|
1 En na twee dagen was het Pascha en het Feest van de ongezuurde broden. En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten naar een manier om Hem door een list te grijpen en te doden. |
1 Nu was het na twee dagen Pascha en het feest der ongezuurde broden. En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten, hoe zij Hem door list in handen zouden krijgen en doden. |
1 La fête de Pâque et des pains sans levain devait avoir lieu deux jours après. Les principaux sacrificateurs et les scribes cherchaient les moyens d'arrêter Jésus par ruse, et de le faire mourir. |
2 Maar zij zeiden: Niet tijdens het feest, opdat er niet misschien opschudding onder het volk ontstaat. |
2 Want zij zeiden: Niet op het feest, opdat er geen opschudding kome onder het volk. |
2 Car ils disaient: Que ce ne soit pas pendant la fête, afin qu'il n'y ait pas de tumulte parmi le peuple. |
3 En toen Hij in Bethanië was, in het huis van Simon de melaatse, kwam er, toen Hij aanlag, een vrouw met een albasten fles met zuivere, kostbare narduszalf en nadat zij de albasten fles gebroken had, goot zij hem uit op Zijn hoofd. |
3 En toen Hij te Betanie was in het huis van Simon de melaatse, kwam, terwijl Hij aan tafel aanlag, een vrouw met een albasten kruik vol echte, kostbare nardusmirre; en zij brak de albasten kruik en goot [de] [mirre] over zijn hoofd. |
3 Comme Jésus était à Béthanie, dans la maison de Simon le lépreux, une femme entra, pendant qu'il se trouvait à table. Elle tenait un vase d'albâtre, qui renfermait un parfum de nard pur de grand prix; et, ayant rompu le vase, elle répandit le parfum sur la tête de Jésus. |
4 En er waren er sommigen die verontwaardigd waren bij zichzelf en zeiden: Waartoe diende deze verkwisting van de zalf? |
4 En sommigen spraken verontwaardigd tot elkander: Waartoe dient die verkwisting der mirre? |
4 Quelques-uns exprimèrent entre eux leur indignation: A quoi bon perdre ce parfum? |
5 Want die had voor meer dan driehonderd penningen verkocht en aan de armen gegeven kunnen worden; en zij vielen scherp tegen haar uit. |
5 Want deze mirre had voor meer dan driehonderd schellingen verkocht en aan de armen gegeven kunnen worden. En zij waren zeer verstoord tegen haar. |
5 On aurait pu le vendre plus de trois cents deniers, et les donner aux pauvres. Et ils s'irritaient contre cette femme. |
6 Maar Jezus zei: Laat haar met rust. Waarom valt u haar lastig? Zij heeft een goed werk aan Mij verricht. |
6 Maar Jezus zeide: Laat haar begaan; waarom valt gij haar lastig? Zij heeft een goede daad aan Mij verricht. |
6 Mais Jésus dit: Laissez-la. Pourquoi lui faites-vous de la peine? Elle a fait une bonne action à mon égard; |
7 Want de armen hebt u altijd bij u en wanneer u wilt, kunt u hun weldoen, maar Mij hebt u niet altijd. |
7 De armen hebt gij immers altijd bij u en gij kunt hun weldoen, wanneer gij maar wilt; maar Mij hebt gij niet altijd. |
7 car vous avez toujours les pauvres avec vous, et vous pouvez leur faire du bien quand vous voulez, mais vous ne m'avez pas toujours. |
8 Zij heeft gedaan wat zij kon; zij heeft van tevoren Mijn lichaam gezalfd voor de begrafenis. |
8 Zij heeft gedaan, wat zij kon; van tevoren heeft zij mijn lichaam gezalfd voor de begrafenis. |
8 Elle a fait ce qu'elle a pu; elle a d'avance embaumé mon corps pour la sépulture. |
9 Voorwaar, Ik zeg u: Overal waar dit Evangelie gepredikt zal worden in heel de wereld, zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden over wat zij gedaan heeft. |
9 Voorwaar, Ik zeg u, overal waar het evangelie verkondigd zal worden, over de gehele wereld, zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van wat zij gedaan heeft. |
9 Je vous le dis en vérité, partout où la bonne nouvelle sera prêchée, dans le monde entier, on racontera aussi en mémoire de cette femme ce qu'elle a fait. |
