als ze u niet zullen ontvangen, vertrek dan uit die stad en schud ook het stof af van uw voeten, tot een getuigenis tegen hen. |
5 En waar zij u niet zullen aannemen, gaat uit die stad, en schudt ook het stof van uwe voeten, tot ene getuige nis tegen hen. -- |
5 En wanneer men u niet ontvangt, schudt bij het verlaten van die stad het stof van uw; voeten af, tot een getuigenis tegen hen. |
5 En zijn er, die u niet willen ontvangen, gaat dan weg uit die stad en schudt het stof af van uw voeten tot een getuigenis tegen hen. |
5 Et, si les gens ne vous reçoivent pas, sortez de cette ville, et secouez la poussière de vos pieds, en témoignage contre eux. |
6 Zij vertrokken en reisden door alle dorpen, en zij verkondigden het Evangelie en genazen overal de zieken. |
6 En zij gingen uit, en trokken door de vlekken, en predikten het evangelie, en maakten overal gezond. |
6 Toen gingen zij heen en trokken de dorpen rond, overal de Blijmare brengend en zieken genezend. |
6 Zij gingen heen en trokken de dorpen langs, overal het evangelie predikende en genezingen doende. |
6 Ils partirent, et ils allèrent de village en village, annonçant la bonne nouvelle et opérant partout des guérisons. |
7 Herodes, de viervorst, hoorde al de dingen die door Hem gebeurden. En hij verkeerde in onzekerheid, omdat door sommigen gezegd werd dat Johannes uit de doden was opgewekt, |
7 En het kwam Herodes, den viervorst, ter ore, al wat door hem geschiedde; en hij was bezorgd, omdat door sommigen gezegd werd, dat Johannes van de doden was opgestaan; |
7 Toen de viervorst Herodes van al die dingen hoorde, raakte hij in verlegenheid, omdat sommigen zeiden dat Johannes uit de doden was opgestaan, |
7 Herodes, de viervorst, hoorde alles wat er gebeurd was en wist niet wat ervan te denken, omdat door sommigen gezegd werd, dat Johannes uit de doden was opgewekt, |
7 Hérode le tétrarque entendit parler de tout ce qui se passait, et il ne savait que penser. Car les uns disaient que Jean était ressuscité des morts; |
8 en door anderen dat Elia verschenen was, en door weer anderen dat een van de oude profeten opgestaan was. |
8 en door sommigen, dat Elía verschenen was; en door anderen, dat een der oude profeten was opgestaan. |
8 en anderen dat Elia verschenen was, anderen weer dat een van de oude profeten was opgestaan. |
8 Door sommigen, dat Elia verschenen was, door anderen, dat een der oude profeten was opgestaan. |
8 d'autres, qu'Elie était apparu; et d'autres, qu'un des anciens prophètes était ressuscité. |
9 En Herodes zei: Johannes heb ik onthoofd. Wie is Deze dan over Wie ik zulke dingen hoor? En hij probeerde Hem te zien te krijgen. |
9 En Herodes zeide: Johannes heb ik onthoofd; wie is dan deze, van wien ik zo iets hoor? En hij begeerde hem te zien. |
9 Herodes dacht: Johannes heb ik laten onthoofden; wie is dan die man van wien ik deze dingen hoor? Hij trachtte daarom hem te zien te krijgen. |
9 Maar Herodes zeide: Johannes heb ik zelf laten onthoofden. Wie zou deze zijn, van wie ik zulke dingen hoor? En hij trachtte Hem te zien te krijgen. |
9 Mais Hérode disait: J'ai fait décapiter Jean; qui donc est celui-ci, dont j'entends dire de telles choses? Et il cherchait à le voir. |
10 En toen de apostelen teruggekeerd waren, vertelden zij Hem alles wat zij gedaan hadden. Hij nam hen mee en vertrok, alleen met hen, naar een eenzame plaats bij een stad die Bethsaïda heette. |
10 En de apostelen kwamen weder, en verhaalden hem hoe grote dingen zij gedaan hadden. En hij nam hen tot zich, en ontweek alleen in ene woestijn bij de stad, genaamd Bethsaïda. |
10 Bij hun terugkeer verhaalden hem de apostelen alwat zij gedaan hadden. En hij nam hen mee en vertrok alleen met hen naar een stad Bethsaida genaamd; |
10 En toen de apostelen teruggekeerd waren, verhaalden zij Hem alles, wat zij verricht hadden. En Hij nam hen mede en trok Zich, met hen alleen, terug naar een stad, genaamd Betsaida. |
10 Les apôtres, étant de retour, racontèrent à Jésus tout ce qu'ils avaient fait. Il les prit avec lui, et se retira à l'écart, du côté d'une ville appelée Bethsaïda. |
11 Toen de menigte dat merkte, volgden zij Hem. Hij ontving hen en sprak tot hen over het Koninkrijk van God; en hen die genezing nodig hadden, maakte Hij gezond. |
11 En toen het volk dat gewaar werd, trok het hem na, en hij liet hen medegaan, en sprak tot hen van het rijk Gods, en maakte gezond wie het behoefden. |
11 maar toen men dit te weten kwam, volgde hem een menigte mensen en hij ontving hen, sprak tot hen over het Koninkrijk Gods en heelde wie genezing behoefden. |
11 Doch de scharen bemerkten het en volgden Hem. En Hij ontving hen en sprak tot hen over het Koninkrijk Gods, en die genezing van node hadden, maakte Hij gezond. |
