|
1 Het begin des Evangelies van JEZUS CHRISTUS, den Zoon van God. |
1 Dit is het begin des Evangelies van Jezus Christus, den Zoon Gods. |
1 De aanvang der Heilmare omtrent Jezus Christus. |
1 Begin van het Evangelie van Jezus Christus. |
1 Commencement de l'Evangile de Jésus-Christ, Fils de Dieu. |
2 Gelijk geschreven is in de profeten: Ziet, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal. |
2 Gelijk geschreven staat bij den profeet Jesaja: "Zie, ik zend mijnen Engel voor u uit, die uwen weg voor u bereiden zal. |
2 Zoals geschreven staat in den profeet Jezaja: Zie, ik zend mijn bode voor u uit om den weg voor u te banen. |
2 Gelijk geschreven staat bij de profeet Jesaja: Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit, die uw weg bereiden zal; |
2 Selon ce qui est écrit dans Esaïe, le prophète: Voici, j'envoie devant toi mon messager, Qui préparera ton chemin; |
3 De stem des roependen in de woestijn: Bereidt den weg des Heeren, maakt Zijn paden recht. |
3 Er is ene stem eens predikers in de woestijn: Bereidt den weg des Heren, maakt zijne paden recht!" |
3 Hoort, in de woestijn klinkt het: Baant den weg voor den Heer, effent zijn paden! -- |
3 De stem van een, die roept in de woestijn: Bereidt de weg des Heren, maakt recht zijn paden, |
3 C'est la voix de celui qui crie dans le désert: Préparez le chemin du Seigneur, Aplanissez ses sentiers. |
4 Johannes was dopende in de woestijn, en predikende den doop der bekering tot vergeving der zonden. |
4 Johannes was in de woestijn, doopte, en predikte den doop der boete tot vergeving der zonden. |
4 zo trad Johannes de Doper in de woestijn op en predikte den doop ter bekering tot vergeving van zonden. |
4 Geschiedde het, dat Johannes doopte in de woestijn en de doop der bekering tot vergeving van zonden predikte. |
4 Jean parut, baptisant dans le désert, et prêchant le baptême de repentance, pour la rémission des péchés. |
5 En al het Joodse land ging tot hem uit, en die van Jeruzalem; en werden allen van hem gedoopt in de rivier de Jordaan, belijdende hun zonden. |
5 En het gehele Joodse land ging tot hem uit, en de inwoners van Jeruzalem; en zij lieten zich allen door hem dopen in de rivier den Jordaan, en bekenden hunne zonden. |
5 Tot hem nu gingen het gehele Joodse land en alle Jeruzalemmers uit, en zij werden door hem in de rivier den Jordaan gedoopt, onder belijdenis van hun zonden. |
5 En het gehele Joodse land liep tot hem uit en alle inwoners van Jeruzalem, en zij lieten zich door hem dopen in de rivier de Jordaan onder belijdenis van hun zonden. |
5 Tout le pays de Judée et tous les habitants de Jérusalem se rendaient auprès de lui; et, confessant leurs péchés, ils se faisaient baptiser par lui dans le fleuve du Jourdain. |
6 En Johannes was gekleed met kemelshaar, en met een lederen gordel om zijn lenden, en at sprinkhanen en wilde honig. |
6 Johannes nu was gekleed met kemelshaar, en met een lederen gordel om zijne lenden; en hij at sprinkhanen en wilden honig. |
6 Johannes was in kemelshaar gekleed, had een lederen gordel om de lenden en at sprinkhanen en wilden honing; |
6 En Johannes was gekleed met kameelhaar en met een lederen gordel om zijn lendenen, en hij at sprinkhanen en wilde honing. |
6 Jean avait un vêtement de poils de chameau, et une ceinture de cuir autour des reins. Il se nourrissait de sauterelles et de miel sauvage. |
7 En hij predikte, zeggende: Na mij komt, Die sterker is dan ik, Wien ik niet waardig ben, nederbukkende, den riem Zijner schoenen te ontbinden. |
7 En hij predikte, zeggende: Na mij komt een die sterker is dan ik, voor wien ik niet waardig ben, dat ik nederbuk en de riemen zijner schoenen ontbind. |