10 En Judas Iskariot, een van de twaalf, ging weg naar de overpriesters om Hem aan hen over te leveren. |
10 En Judas Iskariot, die een van de twaalven was, ging heen naar de overpriesters om Hem aan hen over te leveren. |
10 Judas Iscariot, l'un des douze, alla vers les principaux sacrificateurs, afin de leur livrer Jésus. |
11 En toen zij dat hoorden, verblijdden zij zich en beloofden zij hem geld te geven. En hij zocht naar een geschikte manier om Hem over te leveren. |
11 Toen zij dat hoorden, verblijdden zij zich en beloofden hem geld te geven. En hij zocht, hoe hij Hem bij een goede gelegenheid kon overleveren. |
11 Après l'avoir entendu, ils furent dans la joie, et promirent de lui donner de l'argent. Et Judas cherchait une occasion favorable pour le livrer. |
12 En op de eerste dag van de ongezuurde broden, wanneer ze het Pascha slachtten, zeiden Zijn discipelen tegen Hem: Waar wilt U dat wij heengaan en voorbereidingen treffen, zodat U het Pascha kunt eten? |
12 En op de eerste dag van het feest der ongezuurde broden, waarop men gewoon was het Pascha te slachten, zeiden zijn discipelen tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij heengaan en toebereidselen maken, opdat Gij het Pascha kunt eten? |
12 Le premier jour des pains sans levain, où l'on immolait la Pâque, les disciples de Jésus lui dirent: Où veux-tu que nous allions te préparer la Pâque? |
13 En Hij stuurde twee van Zijn discipelen eropuit en zei tegen hen: Ga de stad in en iemand zal u tegemoetkomen die een kruik water draagt; volg hem, |
13 En Hij zond twee van zijn discipelen uit en zeide tot hen: Gaat naar de stad en er zal u een man tegenkomen, die een kruik water draagt; volgt hem, |
13 Et il envoya deux de ses disciples, et leur dit: Allez à la ville; vous rencontrerez un homme portant une cruche d'eau, suivez-le. |
14 en waar hij ook naar binnen gaat, zeg daar tegen de heer des huizes: De Meester zegt: Waar is de eetzaal waar Ik het Pascha met Mijn discipelen eten zal? |
14 En zegt tot de heer van het huis, waar hij binnengaat: De meester zegt: Waar is voor Mij het vertrek, waar Ik met mijn discipelen het Pascha kan eten? |
14 Quelque part qu'il entre, dites au maître de la maison: Le maître dit: Où est le lieu où je mangerai la Pâque avec mes disciples? |
15 En hij zal u een grote bovenzaal wijzen, volledig ingericht en klaar; maak het daar voor ons gereed. |
15 En hij zal u een grote bovenzaal wijzen, van al het nodige voorzien. Maakt het daar voor ons gereed. |
15 Et il vous montrera une grande chambre haute, meublée et toute prête: c'est là que vous nous préparerez la Pâque. |
16 En Zijn discipelen vertrokken en kwamen in de stad en zij vonden het zoals Hij hun gezegd had, en zij maakten het Pascha gereed. |
16 En de discipelen gingen heen en kwamen in de stad en vonden het, zoals Hij hun gezegd had en zij maakten het Pascha gereed. |
16 Les disciples partirent, arrivèrent à la ville, et trouvèrent les choses comme il le leur avait dit; et ils préparèrent la Pâque. |
17 En toen het avond geworden was, kwam Hij met de twaalf. |
17 En toen het avond geworden was, kwam Hij met de twaalven. |
17 Le soir étant venu, il arriva avec les douze. |
18 En toen zij aanlagen en aten, zei Jezus: Voorwaar, Ik zeg u dat een van u, die met Mij eet, Mij verraden zal. |
18 En terwijl zij aanlagen en aten, zeide Jezus: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u Mij verraden zal; een die met Mij eet. |
18 Pendant qu'ils étaient à table et qu'ils mangeaient, Jésus dit: Je vous le dis en vérité, l'un de vous, qui mange avec moi, me livrera. |
19 En zij begonnen bedroefd te worden en de een na de ander tegen Hem te zeggen: Ik ben het toch niet? En weer een ander: Ik ben het toch niet? |
19 Zij begonnen bedroefd te worden en een voor een tot Hem te zeggen: Ik toch niet? |
19 Ils commencèrent à s'attrister, et à lui dire, l'un après l'autre: Est-ce moi? |