11 Les foules, l'ayant su, le suivirent. Jésus les accueillit, et il leur parlait du royaume de Dieu; il guérit aussi ceux qui avaient besoin d'être guéris. |
12 De dag begon te dalen. De twaalf kwamen naar Hem toe en zeiden tegen Hem: Stuur de menigte weg, opdat zij naar de omliggende dorpen en gehuchten gaan om onderdak en voedsel te vinden, want wij zijn hier op een eenzame plaats. |
12 En de dag begon te dalen; toen traden de twaalve tot hem, en zeiden tot hem: Laat het volk van u, opdat zij heengaan in de omliggende vlekken en dorpen, en herberging en spijs vinden; want wij zijn hier in ene woestijn. |
12 Toen de avond begon te vallen, zeiden de Twaalve tot hem: Laat de schare vertrekken; dan kunnen zij naar de omliggende dorpen en vlekken gaan om nachtverblijf en voedsel te krijgen; want wij zijn hier in een onbewoonde plaats. |
12 En de dag begon te dalen; en de twaalven kwamen bij Hem en zeiden tot Hem: Zend de schare weg, opdat zij naar de dorpen en hoeven in de omtrek gaan om onderdak en spijs te vinden, want wij zijn hier in een eenzame plaats. |
12 Comme le jour commençait à baisser, les douze s'approchèrent, et lui dirent: Renvoie la foule, afin qu'elle aille dans les villages et dans les campagnes des environs, pour se loger et pour trouver des vivres; car nous sommes ici dans un lieu désert. |
13 Maar Hij zei tegen hen: Geeft u hun te eten. Zij zeiden: Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen, of wij zouden voor al dit volk voedsel moeten gaan kopen. |
13 Maar hij zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. Zij zeiden: Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen; tenzij dat wij heengaan en spijs kopen voor al dit volk. |
13 Maar hij zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. Zij zeiden: Wij hebben niet meer dan vijf brooden en twee vissen; of wij moesten zelf voor al dat volk spijs gaan kopen. |
13 Maar Hij zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. Zij zeiden: Wij hebben niet meer dan vijf broden en twee vissen, of wij zouden moeten heengaan om voor al dit volk voedsel te kopen. |
13 Jésus leur dit: Donnez-leur vous-mêmes à manger. Mais ils répondirent: Nous n'avons que cinq pains et deux poissons, à moins que nous n'allions nous-mêmes acheter des vivres pour tout ce peuple. |
14 Er waren namelijk ongeveer vijfduizend mannen. Maar Hij zei tegen Zijn discipelen: Laat hen gaan zitten in groepen, elk van vijftig. |
14 Want er waren bij de vijf duizend mannen. Maar hij zeide tot zijne jongeren: Doet hen nederzitten bij rijen, telkens vijftig en vijftig. |
14 Het waren toch ongeveer vijfduizend mannen. En hij zeide tot zijn leerlingen: Laten zij zich neervlijen in groepen van ongeveer vijftig. |
14 Want er waren ongeveer vijfduizend man. En Hij zeide tot zijn discipelen: Laat hen gaan zitten in groepen van ongeveer vijftig. |
14 Or, il y avait environ cinq mille hommes. Jésus dit à ses disciples: Faites-les asseoir par rangées de cinquante. |
15 En zij deden dat en lieten allen plaatsnemen. |
15 En zij deden zo, en deden hen allen nederzitten. |
15 Zij deden het en lieten allen zich neervlijen. |
15 En zij deden het en lieten hen allen nederzitten. |
15 Ils firent ainsi, ils les firent tous asseoir. |
16 En nadat Hij de vijf broden en de twee vissen genomen had, keek Hij op naar de hemel, en Hij zegende ze, brak ze en gaf ze aan de discipelen om aan de menigte voor te zetten. |
16 Toen nam hij de vijf broden en de twee vissen, en zag op naar den hemel en dankte daarover, brak ze, en gaf ze aan de jongeren, opdat zij ze aan het volk voorlegden. |
16 Toen nam hij de vijf brooden en de twee vissen, zag op naar den hemel, sprak er den zegen over uit, brak ze en gaf ze aan de leerlingen om ze aan de schare voor te zetten. |
16 Toen nam Hij de vijf broden en de twee vissen, en Hij zag op naar de hemel, sprak de zegen uit en brak ze, en Hij gaf ze aan de discipelen om ze aan de schare voor te zetten. |
16 Jésus prit les cinq pains et les deux poissons, et, levant les yeux vers le ciel, il les bénit. Puis, il les rompit, et les donna aux disciples, afin qu'ils les distribuassent à la foule. |
17 En zij aten en werden allen verzadigd. Wat zij overhadden van de stukken brood, werd opgeraapt: twaalf manden. |
17 En zij aten en werden allen verzadigd; en er werd opgenomen hetgeen hun van de brokken overgebleven was, twaalf korven. |
17 Zij aten en werden allen verzadigd; wat zij overlieten werd opgenomen: twaalf korven met brokken. |
17 En zij aten en werden allen verzadigd en het overschot werd door hen opgeraapt: twaalf manden met brokken. |
17 Tous mangèrent et furent rassasiés, et l'on emporta douze paniers pleins des morceaux qui restaient. |
18 En het gebeurde, toen Hij in persoonlijk gebed was, dat de discipelen in Zijn nabijheid waren. En Hij vroeg hun: Wie zeggen de menigten dat Ik ben? |