7 en hij predikte: Een die machtiger is dan ik komt na mij. Ik ben niet waardig voor hem neer te knielen om zijn schoenriem los te maken. |
7 En hij predikte en zeide: Na mij komt, die sterker is dan ik, wiens schoenriem ik niet waardig ben, nederbukkende, los te maken. |
7 Il prêchait, disant: Il vient après moi celui qui est plus puissant que moi, et je ne suis pas digne de délier, en me baissant, la courroie de ses souliers. |
8 Ik heb ulieden wel gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met den Heiligen Geest. |
8 Ik doop u met water; maar hij zal u dopen met den Heiligen Geest. |
8 Ik heb u met water gedoopt, maar hij zal u met den Heiligen Geest dopen. |
8 Ik heb u gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met de heilige Geest. |
8 Moi, je vous ai baptisés d'eau; lui, il vous baptisera du Saint-Esprit. |
9 En het geschiedde in diezelfde dagen, dat Jezus kwam van Nazareth, [gelegen] in Galilea, en werd van Johannes gedoopt in de Jordaan. |
9 En het geschiedde in dien tijd, dat Jezus kwam van Nazaret in Galiléa, en zich door Johannes liet dopen in den Jordaan. |
9 In die dagen kwam Jezus van Nazaret in Galilea en werd in den Jordaan door Johannes gedoopt. |
9 En het geschiedde in die dagen, dat Jezus Nazaret in Galilea verliet en Zich door Johannes in de Jordaan liet dopen. |
9 En ce temps-là, Jésus vint de Nazareth en Galilée, et il fut baptisé par Jean dans le Jourdain. |
10 En terstond, als Hij uit het water opklom, zag Hij de hemelen opengaan, en den Geest, gelijk een duif, op Hem nederdalen. |
10 En terstond, toen hij uit het water klom, zag hij den hemel zich openen, en den Geest gelijk ene duif op hem nederdalen. |
10 En toen hij uit het water steeg, zag hij aanstonds den hemel scheuren en den Geest als een duif op zich neerdalen, |
10 En terstond, toen Hij uit het water opsteeg, zag Hij de hemelen scheuren en de Geest als een duif op Zich nederdalen. |
10 Au moment où il sortait de l'eau, il vit les cieux s'ouvrir, et l'Esprit descendre sur lui comme une colombe. |
11 En er geschiedde een stem uit de hemelen: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb! |
11 En er geschiedde ene stem uit den hemel: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in wien Ik welbehagen heb. |
11 terwijl een stem uit den hemel kwam: Gij zijt mijn geliefde Zoon; in u heb Ik welgevallen. |
11 En een stem [kwam] uit de hemelen: Gij zijt mijn Zoon, de geliefde; in U heb Ik mijn welbehagen. |
11 Et une voix fit entendre des cieux ces paroles: Tu es mon Fils bien-aimé, en toi j'ai mis toute mon affection. |
12 En terstond dreef Hem de Geest uit in de woestijn. |
12 En terstond dreef hem de Geest in de woestijn. |
12 Dadelijk daarna dreef de Geest hem naar de woestijn; |
12 En terstond dreef de Geest Hem uit naar de woestijn. |
12 Aussitôt, l'Esprit poussa Jésus dans le désert, |
13 En Hij was aldaar in de woestijn veertig dagen, verzocht van den satan; en was bij de wilde gedierten; en de engelen dienden Hem. |
13 En hij was aldaar in de woestijn veertig dagen, en werd verzocht door den satan, en was bij de dieren en de Engelen dienden hem. |
13 waar hij veertig dagen bleef, verzocht door den Satan, te midden van de dieren, terwijl de engelen hem dienden. |
13 En Hij werd in de woestijn veertig dagen verzocht door de satan en Hij was bij de wilde dieren, en de engelen dienden Hem. |
13 où il passa quarante jours, tenté par Satan. Il était avec les bêtes sauvages, et les anges le servaient. |