20 Maar Hij antwoordde hun: Het is een uit de twaalf, die met Mij in de schotel indoopt. |
20 En Hij zeide tot hen: Een van de twaalven, die met Mij in de ene schotel indoopt. |
20 Il leur répondit: C'est l'un des douze, qui met avec moi la main dans le plat. |
21 De Zoon des mensen gaat wel heen, zoals over Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Zoon des mensen verraden wordt! Het zou goed voor die mens zijn, als hij niet geboren was. |
21 Want de Zoon des mensen gaat wel heen gelijk van Hem geschreven staat, doch wee die mens, door wie de Zoon des mensen verraden wordt. Het ware voor die mens goed, als hij niet geboren was. |
21 Le Fils de l'homme s'en va selon ce qui est écrit de lui. Mais malheur à l'homme par qui le Fils de l'homme est livré! Mieux vaudrait pour cet homme qu'il ne fût pas né. |
22 En terwijl zij aten, nam Jezus brood en toen Hij het gezegend had, brak Hij het en gaf het hun en zei: Neem, eet, dit is Mijn lichaam. |
22 En terwijl zij aten, nam Hij een brood, sprak de zegen uit, brak het, gaf het hun en zeide: Neemt, dit is mijn lichaam. |
22 Pendant qu'ils mangeaient, Jésus prit du pain; et, après avoir rendu grâces, il le rompit, et le leur donna, en disant: Prenez, ceci est mon corps. |
23 En Hij nam de drinkbeker en nadat Hij gedankt had, gaf Hij hun die en zij dronken er allen uit. |
23 En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit, en gaf hun die en zij dronken allen daaruit. |
23 Il prit ensuite une coupe; et, après avoir rendu grâces, il la leur donna, et ils en burent tous. |
24 En Hij zei tegen hen: Dit is Mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt. |
24 En Hij zeide tot hen: Dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt. |
24 Et il leur dit: Ceci est mon sang, le sang de l'alliance, qui est répandu pour plusieurs. |
25 Voorwaar, Ik zeg u dat Ik niet meer zal drinken van de vrucht van de wijnstok tot op de dag wanneer Ik die nieuw zal drinken in het Koninkrijk van God. |
25 Voorwaar, Ik zeg u, Ik zal voorzeker niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar nieuw zal drinken, in het Koninkrijk Gods. |
25 Je vous le dis en vérité, je ne boirai plus jamais du fruit de la vigne, jusqu'au jour où je le boirai nouveau dans le royaume de Dieu. |
26 En toen zij de lofzang gezongen hadden, vertrokken zij naar de Olijfberg. |
26 En na de lofzang gezongen te hebben, vertrokken zij naar de Olijfberg. |
26 Après avoir chanté les cantiques, ils se rendirent à la montagne des oliviers. |
27 En Jezus zei tegen hen: U zult in deze nacht allen aanstoot aan Mij nemen, want er is geschreven: Ik zal de Herder slaan en de schapen zullen uiteengedreven worden. |
27 En Jezus zeide tot hen: Gij zult allen aanstoot aan Mij nemen, want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan en de schapen zullen verstrooid worden. |
27 Jésus leur dit: Vous serez tous scandalisés; car il est écrit: Je frapperai le berger, et les brebis seront dispersées. |
28 Maar nadat Ik opgewekt zal zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea. |
28 Maar nadat Ik zal opgewekt zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea. |
28 Mais, après que je serai ressuscité, je vous précéderai en Galilée. |
29 En Petrus zei tegen Hem: Ook al zullen allen aanstoot aan U nemen, ik echter niet. |
29 En Petrus zeide tot Hem: Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik zeker niet! |
29 Pierre lui dit: Quand tous seraient scandalisés, je ne serai pas scandalisé. |
30 En Jezus zei tegen hem: Voorwaar, Ik zeg u dat u vandaag, in deze nacht, voordat de haan twee keer gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen. |
30 En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, heden, in deze nacht, voordat de haan tweemaal kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen. |
30 Et Jésus lui dit: Je te le dis en vérité, toi, aujourd'hui, cette nuit même, avant que le coq chante deux fois, tu me renieras trois fois. |