18 En het geschiedde, toen hij alleen was, en bad, en zijne jongeren bij hem waren, dat hij hun vraagde, zeggende: Wie zeggen de lieden, dat ik ben? |
18 Terwijl hij eens in stilte bad, waren de leerlingen bij hem; hij vroeg hun: Wie zegt de schare dat ik ben? |
18 En het geschiedde, terwijl Hij in het gebed alleen was, dat de discipelen in zijn nabijheid waren en Hij vroeg hun en zeide: Wie zeggen de scharen, dat Ik ben? |
18 Un jour que Jésus priait à l'écart, ayant avec lui ses disciples, il leur posa cette question: Qui dit-on que je suis? |
19 Zij antwoordden en zeiden: Johannes de Doper, en anderen: Elia, en weer anderen dat een van de oude profeten opgestaan is. |
19 Zij antwoordden en zeiden: Zij zeggen, Johannes de Doper; en anderen, Elía; en nog anderen: een der oude profeten is opgestaan. |
19 Zij antwoordden: Johannes de Doper; anderen: Elia; anderen: een van de oude profeten is opgestaan. |
19 Zij antwoordden en zeiden: Johannes de Doper, anderen: Elia, weer anderen, dat een der oude profeten was opgestaan. |
19 Ils répondirent: Jean Baptiste; les autres, Elie; les autres, qu'un des anciens prophètes est ressuscité. |
20 Hij zei tegen hen: Maar u, wie zegt u dat Ik ben? Petrus antwoordde en zei: De Christus van God. |
20 En hij zeide tot hen: Maar wie zegt gij, dat ik ben? Toen antwoordde Petrus en zeide: Gij zijt de Christus Gods! |
20 Hij zeide tot hen: En gij, wie zegt gij dat ik ben? Petrus antwoordde: De Christus Gods. |
20 Hij zeide tot hen: Maar gij, wie zegt gij, dat Ik ben? Petrus antwoordde en zeide: De Christus Gods. |
20 Et vous, leur demanda-t-il, qui dites-vous que je suis? Pierre répondit: Le Christ de Dieu. |
21 En Hij sprak hen streng toe en beval dat zij dit tegen niemand zeggen zouden. |
21 En hij beval hun, gebiedend, dat zij dit niemand zeggen zouden, |
21 Hij verbood hun scherp dit aan iemand te zeggen; |
21 En Hij vermaande hen nadrukkelijk en beval hun dit niemand te zeggen. |
21 Jésus leur recommanda sévèrement de ne le dire à personne. |
22 Hij zei: De Zoon des mensen moet veel lijden en verworpen worden door de oudsten, overpriesters en schriftgeleerden, en Hij moet gedood en op de derde dag opgewekt worden. |
22 en zeide: Des Mensen Zoon moet veel lijden, en verworpen worden door de Oudsten en Hogepriesters en Schriftgeleerden, en gedood worden, en ten derden dage wederopstaan. |
22 want, zeide hij, de Mensenzoon moet veel lijden en door de oudsten, overpriesters en schriftgeleerden verworpen en gedood worden en ten derden dage weer opstaan. |
22 En Hij zeide: De Zoon des mensen moet veel lijden en verworpen worden door de oudsten en overpriesters en schriftgeleerden en gedood worden en ten derden dage worden opgewekt. |
22 Il ajouta qu'il fallait que le Fils de l'homme souffrît beaucoup, qu'il fût rejeté par les anciens, par les principaux sacrificateurs et par les scribes, qu'il fût mis à mort, et qu'il ressuscitât le troisième jour. |
23 Hij zei tegen allen: Als iemand achter Mij wil komen, moet hij zichzelf verloochenen, zijn kruis dagelijks opnemen en Mij volgen. |
23 Toen zeide hij tot hen allen: Wie mij navolgen wil, die verloochene zichzelven, en neme zijn kruis dagelijks op en volge mij. |
23 Toen zeide hij tot allen: Als iemand achter mij wil komen, die verloochene zichzelf, neme dagelijks zijn kruis op en volge mij. |
23 Hij zeide tot allen: Indien iemand achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf en neme dagelijks zijn kruis op en volge Mij. |
23 Puis il dit à tous: Si quelqu'un veut venir après moi, qu'il renonce à lui-même, qu'il se charge chaque jour de sa croix, et qu'il me suive. |
24 Want wie zijn leven wil behouden, die zal het verliezen; maar wie zijn leven verliezen zal omwille van Mij, die zal het behouden. |
24 Want wie zijn leven behouden wil, die zal het verliezen; maar wie zijn leven verliezen zal om mijnentwil, die zal het behouden. |
24 Want wie zijn leven wil behouden zal het verliezen, en wie het ter wille van mij zal verliezen die zal het behouden. |
24 Want ieder, die zijn leven zal willen behouden, die zal het verliezen; maar ieder, die zijn leven verloren heeft om Mijnentwil, die zal het behouden. |
24 Car celui qui voudra sauver sa vie la perdra, mais celui qui la perdra à cause de moi la sauvera. |
25 Want wat baat het een mens heel de wereld te winnen en zichzelf te verliezen of zelf schade te lijden? |
25 En wat baat het den mens, zo hij de gehele wereld wint, en zichzelven verliest of zichzelven schade doet? |
25 Wat toch baat het een mens de gehele wereld te winnen wanneer hij zichzelf verliest of schade lijdt? |
25 Want wat baat het een mens, als hij de gehele wereld wint, maar zichzelf verliest of zelf schade lijdt? |