14 En nadat Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galilea, predikende het Evangelie van het Koninkrijk Gods. |
14 Nadat nu Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galiléa, en predikte het evangelie van het rijk Gods, |
14 En nadat Johannes in hechtenis was genomen, ging Jezus naar Galilea, predikend Gods Blijmare: |
14 En nadat Johannes was overgeleverd, ging Jezus naar Galilea om het evangelie Gods te prediken, |
14 Après que Jean eut été livré, Jésus alla dans la Galilée, prêchant l'Evangile de Dieu. |
15 En zeggende: De tijd is vervuld, en het Koninkrijk Gods nabij gekomen; bekeert u, en gelooft het Evangelie. |
15 en zeide: De tijd is vervuld, en het rijk Gods is nabij gekomen; doet boete en gelooft aan het evangelie. |
15 De tijd is gekomen, het Koninkrijk Gods is nabij. Bekeert u en gelooft de Heilmare. |
15 En Hij zeide: De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie. |
15 Il disait: Le temps est accompli, et le royaume de Dieu est proche. Repentez-vous, et croyez à la bonne nouvelle. |
16 En wandelende bij de Galilese zee, zag Hij Simon en Andreas, zijn broeder, werpende het net in de zee (want zij waren vissers); |
16 En toen hij langs de Galilese zee ging, zag hij Simon en zijnen broeder Andréas, terwijl zij hunne netten in de zee wierpen; want zij waren visschers. |
16 Eens langs de zee van Galilea gaande, zag hij Simon en Andreas, den broeder van Simon, in de zee het net uitwerpen; want het waren vissers. |
16 En toen Hij langs de zee van Galilea ging, zag Hij Simon en Andreas, de broeder van Simon, in de zee staan en het net uitwerpen, want zij waren vissers. |
16 Comme il passait le long de la mer de Galilée, il vit Simon et André, frère de Simon, qui jetaient un filet dans la mer; car ils étaient pêcheurs. |
17 En Jezus zeide tot hen: Volgt Mij na, en Ik zal maken, dat gij vissers der mensen zult worden. |
17 En Jezus zeide tot hen: Volgt mij, ik zal u tot mensenvissers maken. |
17 Jezus zeide tot hen: Volgt mij; dan zal ik maken dat gij vissers van mensen wordt. |
17 En Jezus zeide tot hen: Komt achter Mij en Ik zal maken, dat gij vissers van mensen wordt. |
17 Jésus leur dit: Suivez-moi, et je vous ferai pêcheurs d'hommes. |
18 En zij, terstond hun netten verlatende, zijn Hem gevolgd. |
18 En terstond verlieten zij hunne netten en volgden hem. |
18 Dadelijk lieten zij de netten in den steek en volgden hem. |
18 En zij lieten terstond hun netten liggen en volgden Hem. |
18 Aussitôt, ils laissèrent leurs filets, et le suivirent. |
19 En van daar een weinig voortgegaan zijnde, zag Hij Jakobus, den [zoon] van Zebedeus, en Johannes, zijn broeder, en dezelven in het schip hun netten vermakende. |
19 En toen hij van daar een weinig voortging, zag hij Jakobus, den zoon van Zebedeüs, en zijnen broeder Johannes, die in het schip de netten verstelden. |
19 Een weinig verder zag hij Jacobus den zoon van Zebedeus en zijn broeder Johannes, ook in een boot, bezig de netten te boeten. |
19 En een weinig verder gegaan zijnde, zag Hij Jakobus, de zoon van Zebedeus, en Johannes zijn broeder, terwijl dezen bezig waren in het schip hun netten in orde te brengen. |
19 Etant allé un peu plus loin, il vit Jacques, fils de Zébédée, et Jean, son frère, qui, eux aussi, étaient dans une barque et réparaient les filets. |
20 En terstond riep Hij hen; en zij, latende hun vader Zebedeus in het schip, met de huurlingen, zijn Hem nagevolgd. |
20 En terstond riep hij hen; en zij lieten hunnen vader Zebedeüs in het schip met de huurlingen, en volgden hem. |
20 Aanstonds riep hij hen, en zij lieten hun vader Zebedeus met de knechten in de boot en volgden hem. |
