|
1 En Hij begon weer onderwijs te geven bij de zee; en er verzamelde zich een grote menigte bij Hem, zodat Hij in een schip ging zitten, op zee; en heel de menigte was op het land aan de zee. |
1 En wederom begon Hij te leren bij de zee. En een zeer grote schare verzamelde zich bij Hem, zodat Hij in een schip ging en daarin nederzat op de zee, en de gehele schare was bij de zee op het land. |
1 Jésus se mit de nouveau à enseigner au bord de la mer. Une grande foule s'étant assemblée auprès de lui, il monta et s'assit dans une barque, sur la mer. Toute la foule était à terre sur le rivage. |
2 En Hij onderwees hun veel dingen door gelijkenissen en zei in Zijn onderricht tegen hen: |
2 En Hij leerde hun vele dingen in gelijkenissen, en Hij zeide tot hen in zijn onderwijs: |
2 Il leur enseigna beaucoup de choses en paraboles, et il leur dit dans son enseignement: |
3 Luister! Zie, een zaaier ging eropuit om te zaaien. |
3 Hoort. Zie, een zaaier ging uit om te zaaien. |
3 Ecoutez. Un semeur sortit pour semer. |
4 En het gebeurde bij het zaaien dat het ene deel van het zaad langs de weg viel; en de vogels in de lucht kwamen en aten het op. |
4 En het geschiedde bij het zaaien, dat een deel langs de weg viel, en de vogels kwamen en aten het op. |
4 Comme il semait, une partie de la semence tomba le long du chemin: les oiseaux vinrent, et la mangèrent. |
5 En een ander deel viel op steenachtige grond, waar het niet veel aarde had, en het kwam meteen op, doordat het geen diepte van aarde had. |
5 Een ander deel viel op steenachtige bodem, waar het niet veel aarde had, en terstond schoot het op, omdat het geen diepe aarde had. |
5 Une autre partie tomba dans un endroit pierreux, où elle n'avait pas beaucoup de terre; elle leva aussitôt, parce qu'elle ne trouva pas un sol profond; |
6 Maar toen de zon opgegaan was, verschroeide het, en doordat het geen wortel had, verdorde het. |
6 Maar toen de zon opging, verschroeide het, en omdat het geen wortel had, verdorde het. |
6 mais, quand le soleil parut, elle fut brûlée et sécha, faute de racines. |
7 En een ander deel viel in de dorens, en de dorens kwamen op en verstikten het, en het gaf geen vrucht. |
7 En een ander deel viel in de dorens en de dorens kwamen op en verstikten het en het gaf geen vrucht. |
7 Une autre partie tomba parmi les épines: les épines montèrent, et l'étouffèrent, et elle ne donna point de fruit. |
8 En nog een ander deel viel in de goede aarde en gaf vrucht; het kwam op en groeide, en het ene droeg dertig-, en het andere zestig-, en het andere honderdvoudig. |
8 En het overige viel in goede aarde en opkomende en uitstoelende gaf het vrucht, en het droeg tot dertigvoud, zestigvoud en honderdvoud toe. |
8 Une autre partie tomba dans la bonne terre: elle donna du fruit qui montait et croissait, et elle rapporta trente, soixante, et cent pour un. |
9 En Hij zei tegen hen: Wie oren heeft om te horen, laat hij horen. |
9 En Hij zeide: Wie oren heeft om te horen, die hore. |
9 Puis il dit: Que celui qui a des oreilles pour entendre entende. |
10 En toen Hij alleen was, vroegen zij die om Hem heen waren, met de twaalf, Hem naar de gelijkenis. |
10 En toen Hij [met] [hen] alleen was, vroegen zij die in zijn omgeving waren met de twaalven. Hem naar de gelijkenissen. |
10 Lorsqu'il fut en particulier, ceux qui l'entouraient avec les douze l'interrogèrent sur les paraboles. |
11 En Hij zei tegen hen: Het is u gegeven het geheimenis van het Koninkrijk van God te kennen; maar tot degenen die buiten zijn, komt alles door gelijkenissen, |
11 En Hij zeide tot hen: U is gegeven het geheimenis van het Koninkrijk Gods, maar tot hen, die buiten staan, komt alles in gelijkenissen, |