25 Et que servirait-il à un homme de gagner tout le monde, s'il se détruisait ou se perdait lui-même? |
26 Want wie zich voor Mij en Mijn woorden geschaamd zal hebben, voor hem zal de Zoon des mensen Zich schamen, wanneer Hij zal komen in Zijn heerlijkheid en in die van de Vader en in die van de heilige engelen. |
26 Want wie zich mijns en mijner woorden schaamt, diens zal des Mensen Zoon zich ook schamen, als hij komen zal in zijne heerlijkheid en in die des Vaders en der heilige Engelen. |
26 Want wie zich schaamt voor mij en mijn woorden, voor hem zal de Mensenzoon zich schamen, wanneer hij komt in zijn heerlijkheid, die des Vaders en der heilige engelen. |
26 Want ieder, die zich voor Mij en voor mijn woorden zal schamen, voor hem zal de Zoon des mensen Zich schamen, wanneer Hij komt in zijn heerlijkheid en die van de Vader en de heilige engelen. |
26 Car quiconque aura honte de moi et de mes paroles, le Fils de l'homme aura honte de lui, quand il viendra dans sa gloire, et dans celle du Père et des saints anges. |
27 En Ik zeg u in waarheid: Er zijn sommigen van hen die hier staan, die de dood niet zullen proeven, voordat zij het Koninkrijk van God gezien hebben. |
27 En ik zeg u in waarheid, dat er sommigen zijn dergenen die hier staan, die den dood niet smaken zullen, totdat zij het rijk Gods zien. |
27 En naar waarheid zeg ik u: Sommigen van hen die hier staan zullen niet sterven voordat zij het Godsrijk gezien hebben. |
27 Ik zeg u in waarheid, er zijn sommigen onder degenen die hier staan, welke voorzeker de dood niet zullen smaken, voordat zij het Koninkrijk Gods gezien hebben. |
27 Je vous le dis en vérité, quelques-uns de ceux qui sont ici ne mourront point qu'ils n'aient vu le royaume de Dieu. |
28 Het gebeurde ongeveer acht dagen na deze woorden dat Hij Petrus en Johannes en Jakobus meenam en de berg opklom om te bidden. |
28 En het geschiedde omtrent acht dagen, nadat hij dit gezegd had, dat hij met zich nam Petrus, Johannes en Jakobus, en op een berg ging om te bidden. |
28 Ongeveer acht dagen later nam hij Petrus, Johannes en Jacobus mee en ging den berg op om te bidden. |
28 En het geschiedde ongeveer acht dagen na deze woorden, dat Hij Petrus en Johannes en Jakobus medenam en de berg opging om te bidden. |
28 Environ huit jours après qu'il eut dit ces paroles, Jésus prit avec lui Pierre, Jean et Jacques, et il monta sur la montagne pour prier. |
29 En het gebeurde terwijl Hij bad, dat de aanblik van Zijn gezicht veranderd werd en Zijn kleding blinkend wit werd. |
29 En toen hij bad, werd de gedaante zijns aangezichts veranderd, en zijn kleed werd wit en blinkend. |
29 En toen hij bad, veranderde het uiterlijk van zijn gelaat en werd zijn kleed glinsterend wit. |
29 En het geschiedde, terwijl Hij in het gebed was, dat het aanzien van zijn gelaat anders werd, en zijn kleding werd stralend wit. |
29 Pendant qu'il priait, l'aspect de son visage changea, et son vêtement devint d'une éclatante blancheur. |
30 En zie, twee mannen spraken met Hem; het waren Mozes en Elia. |
30 En zie, twee mannen spraken met hem, welke waren Mozes en Elía. |
30 En zie, twee mannen spraken met hem; het waren Mozes en Elia, |
30 En zie, twee mannen spraken met Hem, en wel Mozes en Elia. |
30 Et voici, deux hommes s'entretenaient avec lui: c'étaient Moïse et Elie, |
31 Zij verschenen in heerlijkheid en spraken over Zijn heengaan, dat Hij zou volbrengen in Jeruzalem. |
31 Die verschenen in heerlijkheid, en spraken van den uitgang, dien hij zou vervullen te Jeruzalem. |
31 die zich in heerlijkheid vertoonden en met hem spraken over het uiteinde dat hem in Jeruzalem wachtte. |
31 Dezen, in heerlijkheid verschenen, spraken over zijn uitgang, die Hij te Jeruzalem zou volbrengen. |
31 qui, apparaissant dans la gloire, parlaient de son départ qu'il allait accomplir à Jérusalem. |
32 Petrus en zij die bij hem waren, waren bevangen door slaap. Toen ze wakker geworden waren, zagen zij Zijn heerlijkheid en de twee mannen die bij Hem stonden. |
32 Doch Petrus, en die bij hem waren, waren vol slaap; en toen zij ontwaakten, zagen zij zijne heerlijkheid, en de twee mannen bij hem staande. |
32 Petrus nu en zijn metgezellen waren door zwaren slaap bevangen; toen zij wakkerwerden, zagen zij zijn heerlijkheid en de twee mannen die bij hem stonden. |
32 En Petrus en die met hem waren, werden door slaap overmand en, toen zij ontwaakten, zagen zij zijn heerlijkheid, en de twee mannen, die bij Hem stonden. |
32 Pierre et ses compagnons étaient appesantis par le sommeil; mais, s'étant tenus éveillés, ils virent la gloire de Jésus et les deux hommes qui étaient avec lui. |
33 En het gebeurde, toen zij bij Hem vandaan zouden gaan, dat Petrus tegen Jezus zei: Meester, het is goed dat wij hier zijn. Laten wij drie tenten maken, voor U een, voor Mozes een en voor Elia een; hij wist echter niet wat hij zei. |