20 En terstond riep Hij hen. En zij lieten hun vader Zebedeus in het schip achter met de dagloners en gingen heen, Hem achterna. |
20 Aussitôt, il les appela; et, laissant leur père Zébédée dans la barque avec les ouvriers, ils le suivirent. |
21 En zij kwamen binnen Kapernaum; en terstond op den sabbatdag in de synagoge gegaan zijnde, leerde Hij. |
21 En zij gingen naar Kapernaüm; en terstond op den sabbat ging hij in de synagoge en leerde. |
21 Nu gingen zij Kapernaum binnen en predikte hij aanstonds op sabbat in de synagoge. |
21 En zij kwamen te Kafarnaum en terstond op de sabbat ging Hij naar de synagoge en leerde. |
21 Ils se rendirent à Capernaüm. Et, le jour du sabbat, Jésus entra d'abord dans la synagogue, et il enseigna. |
22 En zij versloegen zich over Zijn leer; want Hij leerde hen, als machthebbende, en niet als de Schriftgeleerden. |
22 En zij ontzetten zich over zijne leer; want hij leerde hen als machthebbende, en niet als de Schriftgeleerden. |
22 Men stond versteld over zijn onderricht; want hij leerde als een man van gezag en niet als de schriftgeleerden. |
22 En zij stonden versteld over zijn leer, want Hij leerde hen als gezaghebbende, en niet als de schriftgeleerden. |
22 Ils étaient frappés de sa doctrine; car il enseignait comme ayant autorité, et non pas comme les scribes. |
23 En er was in hun synagoge een mens, met een onreinen geest, en hij riep uit, |
23 En er was in hunne synagoge een mens, bezeten met een onreinen geest, die riep |
23 Al spoedig was in hun synagoge een mens met een onreinen geest, die luidkeels riep: |
23 En terstond was er in hun synagoge een mens met een onreine geest en hij schreeuwde luid, |
23 Il se trouva dans leur synagogue un homme qui avait un esprit impur, et qui s'écria: |
24 Zeggende: Laat af, wat hebben wij met U [te] [doen], Gij Jezus Nazarener, zijt Gij gekomen om ons te verderven? Ik ken U, wie Gij zijt, [namelijk] de Heilige Gods. |
24 en zeide: Laat af, wat hebben wij met u te doen, Jezus van Nazaret? Zijt gij gekomen om ons te verderven? Ik weet wie gij zijt: de Heilige Gods. |
24 Wat hebben wij met u te maken, Jezus de Nazarener? Gij komt om ons te verderven. Ik weet wel, wie gij zijt: De Heilige Gods. |
24 Zeggende: Wat hebt Gij met ons te maken, Jezus van Nazaret? Zijt Gij gekomen ons ons te verdelgen? Ik weet wel, wie Gij zijt: de heilige Gods. |
24 Qu'y a-t-il entre nous et toi, Jésus de Nazareth? Tu es venu pour nous perdre. Je sais qui tu es: le Saint de Dieu. |
25 En Jezus bestrafte hem, zeggende: Zwijg stil, en ga uit van hem. |
25 En Jezus bedreigde hem, zeggende: Verstom, en vaar uit van hem! |
25 Maar Jezus bestrafte hem: Zwijg en ga uit van hem! |
25 En Jezus bestrafte hem zeggende: Zwijg stil en ga uit van hem. |
25 Jésus le menaça, disant: Tais-toi, et sors de cet homme. |
26 En de onreine geest, hem scheurende, en roepende met een grote stem, ging uit van hem. |
26 En de onreine geest trok hem heen en weer, en riep overluid, en voer van hem uit. |
26 En de onreine geest deed hem stuiptrekken en ging met een luiden schreeuw van hem uit. |
26 En de onreine geest deed hem stuiptrekken en ging onder groot geschreeuw van hem uit. |
26 Et l'esprit impur sortit de cet homme, en l'agitant avec violence, et en poussant un grand cri. |
27 En zij werden allen verbaasd, zodat zij onder elkander vraagden, zeggende: Wat is dit? Wat nieuwe leer is deze, dat Hij met macht ook den onreinen geesten gebiedt, en zij Hem gehoorzaam zijn! |
27 En zij ontzetten zich allen, zodat zij de een den ander vroegen, zeggende: Wat is dit? Welk ene nieuwe leer is deze? Hij gebiedt met macht zelfs den onreinen geesten, en zij gehoorzamen hem. |