31 Maar hij zei nog krachtiger: Al moest ik met U sterven, ik zal U beslist niet verloochenen! En evenzo spraken zij ook allen. |
31 Hij zeide steeds heftiger: Al moest ik met U sterven, ik zal U voorzeker niet verloochenen. Evenzo spraken zij ook allen. |
31 Mais Pierre reprit plus fortement: Quand il me faudrait mourir avec toi, je ne te renierai pas. Et tous dirent la même chose. |
32 En zij kwamen op een plaats waarvan de naam Gethsémané was, en Hij zei tegen Zijn discipelen: Ga hier zitten totdat Ik gebeden zal hebben. |
32 En zij gingen naar een plaats, genaamd Getsemane, en Hij zeide tot zijn discipelen: Zet u hier neder, terwijl Ik bid. |
32 Ils allèrent ensuite dans un lieu appelé Gethsémané, et Jésus dit à ses disciples: Asseyez-vous ici, pendant que je prierai. |
33 En Hij nam Petrus, Jakobus en Johannes met Zich mee en begon ontdaan en zeer angstig te worden; |
33 En Hij nam Petrus en Jakobus en Johannes mede. En Hij begon zeer ontsteld en beangst te worden, |
33 Il prit avec lui Pierre, Jacques et Jean, et il commença à éprouver de la frayeur et des angoisses. |
34 en Hij zei tegen hen: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot de dood toe; blijf hier en waak. |
34 En Hij zeide tot hen: Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe; blijft hier en waakt. |
34 Il leur dit: Mon âme est triste jusqu'à la mort; restez ici, et veillez. |
35 En toen Hij iets verder gegaan was, wierp Hij Zich ter aarde en bad dat, als het mogelijk was, dat uur aan Hem voorbij zou gaan. |
35 En Hij ging een weinig verder, en Hij wierp Zich ter aarde en bad, dat, indien het mogelijk ware, die ure aan Hem zou voorbijgaan, |
35 Puis, ayant fait quelques pas en avant, il se jeta contre terre, et pria que, s'il était possible, cette heure s'éloignât de lui. |
36 En Hij zei: Abba, Vader, alle dingen zijn mogelijk voor U; neem deze drinkbeker van Mij weg, maar niet wat Ik wil, maar wat U wilt. |
36 En Hij zeide: Abba, Vader, alles is U mogelijk, neem deze beker van Mij weg. Doch niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt. |
36 Il disait: Abba, Père, toutes choses te sont possibles, éloigne de moi cette coupe! Toutefois, non pas ce que je veux, mais ce que tu veux. |
37 En Hij kwam en trof hen slapend aan en Hij zei tegen Petrus: Simon, slaapt u? Was u niet in staat één uur te waken? |
37 En Hij kwam en vond hen slapende, en Hij zeide tot Petrus: Simon, slaapt gij? Waart gij niet bij machte een uur te waken? |
37 Et il vint vers les disciples, qu'il trouva endormis, et il dit à Pierre: Simon, tu dors! Tu n'as pu veiller une heure! |
38 Waak allen en bid, opdat u niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. |
38 Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak. |
38 Veillez et priez, afin que vous ne tombiez pas en tentation; l'esprit est bien disposé, mais la chair est faible. |
39 En toen Hij weer weggegaan was, bad Hij en sprak dezelfde woorden. |
39 En wederom ging Hij heen en bad, dezelfde woorden sprekende. |
39 Il s'éloigna de nouveau, et fit la même prière. |
40 En toen Hij terugkwam, trof Hij hen opnieuw slapend aan, want hun ogen waren zwaar geworden; en zij wisten niet wat zij Hem moesten antwoorden. |
40 En toen Hij terugkwam, vond Hij hen slapende, want hun ogen waren zeer bezwaard; en zij wisten niet, wat zij Hem zouden antwoorden. |
40 Il revint, et les trouva encore endormis; car leurs yeux étaient appesantis. Ils ne surent que lui répondre. |
41 En Hij kwam voor de derde keer en zei tegen hen: Slaap nu maar verder en rust; het is genoeg, het uur is gekomen; zie, de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen van de zondaars. |
41 En Hij kwam ten derden male en zeide tot hen: Slaapt nu maar en rust. Het is genoeg. De ure is gekomen, zie, de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren. |