33 En het geschiedde, toen die van hem weken, dat Petrus tot Jezus zeide: Meester, hier is het goed zijn; laat ons drie hutten maken, voor u ene, voor Mozes ene, en voor Elía ene, en hij wist niet wat hij zeide. |
33 En toen dezen van hem afscheid namen, zeide Petrus tot Jezus: Heer, het is goed dat wij hier zijn; laat ons drie tenten maken, voor u een, voor Mozes een en voor Elia een. Hij wist niet wat hij zeide. |
33 En het geschiedde, toen dezen van Hem scheidden, dat Petrus tot Jezus zeide Meester, het is goed, dat wij hier zijn, laten wij drie tenten opslaan, voor U een, en voor Mozes een, en voor Elia een; want hij wist niet, wat hij zeide. |
33 Au moment où ces hommes se séparaient de Jésus, Pierre lui dit: Maître, il est bon que nous soyons ici; dressons trois tentes, une pour toi, une pour Moïse, et une pour Elie. Il ne savait ce qu'il disait. |
34 Terwijl hij dit zei, kwam er een wolk, en die overschaduwde hen. Zij werden bevreesd toen zij de wolk ingingen. |
34 En toen hij dit zeide, kwam er ene wolk en overschaduwde hen; en zij verschrikten, toen de wolk over hen heentrok. |
34 Terwijl hij dit sprak, kwam een wolk op, die hen overschaduwde. De leerlingen werden bevreesd toen zij hen de wolk zagen binnengaan. |
34 En terwijl hij dit zeide, kwam er een wolk, en overschaduwde hen. En zij werden bevreesd, toen die de wolk ingingen. |
34 Comme il parlait ainsi, une nuée vint les couvrir; et les disciples furent saisis de frayeur en les voyant entrer dans la nuée. |
35 En er kwam een stem uit de wolk, die zei: Dit is Mijn geliefde Zoon, luister naar Hem! |
35 En er geschiedde ene stem uit de wolk, zeggende: Deze is Mijn geliefde Zoon; dien zult gij horen. |
35 Uit de wolk kwam een stem: Dit is mijn uitverkoren Zoon; hoort naar hem. |
35 En er klonk een stem uit de wolk, die zeide: Deze is mijn Zoon, de uitverkorene, hoort naar Hem. |
35 Et de la nuée sortit une voix, qui dit: Celui-ci est mon Fils élu: écoutez-le! |
36 En toen de stem geklonken had, bevond Jezus Zich daar alleen. En zij zwegen en vertelden in die dagen niemand iets van wat zij gezien hadden. |
36 En terwijl die stem geschiedde, vonden zij Jezus alleen. En zij verzwegen het, en verhaalden in die dagen niemand iets van hetgeen zij gezien hadden. |
36 En toen deze stem zich liet horen, was Jezus alleen over. En zij verzwegen het gebeurde en verhaalden toentertijd aan niemand iets van wat zij gezien hadden. |
36 En terwijl die stem klonk, bevond Jezus Zich alleen. En zij zwegen en verhaalden in die dagen aan niemand iets van hetgeen zij gezien hadden. |
36 Quand la voix se fit entendre, Jésus se trouva seul. Les disciples gardèrent le silence, et ils ne racontèrent à personne, en ce temps-là, rien de ce qu'ils avaient vu. |
37 Het gebeurde de volgende dag, toen zij van de berg afdaalden, dat een grote menigte Hem tegemoet kwam. |
37 En het geschiedde des daags daarna, toen zij van den berg kwamen, dat veel volk hun tegemoet kwam. |
37 Toen zij den volgenden dag van den berg afdaalden, kwam hem een talrijke schare tegemoet, |
37 En het geschiedde, toen zij de volgende dag van de berg afdaalden, dat een grote schare Hem tegemoet kwam. |
37 Le lendemain, lorsqu'ils furent descendus de la montagne, une grande foule vint au-devant de Jésus. |
38 En zie, een man uit de menigte riep: Meester, ik bid U, kijk toch naar mijn zoon, want hij is mijn enig kind. |
38 En zie, een man onder het volk riep, en zeide: Meester, ik bid u, zie toch mijnen zoon aan; want hij is mijn enige zoon. |
38 en een man uit de schare riep: Meester, ik bid u, zie naar mijn zoon om; het is mijn enig kind, |
38 En zie, een man uit de schare riep, zeggende: Meester, ik smeek U naar mijn zoon om te zien, want hij is mijn enige, |
38 Et voici, du milieu de la foule un homme s'écria: Maître, je t'en prie, porte les regards sur mon fils, car c'est mon fils unique. |
39 En zie, een geest grijpt hem en meteen schreeuwt hij; en hij doet hem zo stuiptrekken dat hij schuim op zijn mond krijgt; hij gaat nauwelijks bij hem vandaan en mishandelt hem. |
39 Zie, een geest grijpt hem aan, en plotseling schreeuwt hij, en hij sleurt hem heen en weer, zodat hij schuimt, en ternauwernood wijkt hij van hem, wanneer hij hem mishandeld heeft. |
39 en een geest grijpt hem aan, schreeuwt het plotseling uit, trekt hem heen en weer, zodat het schuim hem op den mond staat, en houdt bijna niet op hem te mishandelen. |
39 En zie, een geest grijpt hem en dan schreeuwt hij plotseling en hij doet hem stuiptrekken, dat hem het schuim op de mond staat, en als hij hem mishandelt, laat hij hem nauwelijks los. |
39 Un esprit le saisit, et aussitôt il pousse des cris; et l'esprit l'agite avec violence, le fait écumer, et a de la peine à se retirer de lui, après l'avoir tout brisé. |