27 Allen stonden verbaasd en vroegen onder elkander: Wat is dat? Een nieuwe leer met gezag gepredikt, en op zijn bevel gehoorzamen hem de onreine geesten! |
27 En allen werden zeer verbaasd, zodat zij elkander vroegen, zeggende: Wat is dit? Een nieuwe leer met gezag! Ook de onreine geesten geeft Hij bevelen en zij gehoorzamen Hem! |
27 Tous furent saisis de stupéfaction, de sorte qu'ils se demandaient les uns aux autres: Qu'est-ce que ceci? Une nouvelle doctrine! Il commande avec autorité même aux esprits impurs, et ils lui obéissent! |
28 En Zijn gerucht ging terstond uit, in het gehele omliggende land van Galilea. |
28 En het gerucht van hem werd schielijk verspreid in het gehele omliggende land van Galiléa. |
28 Het gerucht over hem verspreidde zich aanstonds overal in geheel Galilea en den omtrek. |
28 En het gerucht van Hem drong terstond overal door in de gehele omgeving van Galilea. |
28 Et sa renommée se répandit aussitôt dans tous les lieux environnants de la Galilée. |
29 En van stonde aan uit de synagoge gegaan zijnde, kwamen zij in het huis van Simon en Andreas, met Jakobus en Johannes. |
29 En zij gingen terstond uit de synagoge en kwamen in het huis van Simon en Andréas, met Jakobus en Johannes. |
29 Dadelijk de synagoge verlatende, begaven zij zich naar het huis van Simon en Andreas, vergezeld van Jacobus en Johannes. |
29 En terstond, uit de synagoge, gingen zij in het huis van Simon en Andreas met Jakobus en Johannes. |
29 En sortant de la synagogue, ils se rendirent avec Jacques et Jean à la maison de Simon et d'André. |
30 En Simons vrouws moeder lag met de koorts; en terstond zeiden zij Hem van haar. |
30 En Simons schoonmoeder lag en had de koorts; en terstond zeiden zij het hem van haar. |
30 De schoonmoeder van Simon lag met koorts te bed, en aanstonds zeide men hem dit. |
30 En de schoonmoeder van Simon lag met koorts te bed en terstond spraken zij met Hem over haar. |
30 La belle-mère de Simon était couchée, ayant la fièvre; et aussitôt on parla d'elle à Jésus. |
31 En Hij, tot haar gaande, vatte haar hand, en richtte ze op; en terstond verliet haar de koorts, en zij diende henlieden. |
31 En hij trad tot haar en richtte haar op, en hield haar bij de hand; en terstond verliet haar de koorts, en zij diende hem. |
31 Toen ging hij tot haar, vatte haar bij de hand en richtte haar op; dadelijk verliet haar de koorts en bediende zij hen. |
31 En Hij kwam naderbij, vatte haar hand en richtte haar op. En de koorts verliet haar en zij diende hen. |
31 S'étant approché, il la fit lever en lui prenant la main, et à l'instant la fièvre la quitta. Puis elle les servit. |
32 Als het nu avond geworden was, toen de zon onderging, brachten zij tot Hem allen, die kwalijk gesteld, en van den duivel bezeten waren. |
32 Des avonds nu, toen de zon ondergegaan was, brachten zij tot hem allerlei kranken en bezetenen. |
32 Later op den dag, toen de zon onderging, droeg men tot hem alle kranken en bezetenen; |
32 Toen het nu avond werd en de zon onderging, brachten zij tot Hem allen, die ernstig ongesteld waren, en de bezetenen. |
32 Le soir, après le coucher du soleil, on lui amena tous les malades et les démoniaques. |
33 En de gehele stad was bijeenvergaderd omtrent de deur. |
33 En de gehele stad was vergaderd voor de deur. |
33 de gehele Stad schoolde aan de deur samen. |
33 En de gehele stad was te hoop gelopen bij de deur. |
33 Et toute la ville était rassemblée devant sa porte. |
34 En Hij genas er velen, die door verscheidene ziekten kwalijk gesteld waren; en wierp vele duivelen uit, en liet de duivelen niet toe te spreken, omdat zij Hem kenden. |