11 Il leur dit: C'est à vous qu'a été donné le mystère du royaume de Dieu; mais pour ceux qui sont dehors tout se passe en paraboles, |
12 opdat zij ziende zien en niet doorzien, en horende horen en niet begrijpen; opdat zij zich niet op enig moment bekeren en de zonden hun vergeven worden. |
12 Dat zij ziende zien en niet bemerken, en horende horen en niet verstaan, opdat zij zich niet bekeren en hun vergeven worde. |
12 afin qu'en voyant ils voient et n'aperçoivent point, et qu'en entendant ils entendent et ne comprennent point, de peur qu'ils ne se convertissent, et que les péchés ne leur soient pardonnés. |
13 En Hij zei tegen hen: Begrijpt u deze gelijkenis niet? En hoe zult u dan alle gelijkenissen verstaan? |
13 En Hij zeide tot hen: Weet gij niet, wat deze gelijkenis betekent, en hoe zult gij dan al de gelijkenissen verstaan? |
13 Il leur dit encore: Vous ne comprenez pas cette parabole? Comment donc comprendrez-vous toutes les paraboles? |
14 De zaaier is hij die het Woord zaait. |
14 De zaaier zaait het woord. |
14 Le semeur sème la parole. |
15 En dit zijn zij bij wie langs de weg gezaaid is: in wie het Woord gezaaid wordt, en als zij het gehoord hebben, komt de satan meteen en neemt het Woord weg dat in hun hart gezaaid was. |
15 Dit zijn degenen, die langs de weg zijn: waar het woord gezaaid wordt, en zodra zij het horen, komt terstond de satan en neemt het woord, dat in hen gezaaid is, weg. |
15 Les uns sont le long du chemin, où la parole est semée; quand ils l'ont entendue, aussitôt Satan vient et enlève la parole qui a été semée en eux. |
16 En evenzo zijn dit degenen in wie op de steenachtige grond gezaaid wordt: die, als zij het Woord gehoord hebben, het meteen met vreugde ontvangen, |
16 En evenzo zijn, die op steenachtige plaatsen gezaaid worden, degenen, die, zodra zij het woord horen, het terstond met blijdschap aannemen. |
16 Les autres, pareillement, reçoivent la semence dans les endroits pierreux; quand ils entendent la parole, ils la reçoivent d'abord avec joie; |
17 en geen wortel in zichzelf hebben, maar zij zijn mensen van het ogenblik; als er later verdrukking of vervolging komt omwille van het Woord, struikelen zij meteen. |
17 Doch zij hebben geen wortel in zich, maar zijn mensen van het ogenblik; wanneer later verdrukking of vervolging komt om der wille van het woord, komen zij terstond ten val. |
17 mais ils n'ont pas de racine en eux-mêmes, ils manquent de persistance, et, dès que survient une tribulation ou une persécution à cause de la parole, ils y trouvent une occasion de chute. |
18 En dit zijn zij bij wie in de dorens gezaaid wordt: zij horen het Woord, |
18 En een ander deel zijn degenen, die in de dorens gezaaid worden: dit zijn zij, die het woord horen, |
18 D'autres reçoivent la semence parmi les épines; ce sont ceux qui entendent la parole, |
19 maar de zorgen van deze wereld en de verleiding van de rijkdom en de begeerten naar al het andere komen erbij en verstikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar. |
19 Maar de zorgen van de wereld en het bedrog van de rijkdom en de begeerten naar al het andere komen erbij en verstikken het woord en het wordt onvruchtbaar. |
19 mais en qui les soucis du siècle, la séduction des richesses et l'invasion des autres convoitises, étouffent la parole, et la rendent infructueuse. |
20 En dit zijn zij bij wie in de goede aarde gezaaid wordt: zij horen het Woord en nemen het aan en dragen vrucht, de één dertig-, en de ander zestig-, en de ander honderdvoudig. |
20 En dit zijn degenen, die in goede aarde gezaaid zijn: zij, die het woord horen en in zich opnemen en vrucht dragen, dertigvoud en zestigvoud en honderdvoud. |
20 D'autres reçoivent la semence dans la bonne terre; ce sont ceux qui entendent la parole, la reçoivent, et portent du fruit, trente, soixante, et cent pour un. |