40 En ik heb Uw discipelen gevraagd hem uit te drijven, maar zij konden het niet. |
40 En ik heb uwe jongeren gebeden, dat zij hem zouden uitdrijven, maar zij konden niet. |
40 Ik heb uw leerlingen verzocht hem uit te drijven, maar zij konden het niet doen. |
40 En ik heb uw discipelen gesmeekt hem uit te drijven en zij hebben het niet gekund. |
40 J'ai prié tes disciples de le chasser, et ils n'ont pas pu. |
41 Jezus antwoordde en zei: O ongelovig en ontaard geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn en u verdragen? Breng uw zoon hier. |
41 Toen antwoordde Jezus en zeide: O gij ongelovig en verkeerd geslacht, hoelang zal ik bij u zijn en u verdragen? Breng uwen zoon hier. |
41 En Jezus gaf ten antwoord: O ongelovig en ontaard geslacht, hoelang zal ik nog bij u zijn en u verdragen? Breng uw zoon hier. |
41 Jezus antwoordde en zeide: O ongelovig en verkeerd geslacht, hoelang zal Ik nog bij u zijn en u verdragen? Breng uw zoon hier. |
41 Race incrédule et perverse, répondit Jésus, jusqu'à quand serai-je avec vous, et vous supporterai-je? Amène ici ton fils. |
42 Terwijl hij naar Hem toe ging, wierp de demon hem tegen de grond en deed hem stuiptrekken. Maar Jezus bestrafte de onreine geest, genas het kind en gaf het aan zijn vader terug. |
42 En toen hij tot hem kwam, scheurde de duivel hem en trok hem heen en weder; maar Jezus bedreigde den onreinen geest, en maakte den jongen gezond, en gaf hem zijnen vader weder. En zij ontzetten zich allen over de heerlijkheid Gods. |
42 En terwijl hij naderkwam, scheurde de duivel hem en sleurde hem heen en weer. Maar Jezus bedreigde den onreinen geest, genas den knaap en gaf hem aan zijn vader weer. |
42 En nog terwijl hij naderbij kwam, wierp de boze geest hem op de grond en deed hem stuiptrekken. Maar Jezus bestrafte de onreine geest en Hij genas de knaap en gaf hem terug aan zijn vader. |
42 Comme il approchait, le démon le jeta par terre, et l'agita avec violence. Mais Jésus menaça l'esprit impur, guérit l'enfant, et le rendit à son père. |
43 Zij allen stonden versteld van de grootheid van God. Toen zij zich allen verwonderden over alle dingen die Hij deed, zei Jezus tegen Zijn discipelen: |
43 En toen zij zich allen verwonderden over al wat hij deed, zeide hij tot zijne jongeren: |
43 Allen stonden versteld over Gods majesteit. Toen nu allen zich verwonderden over alwat hij deed, zeide hij tot zijn leerlingen: |
43 En allen stonden verslagen over de majesteit Gods. Toen allen zich verwonderden over alles, wat Hij deed, zeide Hij tot zijn discipelen: |
43 Et tous furent frappés de la grandeur de Dieu. Tandis que chacun était dans l'admiration de tout ce que faisait Jésus, il dit à ses disciples: |
44 Laat deze woorden tot uw oren doordringen, want de Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen van mensen. |
44 Legt gij deze woorden in uwe oren! Want des Mensen Zoon zal overgeleverd worden in de handen der mensen. |
44 Onthoudt deze dingen goed; want de Mensenzoon zal overgeleverd worden in de handen der mensen. |
44 Legt gij deze woorden in uw oren, want de Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen der mensen. |
44 Pour vous, écoutez bien ceci: Le Fils de l'homme doit être livré entre les mains des hommes. |
45 Maar zij begrepen dat woord niet en het bleef voor hen verborgen, zodat het niet tot hen doordrong. En zij vreesden Hem een vraag te stellen over dat woord. |
45 Maar dat woord verstonden zij niet, en het was voor hen verborgen, zodat zij het niet begrepen; en zij vreesden hem wegens dat woord te vragen. |
45 Zij nu begrepen dit woord niet, en het was hun een raadsel, zodat zij het niet verstonden, en zij schroomden hem daarover iets te vragen. |
45 Maar zij begrepen dit woord niet en het was voor hen verborgen, zodat zij het niet verstonden. En zij durfden Hem niet naar dit woord vragen. |
45 Mais les disciples ne comprenaient pas cette parole; elle était voilée pour eux, afin qu'ils n'en eussent pas le sens; et ils craignaient de l'interroger à ce sujet. |
46 Er ontstond een meningsverschil onder hen over de vraag wie van hen de belangrijkste was. |
46 En er kwam ene gedachte onder hen op, wie van hen de grootste ware. |
46 Eens rees de vraag bij hen op, wie van hen de grootste was. |
46 Er kwam ook een overlegging bij hen op, wie van hen de meeste was. |
46 Or, une pensée leur vint à l'esprit, savoir lequel d'entre eux était le plus grand. |
47 Maar toen Jezus de overweging van hun hart zag, nam Hij een klein kind en zette dat bij Zich. |
47 Maar toen Jezus de gedachte hunner harten zag, nam hij een kind en stelde het naast zich, |
47 En Jezus, die wist wat in hun hart omging, nam een kind, plaatste het bij zich |