34 En hij hielp vele kranken, die met menigerlei ziekten beladen waren, en dreef vele duivelen uit, en liet den duivelen niet toe te spreken, omdat zij hem kenden. |
34 En hij genas velen, die aan allerlei ziekten leden en wierp vele duivelen uit, die hij niet toeliet te spreken; want zij kenden hem. |
34 En Hij genas velen, die ernstig ongesteld waren door allerlei ziekten, en vele boze geesten dreef Hij uit en Hij liet de geesten niet toe te spreken, omdat zij Hem kenden. |
34 Il guérit beaucoup de gens qui avaient diverses maladies; il chassa aussi beaucoup de démons, et il ne permettait pas aux démons de parler, parce qu'ils le connaissaient. |
35 En des morgens vroeg, als het nog diep in den nacht was, opgestaan zijnde, ging Hij uit, en ging henen in een woeste plaats, en bad aldaar. |
35 En des morgens vroeg, voordat de dag aanbrak, stond hij op en ging uit, en hij ging naar ene woeste plaats, en bad aldaar. |
35 Den volgende morgen, toen het nog zeer donker was, stond hij op, ging de stad uit naar een eenzame plaats en bad aldaar. |
35 En vroeg, nog diep in de nacht, stond Hij op en ging naar buiten en Hij ging heen naar een eenzame plaats en bad aldaar. |
35 Vers le matin, pendant qu'il faisait encore très sombre, il se leva, et sortit pour aller dans un lieu désert, où il pria. |
36 En Simon, en die met hem [waren], zijn Hem nagevolgd. |
36 En Simon met degenen, die bij hem waren, volgden hem spoedig. |
36 Maar Simon en zijn metgezellen gingen hem achterna |
36 Maar Simon en die met hem waren, gingen Hem achterna, |
36 Simon et ceux qui étaient avec lui se mirent à sa recherche; |
37 En zij Hem gevonden hebbende, zeiden tot Hem: Zij zoeken U allen. |
37 En toen zij hem vonden, zeiden zij tot hem: Iedereen zoekt u. |
37 en zeiden, toen zij hem gevonden hadden: iedereen zoekt u. |
37 En zij vonden Hem en zeiden tot Hem: Allen zoeken U. |
37 et, quand ils l'eurent trouvé, ils lui dirent: Tous te cherchent. |
38 En Hij zeide tot hen: Laat ons in de bijliggende vlekken gaan, opdat Ik ook daar predike; want daartoe ben Ik uitgegaan. |
38 En hij zeide tot hen: Laat ons in de naastgelegen steden gaan, opdat ik aldaar ook predike; want daartoe ben ik gekomen. |
38 En hij zeide tot hen: Laat ons heengaan naar de omliggende dorpen om ook daar te prediken; want hiertoe ben ik uitgegaan. |
38 En Hij zeide tot hen: Laten wij elders heengaan, naar de naburige plaatsen, opdat Ik ook daar predike; want daartoe ben Ik uitgegaan. |
38 Il leur répondit: Allons ailleurs, dans les bourgades voisines, afin que j'y prêche aussi; car c'est pour cela que je suis sorti. |
39 En Hij predikte in hun synagogen, door geheel Galilea, en wierp de duivelen uit. |
39 En hij predikte in hunne synagogen, door geheel Galiléa, en dreef de duivelen uit. |
39 Zo ging hij door geheel Galilea in hun synagogen prediken en duivelen uitwerpen. |
39 En Hij ging prediken in hun synagogen in geheel Galilea, en de boze geesten dreef Hij uit. |
39 Et il alla prêcher dans les synagogues, par toute la Galilée, et il chassa les démons. |
40 En tot Hem kwam een melaatse, biddende Hem, en vallende voor Hem op de knieen, en tot Hem zeggende: Indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen. |
40 En er kwam een melaatse tot hem, en bad hem, en knielde voor hem neder, en zeide tot hem: Indien gij wilt, zo kunt gij mij reinigen. |
40 Eens kwam tot hem een melaatse, die, op de knieen vallend, hem smeekte: Indien gij wilt, kunt gij mij reinigen! |