21 Hij zei ook tegen hen: De lamp wordt toch niet binnengebracht om onder de korenmaat of onder het bed gezet te worden? Is het niet om op de standaard gezet te worden? |
21 En Hij zeide tot hen: De lamp komt toch niet om onder de korenmaat of onder het bed gezet te worden? Is het niet om op de standaard gezet te worden? |
21 Il leur dit encore: Apporte-t-on la lampe pour la mettre sous le boisseau, ou sous le lit? N'est-ce pas pour la mettre sur le chandelier? |
22 Want er is niets verborgen wat niet geopenbaard zal worden; en er is niets gebeurd om verborgen te blijven, maar opdat het in het openbaar zou komen. |
22 Want er is niets verborgen, dan om geopenbaard te worden, of aan het oog onttrokken, dan om in het openbaar te komen. |
22 Car il n'est rien de caché qui ne doive être découvert, rien de secret qui ne doive être mis au jour. |
23 Als iemand oren heeft om te horen, laat hij horen. |
23 Indien iemand oren heeft om te horen, die hore. |
23 Si quelqu'un a des oreilles pour entendre, qu'il entende. |
24 En Hij zei tegen hen: Let op wat u hoort. Met de maat waarmee u meet, zal er bij u gemeten worden, en aan u die hoort, zal er meer bij gegeven worden. |
24 En Hij zeide tot hen: Ziet toe, wat gij hoort. Met de maat, waarmede gij meet, zal u gemeten worden, en u zal boven die maat gegeven worden. |
24 Il leur dit encore: Prenez garde à ce que vous entendez. On vous mesurera avec la mesure dont vous vous serez servis, et on y ajoutera pour vous. |
25 Want wie heeft, aan hem zal gegeven worden; en wie niet heeft, van hem zal afgenomen worden zelfs wat hij heeft. |
25 Want wie heeft, hem zal gegeven worden; en wie niet heeft, ook wat hij heeft zal hem ontnomen worden. |
25 Car on donnera à celui qui a; mais à celui qui n'a pas on ôtera même ce qu'il a. |
26 Ook zei Hij: Zo is het Koninkrijk van God: als wanneer iemand het zaad in de aarde werpt |
26 En Hij zeide: Alzo is het Koninkrijk Gods, als een mens, die zaad werpt in de aarde, |
26 Il dit encore: Il en est du royaume de Dieu comme quand un homme jette de la semence en terre; |
27 en slaapt en opstaat, nacht en dag; en het zaad ontkiemt en wordt lang, zonder dat hij zelf weet hoe. |
27 En slaapt en opstaat, nacht en dag, en het zaad komt op en groeit, zonder dat hij zelf weet hoe. |
27 qu'il dorme ou qu'il veille, nuit et jour, la semence germe et croît sans qu'il sache comment. |
28 Want de aarde brengt vanzelf vrucht voort: eerst de halm, daarna de aar, daarna het volle koren in de aar. |
28 De grond brengt vanzelf vrucht voort; eerst een halm, daarna een aar, daarna het volle koren in de aar. |
28 La terre produit d'elle-même, d'abord l'herbe, puis l'épi, puis le grain tout formé dans l'épi; |
29 En als de vrucht het toelaat, zendt hij meteen de sikkel erin, omdat de oogsttijd aangebroken is. |
29 Wanneer dan de vrucht rijp is, laat hij er terstond de sikkel in slaan, omdat de oogsttijd aangebroken is. |
29 et, dès que le fruit est mûr, on y met la faucille, car la moisson est là. |
30 En Hij zei: Waarmee zullen wij het Koninkrijk van God vergelijken, of door welke gelijkenis zullen wij het voorstellen? |
30 En Hij zeide: Hoe zullen wij het Koninkrijk Gods afbeelden, of onder welke gelijkenis zullen wij het brengen? |
30 Il dit encore: A quoi comparerons-nous le royaume de Dieu, ou par quelle parabole le représenterons-nous? |
31 Door een mosterdzaad dat, als het in de aarde gezaaid wordt, het kleinste is van alle zaden die er op de aarde zijn. |
31 Het is als een mosterdzaadje, dat, wanneer het in de aarde gezaaid wordt, het kleinste is van alle zaden op de aarde, |
31 Il est semblable à un grain de sénevé, qui, lorsqu'on le sème en terre, est la plus petite de toutes les semences qui sont sur la terre; |