47 Maar Jezus kende de overlegging van hun hart, en Hij nam een kind en plaatste dat bij Zich, |
47 Jésus, voyant la pensée de leur coeur, prit un petit enfant, le plaça près de lui, |
48 En Hij zei tegen hen: Wie dit kleine kind ontvangt in Mijn Naam, die ontvangt Mij, en wie Mij ontvangt, ontvangt Hem Die Mij gezonden heeft. Want wie de minste onder u allen is, die zal belangrijk zijn. |
48 en zeide tot hen: Wie dit kind aanneemt in mijnen naam, die neemt mij aan; en wie mij aanneemt, die neemt dengene aan, die mij gezonden heeft. Want wie de kleinste onder u allen is, die zal groot zijn. |
48 en zeide tot hen: Wie dit kind ontvangt met vermelding van mijn naam ontvangt mij, en wie mij ontvangt ontvangt mijn Zender; want wie de minste onder u allen is, die is groot. |
48 En Hij zeide tot hen: Een ieder, die dit kind ontvangt in mijn naam, ontvangt Mij: en een ieder, die Mij ontvangt, ontvangt Hem, die Mij gezonden heeft. Want wie onder u allen de minste is, die is groot. |
48 et leur dit: Quiconque reçoit en mon nom ce petit enfant me reçoit moi-même; et quiconque me reçoit reçoit celui qui m'a envoyé. Car celui qui est le plus petit parmi vous tous, c'est celui-là qui est grand. |
49 Johannes antwoordde en zei: Meester, wij hebben iemand gezien die in Uw Naam demonen uitdreef, en wij hebben het hem verboden, omdat hij U niet samen met ons volgt. |
49 Toen antwoordde Johannes en zeide: Meester, wij zagen iemand, die in uwen naam de duivelen uitdreef, en wij verboden het hem, want hij volgt u niet met ons. |
49 Toen antwoordde Johannes: Heer, wij zagen iemand met uw naam duivelen uitwerpen en hebben het hem verboden, omdat hij niet met ons u volgt. |
49 Johannes antwoordde en zeide: Meester, wij hebben iemand in uw naam boze geesten zien uitdrijven en wij wilden het hem beletten, omdat hij niet met ons U volgt. |
49 Jean prit la parole, et dit: Maître, nous avons vu un homme qui chasse des démons en ton nom; et nous l'en avons empêché, parce qu'il ne nous suit pas. |
50 En Jezus zei tegen hem: Verbied het niet, want wie niet tegen ons is, die is voor ons. |
50 En Jezus zeide tot hem: Verbied het niet: want wie niet tegen ons is, is voor ons. |
50 Maar Jezus zeide tot hem: Verbied het hem niet; want wie niet tegen ons is is voor ons. |
50 Jezus zeide tot hem: Belet het niet, want wie niet tegen u is, is voor u. |
50 Ne l'en empêchez pas, lui répondit Jésus; car qui n'est pas contre vous est pour vous. |
51 Het geschiedde, toen de dagen van Zijn opneming vervuld werden, dat Hij Zijn aangezicht naar Jeruzalem keerde om daarheen te reizen. |
51 En het geschiedde, toen de tijd vervuld was, dat hij van hier genomen zou worden, dat hij zijn aangezicht keerde, om naar Jeruzalem te reizen. |
51 Toen de tijd die voor zijn hemelvaart moest verlopen welhaast ten einde was, besloot hij naar Jeruzalem te gaan, |
51 En het geschiedde, toen de dagen van zijn opneming in vervulling gingen, dat Hij zijn aangezicht richtte om naar Jeruzalem te reizen, |
51 Lorsque le temps où il devait être enlevé du monde approcha, Jésus prit la résolution de se rendre à Jérusalem. |
52 En Hij stuurde boden voor Zijn aangezicht uit. Op hun reis kwamen zij in een dorp van de Samaritanen om voor Hem voorbereidingen te treffen. |
52 En hij zond boden voor zich uit; die gingen, en kwamen in een vlek der Samaritanen om herberg voor hem te bestellen. |
52 en zond hij boden voor zich uit. Zij gingen op reis en kwamen aan een dorp der Samaritanen om een verblijf voor hem te bereiden. |
52 En Hij zond boden voor Zich uit. En zij gingen heen en kwamen in een dorp der Samaritanen om alles voor Hem gereed te maken. |
52 Il envoya devant lui des messagers, qui se mirent en route et entrèrent dans un bourg des Samaritains, pour lui préparer un logement. |
53 Maar zij ontvingen Hem niet, omdat Hij op reis was naar Jeruzalem, waarheen Zijn aangezicht gericht was. |
53 En zij namen hem niet aan, omdat hij zijn aangezicht gekeerd had om naar Jeruzalem te reizen. |
53 Maar men ontving hem niet, omdat hij blijkbaar naar Jeruzalem op reis was. |
53 En zij ontvingen Hem niet, omdat zijn aangezicht gericht was naar Jeruzalem. |
53 Mais on ne le reçut pas, parce qu'il se dirigeait sur Jérusalem. |
54 Toen de discipelen Jakobus en Johannes dat zagen, zeiden zij: Heere, wilt U dat wij zeggen dat er vuur van de hemel moet neerdalen en hen verteren, zoals ook Elia gedaan heeft? |
54 Toen nu zijne jongeren Jakobus en Johannes dat zagen, zeiden zij: Heer, wilt gij dat wij zeggen, dat vuur van den hemel valle en dezen verslinde, gelijk ook Elía gedaan heeft? |
54 Toen zijn leerlingen Jacobus en Johannes dit zagen, zeiden zij: Heer, zullen wij zeggen dat vuur uit den hemel daalt en hen verteert? |