41 Il revint pour la troisième fois, et leur dit: Dormez maintenant, et reposez-vous! C'est assez! L'heure est venue; voici, le Fils de l'homme est livré aux mains des pécheurs. |
42 Sta op, laten wij gaan; zie, hij die Mij verraadt, is dichtbij. |
42 Staat op, laten wij gaan. Zie, die Mij overlevert, is nabij. |
42 Levez-vous, allons; voici, celui qui me livre s'approche. |
43 En meteen, terwijl Hij nog sprak, kwam Judas eraan, die een van de twaalf was, en met hem een grote menigte met zwaarden en stokken, gestuurd door de overpriesters, de schriftgeleerden en de oudsten. |
43 En terstond, terwijl Hij nog sprak, daar kwam Judas aan, een van de twaalven, en met hem een schare met zwaarden en stokken, gezonden vanwege de overpriesters en de schriftgeleerden en de oudsten. |
43 Et aussitôt, comme il parlait encore, arriva Judas l'un des douze, et avec lui une foule armée d'épées et de bâtons, envoyée par les principaux sacrificateurs, par les scribes et par les anciens. |
44 En hij die Hem verraadde, had met hen een teken afgesproken en gezegd: Die ik kussen zal, Die is het; grijp Hem, en leid Hem zorgvuldig bewaakt weg. |
44 En die Hem overleverde, had hun een afgesproken teken gegeven, zeggende: Die ik zal kussen, die is het; grijpt Hem en leidt Hem welverzekerd weg. |
44 Celui qui le livrait leur avait donné ce signe: Celui que je baiserai, c'est lui; saisissez-le, et emmenez-le sûrement. |
45 En toen hij daar gekomen was, ging hij meteen naar Hem toe en zei: Rabbi, Rabbi, en hij kuste Hem. |
45 En hij kwam en trad terstond op Hem toe en zeide: Rabbi, en kuste Hem. |
45 Dès qu'il fut arrivé, il s'approcha de Jésus, disant: Rabbi! Et il le baisa. |
46 En zij sloegen de handen aan Hem en grepen Hem. |
46 En zij sloegen de handen aan Hem en grepen Hem. |
46 Alors ces gens mirent la main sur Jésus, et le saisirent. |
47 Maar een van degenen die daarbij stonden, trok het zwaard, en hij trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het oor af. |
47 Een van de omstanders trok zijn zwaard en hij trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het oor af. |
47 Un de ceux qui étaient là, tirant l'épée, frappa le serviteur du souverain sacrificateur, et lui emporta l'oreille. |
48 En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Bent u er met zwaarden en stokken opuit gegaan, als tegen een misdadiger, om Mij gevangen te nemen? |
48 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Als tegen een rover zijt gij uitgetrokken met zwaarden en stokken, om Mij gevangen te nemen? |
48 Jésus, prenant la parole, leur dit: Vous êtes venus, comme après un brigand, avec des épées et des bâtons, pour vous emparer de moi. |
49 Dagelijks was Ik bij u in de tempel onderwijs aan het geven en u hebt Mij niet gegrepen, maar dit gebeurt opdat de Schriften vervuld worden. |
49 Dagelijks was Ik bij u, lerende in de tempel, maar gij hebt Mij niet gegrepen; doch de Schriften moeten in vervulling gaan. |
49 J'étais tous les jours parmi vous, enseignant dans le temple, et vous ne m'avez pas saisi. Mais c'est afin que les Ecritures soient accomplies. |
50 En Zijn discipelen verlieten Hem en vluchtten allen. |
50 En zij lieten Hem alleen en vluchtten allen. |
50 Alors tous l'abandonnèrent, et prirent la fuite. |
51 En een zekere jongeman, die een linnen kleed om het naakte lichaam geslagen had, volgde Hem, en de jongemannen grepen hem, |
51 En een jonge man, die een laken om het naakte lichaam geslagen had, liep mede, Hem achterna, en zij grepen hem. |
51 Un jeune homme le suivait, n'ayant sur le corps qu'un drap. On se saisit de lui; |
52 maar hij liet het linnen kleed achter en vluchtte naakt van hen weg. |
52 Maar hij liet het laken in hun handen en nam naakt de vlucht. |
52 mais il lâcha son vêtement, et se sauva tout nu. |
53 En ze leidden Jezus weg naar de hogepriester; en bij hem kwamen al de overpriesters, de oudsten en de schriftgeleerden bijeen. |