32 En wanneer het gezaaid is, komt het op en wordt het grootste van alle tuingewassen, en maakt grote takken, zodat de vogels in de lucht in zijn schaduw kunnen nestelen. |
32 En toch, als het gezaaid is, opkomt en groter wordt dan alle tuingewassen, en grote takken maakt, zodat in zijn schaduw de vogelen des hemels kunnen nestelen. |
32 mais, lorsqu'il a été semé, il monte, devient plus grand que tous les légumes, et pousse de grandes branches, en sorte que les oiseaux du ciel peuvent habiter sous son ombre. |
33 En door veel van zulke gelijkenissen sprak Hij het Woord tot hen, voor zover zij het horen konden, |
33 En in vele dergelijke gelijkenissen sprak Hij het woord tot hen, naardat zij het konden horen, |
33 C'est par beaucoup de paraboles de ce genre qu'il leur annonçait la parole, selon qu'ils étaient capables de l'entendre. |
34 en zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet, maar Hij verklaarde alles aan Zijn discipelen als zij alleen waren. |
34 En zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet, maar afzonderlijk aan zijn discipelen verklaarde Hij alles. |
34 Il ne leur parlait point sans parabole; mais, en particulier, il expliquait tout à ses disciples. |
35 En op die dag, toen het avond geworden was, zei Hij tegen hen: Laten wij overvaren naar de overkant. |
35 En Hij zeide tot hen op die dag, toen het laat geworden was: Laten wij oversteken naar de overkant. |
35 Ce même jour, sur le soir, Jésus leur dit: Passons à l'autre bord. |
36 En zij lieten de menigte achter en namen Hem, Die al in het schip was, mee; en er waren nog andere scheepjes bij Hem. |
36 En zij lieten de schare achter en namen Hem, zoals Hij was, in het schip mede, en er waren andere schepen bij Hem. |
36 Après avoir renvoyé la foule, ils l'emmenèrent dans la barque où il se trouvait; il y avait aussi d'autres barques avec lui. |
37 En er stak een harde stormwind op en de golven sloegen over in het schip, zodat het al volliep. |
37 En er stak een zware stormwind op en de golven sloegen in het schip, zodat het schip reeds vol liep. |
37 Il s'éleva un grand tourbillon, et les flots se jetaient dans la barque, au point qu'elle se remplissait déjà. |
38 En Hij lag in het achterschip te slapen op een hoofdkussen; en zij wekten Hem en zeiden tegen Hem: Meester, bekommert U Zich er niet om dat wij vergaan? |
38 Maar Hij zelf lag op het achterschip tegen het kussen te slapen. En zij maakten Hem wakker en zeiden tot Hem: Meester, trekt Gij er U niets van aan dat wij vergaan? |
38 Et lui, il dormait à la poupe sur le coussin. Ils le réveillèrent, et lui dirent: Maître, ne t'inquiètes-tu pas de ce que nous périssons? |
39 En Hij, wakker geworden, bestrafte de wind en zei tegen de zee: Zwijg, wees stil! En de wind ging liggen en er kwam een grote stilte. |
39 En Hij, wakker geworden, bestrafte de wind en zeide tot de zee: Zwijg, wees stil! En de wind ging liggen en het werd volkomen stil. |
39 S'étant réveillé, il menaça le vent, et dit à la mer: Silence! tais-toi! Et le vent cessa, et il y eut un grand calme. |
40 En Hij zei tegen hen: Waarom bent u zo angstig? Hebt u dan geen geloof? |
40 En Hij zeide tot hen: Waarom zijt gij zo bevreesd? Hoe hebt gij geen geloof? |
40 Puis il leur dit: Pourquoi avez-vous ainsi peur? Comment n'avez-vous point de foi? |
41 En zij vreesden met grote vrees en zeiden tegen elkaar: Wie is Deze toch, dat zelfs de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn? |
41 En zij werden bovenmate bevreesd en zeiden tot elkander: Wie is toch deze, dat ook de wind en de zee Hem gehoorzaam zijn? |
41 Ils furent saisis d'une grande frayeur, et ils se dirent les uns aux autres: Quel est donc celui-ci, à qui obéissent même le vent et la mer? |