54 Toen de discipelen Jakobus en Johannes dit bemerkten, zeiden zij: Here, wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van de hemel zal nederdalen om hen te verteren? |
54 Les disciples Jacques et Jean, voyant cela, dirent: Seigneur, veux-tu que nous commandions que le feu descende du ciel et les consume? |
55 Maar Hij keerde Zich om, bestrafte hen en zei: U beseft niet wat voor geest u hebt, |
55 Maar Jezus keerde zich om en bestrafte hen, en zeide: Weet gij niet, wat geestes [kinderen] gij zijt? |
55 Maar hij keerde zich tot hen en berispte hen. |
55 Doch Hij keerde Zich om en bestrafte hen. |
55 Jésus se tourna vers eux, et les réprimanda, disant: Vous ne savez de quel esprit vous êtes animés. |
56 want de Zoon des mensen is niet gekomen om zielen van mensen te gronde te richten, maar om ze te behouden. En zij gingen naar een ander dorp. |
56 Des Mensen Zoon is niet gekomen om de zielen der mensen te verderven, maar om te behouden. |
56 En zij gingen naar een ander dorp. |
56 En zij gingen naar een ander dorp. |
56 Car le Fils de l'homme est venu, non pour perdre les âmes des hommes, mais pour les sauver. Et ils allèrent dans un autre bourg. |
57 Het gebeurde, toen zij onderweg waren, dat iemand tegen Hem zei: Heere, ik zal U volgen waar U ook heen gaat. |
57 En zij gingen naar een ander vlek. En het geschiedde toen zij op den weg waren, dat iemand tot hem zeide: Ik zal u volgen, waar gij ook heengaat. |
57 Toen zij op weg waren, zeide iemand tot hem: Ik zal u volgen, waarheen gij ook gaat. |
57 En toen zij op weg waren, zeide iemand tot Hem: Ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat. |
57 Pendant qu'ils étaient en chemin, un homme lui dit: Seigneur, je te suivrai partout où tu iras. |
58 Maar Jezus zei tegen hem: De vossen hebben holen, en de vogels in de lucht nesten, maar de Zoon des mensen heeft niets waarop Hij het hoofd kan neerleggen. |
58 En Jezus zeide tot hem: De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels hebben nesten; maar des Mensen Zoon heeft niet waar hij zijn hoofd kan nederleggen. |
58 En Jezus zeide tot hem: De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Mensenzoon heeft geen plaats om zijn hoofd neer te leggen. |
58 En Jezus zeide tot hem: De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen. |
58 Jésus lui répondit: Les renards ont des tanières, et les oiseaux du ciel ont des nids: mais le Fils de l'homme n'a pas un lieu où il puisse reposer sa tête. |
59 Tegen een ander zei Hij: Volg Mij. Maar die zei: Heere, sta mij toe dat ik wegga om eerst mijn vader te begraven. |
59 En hij zeide tot een ander: Volg mij. Doch hij zeide: Heer, vergun mij, dat ik eerst heenga om mijnen vader te begraven. |
59 En tot een ander zeide hij: Volg mij. Hij zeide: Sta mij toe eerst mijn vader te gaan begraven. |
59 En Hij zeide tot een ander: Volg Mij. Maar deze zeide: Sta mij toe eerst heen te gaan en mijn vader te begraven. |
59 Il dit à un autre: Suis-moi. Et il répondit: Seigneur, permets-moi d'aller d'abord ensevelir mon père. |
60 Maar Jezus zei tegen hem: Laat de doden hun doden begraven, maar u, ga heen en verkondig het Koninkrijk van God. |
60 Maar Jezus zeide tot hem: Laat de doden hunne doden begraven; doch gij, ga heen en verkondig het rijk Gods. |
60 Maar hij zeide tot hem: Laat de doden hun doden begraven, maar ga gij het Godsrijk verkondigen. |
60 Maar Hij zeide tot hem: Laat de doden hun doden begraven; maar ga gij heen en verkondig het Koninkrijk Gods. |
60 Mais Jésus lui dit: Laisse les morts ensevelir leurs morts; et toi, va annoncer le royaume de Dieu. |
61 Weer een ander zei: Heere, ik zal U volgen, maar sta mij eerst toe dat ik afscheid neem van hen die in mijn huis zijn. |
61 En een ander zeide: Heer, ik zal u volgen; maar vergun mij eerst afscheid te nemen van degenen die in mijn huis zijn. |
61 Weer een ander zeide: Ik zal u volgen, Heer; maar sta mij toe van mijn huisgenoten afscheid te nemen. |
61 En weer een ander zeide: Ik zal U volgen, Here, maar laat mij eerst afscheid nemen van mijn huisgenoten. |
61 Un autre dit: Je te suivrai, Seigneur, mais permets-moi d'aller d'abord prendre congé de ceux de ma maison. |
62 Jezus zei tegen hem: Niemand die zijn hand aan de ploeg slaat en kijkt naar wat achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk van God. |
62 Doch Jezus zeide tot hem: Wie zijne hand aan den ploeg slaat en terugziet, is niet geschikt tot het rijk Gods. |
62 En tot hem zeide Jezus: Een die de hand aan den ploeg slaat en achteromziet is niet bruikbaar voor het Koninkrijk Gods. |
62 Maar Jezus zeide [tot] [hem]: Niemand, die de hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter hem ligt, is geschikt voor het Koninkrijk Gods. |
62 Jésus lui répondit: Quiconque met la main à la charrue, et regarde en arrière, n'est pas propre au royaume de Dieu. |