53 En zij leidden Jezus weg naar de hogepriester, en al de overpriesters en oudsten en schriftgeleerden kwamen bijeen. |
53 Ils emmenèrent Jésus chez le souverain sacrificateur, où s'assemblèrent tous les principaux sacrificateurs, les anciens et les scribes. |
54 En Petrus volgde Hem op een afstand, tot binnen het paleis van de hogepriester, en hij zat er samen met de dienaars en warmde zich bij het vuur. |
54 En Petrus volgde Hem van verre tot binnen de hof van de hogepriester en hij zat daar tussen de dienaars, zich warmende bij het vuur. |
54 Pierre le suivit de loin jusque dans l'intérieur de la cour du souverain sacrificateur; il s'assit avec les serviteurs, et il se chauffait près du feu. |
55 En de overpriesters en heel de Raad zochten een getuigenverklaring tegen Jezus om Hem te kunnen doden, maar vonden die niet. |
55 De overpriesters nu en de gehele Raad trachtten een getuigenverklaring tegen Jezus te vinden om Hem ter dood te kunnen brengen; maar zij vonden er geen. |
55 Les principaux sacrificateurs et tout le sanhédrin cherchaient un témoignage contre Jésus, pour le faire mourir, et ils n'en trouvaient point; |
56 Want velen legden een vals getuigenis tegen Hem af, maar de getuigenissen waren niet eensluidend. |
56 Want velen legden een vals getuigenis tegen Hem af, maar hun getuigenissen stemden niet overeen. |
56 car plusieurs rendaient de faux témoignages contre lui, mais les témoignages ne s'accordaient pas. |
57 Toen stonden er enigen op en legden een vals getuigenis tegen Hem af en zeiden: |
57 En er stonden enigen op, die een vals getuigenis tegen Hem aflegden, |
57 Quelques-uns se levèrent, et portèrent un faux témoignage contre lui, disant: |
58 Wij hebben Hem horen zeggen: Ik zal deze tempel, die met handen gemaakt is, afbreken en in drie dagen een andere, niet met handen gemaakt, bouwen. |
58 Zeggende: Wij hebben Hem horen zeggen: Ik zal deze tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en binnen drie dagen een andere, niet met handen gemaakt, bouwen. |
58 Nous l'avons entendu dire: Je détruirai ce temple fait de main d'homme, et en trois jours j'en bâtirai un autre qui ne sera pas fait de main d'homme. |
59 En ook zo was hun getuigenis niet eensluidend. |
59 Maar ook zo stemde hun getuigenis niet overeen. |
59 Même sur ce point-là leur témoignage ne s'accordait pas. |
60 En de hogepriester, die in het midden opstond, vroeg Jezus: Antwoordt U niets? Wat getuigen deze mensen tegen U? |
60 En de hogepriester stond op en hij trad naar voren en ondervroeg Jezus en zeide: Geeft Gij niets ten antwoord? Wat getuigen dezen tegen U? |
60 Alors le souverain sacrificateur, se levant au milieu de l'assemblée, interrogea Jésus, et dit: Ne réponds-tu rien? Qu'est-ce que ces gens déposent contre toi? |
61 Maar Hij zweeg en antwoordde niets. Opnieuw stelde de hogepriester Hem een vraag, en zei tegen Hem: Bent U de Christus, de Zoon van de Gezegende? |
61 Maar Hij bleef zwijgen en gaf niets ten antwoord. Wederom ondervroeg de hogepriester Hem en zeide tot Hem: Zijt gij de Christus, de Zoon van de Gezegende? |
61 Jésus garda le silence, et ne répondit rien. Le souverain sacrificateur l'interrogea de nouveau, et lui dit: Es-tu le Christ, le Fils du Dieu béni? |
62 En Jezus zei: Ik ben het. En u zult de Zoon des mensen zien zitten aan de rechterhand van de kracht van God en zien komen met de wolken van de hemel. |
62 En Jezus zeide: Ik ben het, en gij zult de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende met de wolken des hemels. |
62 Jésus répondit: Je le suis. Et vous verrez le Fils de l'homme assis à la droite de la puissance de Dieu, et venant sur les nuées du ciel. |
63 Toen scheurde de hogepriester zijn kleren en zei: Waar hebben wij nog getuigen voor nodig? |
63 De hogepriester scheurde zijn klederen en zeide: Waartoe hebben wij nog getuigen nodig? |