40 En een melaatse kwam tot Hem, die voor Hem op de knieen viel, en smekende tot Hem zeide: Indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen. |
40 Un lépreux vint à lui; et, se jetant à genoux, il lui dit d'un ton suppliant: Si tu le veux, tu peux me rendre pur. |
41 En Jezus, met barmhartigheid innerlijk bewogen zijnde, strekte de hand uit, en raakte hem aan, en zeide tot hem: Ik wil, word gereinigd! |
41 En het jammerde Jezus, hij strekte de hand uit, raakte hem aan, en zeide: Ik wil het doen; wees gereinigd! |
41 En vol ontferming strekte Jezus de hand uit, raakte hem aan en zeide tot hem: Ik wil het; wees gereinigd. |
41 En met barmhartigheid bewogen, strekte Hij zijn hand uit, raakte hem aan en zeide tot hem: Ik wil het, word rein! |
41 Jésus, ému de compassion, étendit la main, le toucha, et dit: Je le veux, sois pur. |
42 En als Hij [dit] gezegd had, ging de melaatsheid terstond van hem, en hij werd gereinigd. |
42 En toen hij dit gezegd had, ging de melaatschheid terstond van hem, en hij werd rein. |
42 Dadelijk week de melaatsheid van hem en was hij gereinigd. |
42 En terstond verliet hem de melaatsheid en hij werd rein. |
42 Aussitôt la lèpre le quitta, et il fut purifié. |
43 En als Hij hem strengelijk verboden had, deed Hij hem terstond van Zich gaan; |
43 En Jezus bedreigde hem en deed hem terstond van zich heengaan, |
43 Toen zond hij hem dadelijk weg |
43 En met een strenge vermaning zond Hij hem terstond weg, |
43 Jésus le renvoya sur-le-champ, avec de sévères recommandations, |
44 En zeide tot hem: Zie, dat gij niemand iets zegt; maar ga heen en vertoon uzelven den priester, en offer voor uw reiniging, hetgeen Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis. |
44 en zeide tot hem: Zie toe, dat gij niemand iets zegt, maar ga heen, toon u den priester, en offer voor uwe reiniging hetgeen Mozes geboden heeft, tot een bewijs voor hen. |
44 en zeide op scherpen toon tot hem: Zorg hiervan aan niemand iets te zeggen, maar ga u aan den priester vertonen en offer voor uw reiniging wat Mozes hun tot een getuigenis heeft voorgeschreven. |
44 En Hij zeide tot hem: Zie toe, dat gij niemand iets zegt, maar ga heen, toon u aan de priester en offer voor uw reiniging hetgeen Mozes heeft voorgeschreven, hun tot een getuigenis. |
44 et lui dit: Garde-toi de rien dire à personne; mais va te montrer au sacrificateur, et offre pour ta purification ce que Moïse a prescrit, afin que cela leur serve de témoignage. |
45 Maar hij uitgegaan zijnde, begon vele dingen te verkondigen, en dat woord te verbreiden, alzo dat Hij niet meer openbaar in de stad kon komen, maar was buiten in de woeste plaatsen; en zij kwamen tot Hem van alle kanten. |
45 Maar toen hij uitging, begon hij veel daarvan te zeggen en de zaak ruchtbaar te maken, zodat hij voortaan niet meer openlijk in de stad kon komen; maar hij was buiten in de woeste plaatsen, en zij kwamen tot hem van alle kanten. |
45 Doch hij begon zodra hij buiten was er overal van te spreken en de zaak ruchtbaar te maken; zodat Jezus niet meer openlijk in de stad kon komen, maar daarbuiten in eenzame plaatsen vertoefde. Doch van alle kanten kwam men tot hem. |
45 Maar toen hij was weggegaan, begon hij het telkens weder te verkondigen, en het gebeurde ruchtbaar te maken, zodat Hij niet meer openlijk de stad kon binnenkomen, maar Zich buiten in eenzame plaatsen ophield. En zij kwamen tot Hem van alle kanten. |
45 Mais cet homme, s'en étant allé, se mit à publier hautement la chose et à la divulguer, de sorte que Jésus ne pouvait plus entrer publiquement dans une ville. Il se tenait dehors, dans des lieux déserts, et l'on venait à lui de toutes parts. |