63 Alors le souverain sacrificateur déchira ses vêtements, et dit: Qu'avons-nous encore besoin de témoins? |
64 U hebt de godslastering gehoord. Wat is uw mening? En zij allen oordeelden over Hem dat Hij schuldig was en de dood verdiende. |
64 Gij hebt de godslastering gehoord: wat is uw oordeel? En zij allen veroordeelden Hem als des doods schuldig. |
64 Vous avez entendu le blasphème. Que vous en semble? Tous le condamnèrent comme méritant la mort. |
65 Toen begonnen sommigen Hem te bespuwen en Zijn gezicht te bedekken en Hem met vuisten te slaan en tegen Hem te zeggen: Profeteer! En de dienaars gaven Hem slagen in het gezicht. |
65 En sommigen begonnen Hem te bespuwen en zijn gelaat te bedekken en Hem met vuisten te slaan en tot Hem te zeggen: Profeteer nu! En de dienaars sloegen Hem in het gelaat. |
65 Et quelques-uns se mirent à cracher sur lui, à lui voiler le visage et à le frapper à coups de poing, en lui disant: Devine! Et les serviteurs le reçurent en lui donnant des soufflets. |
66 En toen Petrus beneden op de binnenplaats was, kwam een van de dienstmeisjes van de hogepriester; |
66 En terwijl Petrus beneden in de hof was, kwam daar een der slavinnen van de hogepriester. |
66 Pendant que Pierre était en bas dans la cour, il vint une des servantes du souverain sacrificateur. |
67 en toen zij Petrus zich zag warmen, keek zij hem aan en zei: Ook u was bij Jezus de Nazarener. |
67 En toen zij Petrus zag, terwijl hij zich warmde, keek zij hem aan en zeide tot hem: Ook gij waart bij die Nazarener, bij Jezus! |
67 Voyant Pierre qui se chauffait, elle le regarda, et lui dit: Toi aussi, tu étais avec Jésus de Nazareth. |
68 Maar hij ontkende het en zei: Ik ken Hem niet, en ik weet niet wat u zegt. En hij ging naar buiten, naar het voorportaal, en de haan kraaide. |
68 Maar hij loochende het en zeide: Ik weet niet en begrijp niet, wat gij zegt. En hij ging naar buiten, naar het voorportaal. |
68 Il le nia, disant: Je ne sais pas, je ne comprends pas ce que tu veux dire. Puis il sortit pour aller dans le vestibule. Et le coq chanta. |
69 En toen het dienstmeisje hem opnieuw zag, begon zij te zeggen tegen hen die daarbij stonden: Hij is een van hen. |
69 En toen de slavin hem in het oog kreeg, begon zij opnieuw tot de omstanders te zeggen: Die man behoort tot hen. |
69 La servante, l'ayant vu, se mit de nouveau à dire à ceux qui étaient présents: Celui-ci est de ces gens-là. |
70 Maar hij ontkende het opnieuw. En kort daarna zeiden zij die daarbij stonden, opnieuw tegen Petrus: Werkelijk, u bent een van hen, want u bent ook een Galileeër en uw spraak vertoont overeenkomst. |
70 Maar hij loochende het wederom. En even later zeiden de omstanders weer tot Petrus: Inderdaad, gij behoort tot hen; want gij zijt ook een Galileeer. |
70 Et il le nia de nouveau. Peu après, ceux qui étaient présents dirent encore à Pierre: Certainement tu es de ces gens-là, car tu es Galiléen. |
71 En hij begon zichzelf te vervloeken en te zweren: Ik ken deze Mens niet over Wie u spreekt. |
71 Maar hij begon zich te vervloeken en te zweren: Ik ken die mens niet, over wie gij spreekt. |
71 Alors il commença à faire des imprécations et à jurer: Je ne connais pas cet homme dont vous parlez. |
72 En de haan kraaide voor de tweede keer; en Petrus herinnerde zich het woord dat Jezus tegen hem gezegd had: Voordat de haan twee keer gekraaid zal hebben, zult u Mij driemaal verloochenen. En toen dat tot hem doordrong, begon hij te huilen. |
72 En terstond kraaide de haan voor de tweede maal. En Petrus herinnerde zich het woord, dat Jezus tot hem gesproken had: Eer de haan tweemaal gekraaid heeft, zult gij Mij driemaal verloochenen. En hij begon te wenen. |
72 Aussitôt, pour la seconde fois, le coq chanta. Et Pierre se souvint de la parole que Jésus lui avait dite: Avant que le coq chante deux fois, tu me renieras trois fois. Et en y réfléchissant, il pleurait. |