|
1 Wees op uw hoede dat u uw liefdegave niet geeft in tegenwoordigheid van de mensen om door hen gezien te worden; anders hebt u geen loon bij uw Vader, Die in de hemelen is. |
1 Hebt acht, dat gij uwe gerechtigheid niet doet voor de mensen om door hen gezien te worden; anders hebt gij geen loon bij uwen Vader in den hemel. |
1 Zorgt er voor uw goede werken niet te doen voor de mensen om in het oog te vallen; anders hebt gij geen aanspraak op loon bij uw Vader in de hemelen. |
1 Ziet toe, dat gij uw gerechtigheid niet doet voor de mensen, om door hen opgemerkt te worden; want dan hebt gij geen loon bij uw Vader, die in de hemelen is. |
1 Let op dat jullie je gerechtigheid niet tentoonspreiden om door de mensen gezien te worden. Dan beloont jullie Vader in de hemel je niet. |
2 Wanneer u dan een liefdegave geeft, laat het niet voor u uitbazuinen, zoals de huichelaars in de synagogen en op de straten doen, opdat zij door de mensen geëerd zouden worden. Voorwaar, Ik zeg u: Zij hebben hun loon al. |
2 Wanneer gij dan ene aalmoes geeft, zo zult gij niet voor u laten trompetten, gelijk de huichelaars doen in de synagogen en op de straten, opdat zij door de mensen geprezen worden. Voorwaar, ik zeg u: Zij hebben hun loon weg. |
2 Wanneer gij dus aalmoezen geeft, bazuin het niet voor u uit, zoals de huichelaars in de synagogen en op straat doen om door de mensen geprezen te worden; voorwaar, ik zeg u, daarmee hebben zij hun loon al ontvangen. |
2 Wanneer gij dan aalmoezen geeft, laat het niet voor u uitbazuinen, zoals de huichelaars doen in de synagogen en op de straten, om door de mensen geroemd te worden. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds. |
2 Dus wanneer je iemand iets geeft uit barmhartigheid, bazuin dat dan niet rond, zoals de huichelaars doen in de synagoge en op straat om door de mensen geprezen te worden. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. |
3 Maar als u een liefdegave geeft, laat dan uw linkerhand niet weten wat uw rechterhand doet, |
3 Maar als gij ene aalmoes geeft, zo laat uwe linkerhand niet weten wat uwe rechterhand doet, |
3 Maar gij, wanneer gij aalmoezen geeft, dan wete uw linkerhand niet wat uw rechter doet; |
3 Maar laat, als gij aalmoezen geeft, uw linkerhand niet weten wat uw rechter doet, |
3 Als je iets uit barmhartigheid geeft, laat dan je linkerhand niet weten wat je rechterhand doet. |
4 zodat uw liefdegave in het verborgene zal zijn; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden. |
4 opdat uwe aalmoes verborgen zij; en uw Vader, die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden. |
4 opdat uw aalmoes verborgen blijve. En uw Vader, die het verborgene doorziet, zal het u vergelden. |
4 Opdat uw aalmoes in het verborgene zij, en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden. |
4 Zo blijft je gift in het verborgene, en jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen. |
5 En wanneer u bidt, zult u niet zijn als de huichelaars; want die zijn er zeer op gesteld om in de synagogen en op de hoeken van de straten te staan bidden om door de mensen gezien te worden. Voorwaar, Ik zeg u dat zij hun loon al hebben. |
5 En als gij bidt, zo zult gij niet zijn als de huichelaars, die gaarne staande bidden in de synagogen en aan de hoeken der straten, opdat zij door de mensen gezien worden. Voorwaar ik zeg u: Zij hebben hun loon weg. |
5 En wanneer gij bidt, moet gij niet zijn als de huichelaars; want zij staan gaarne in de synagogen en op de hoeken der pleinen te bidden om den mensen in het oog te vallen. Voorwaar, ik zeg u, zij hebben hun loon al ontvangen. |
5 En wanneer gij bidt, zult gij niet zijn als de huichelaars, want zij staan gaarne in de synagogen en op de hoeken der pleinen te bidden, om zich aan de mensen te vertonen. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds. |
5 En wanneer jullie bidden, doe dan niet als de huichelaars die graag in de synagoge en op elke straathoek staan te bidden, zodat iedereen hen ziet. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. |
6 Maar u, wanneer u bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader, Die in het verborgene is; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden. |
6 Maar als gij bidt, zo gaat in uwe binnenkamer, en sluit de deur toe, en bidt tot uwen Vader in het verborgen; en uw Vader, die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden. |
6 Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit de deur en bid dan tot uw Vader, die in het verborgene is, en uw Vader, die het verborgene doorziet, zal het u vergelden. |
6 Maar gij, wanneer gij bidt, ga in uw binnenkamer, sluit uw deur en bid tot uw Vader in het verborgene; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden. |
6 Maar als jullie bidden, trek je dan terug in je huis, sluit de deur en bid tot je Vader, die in het verborgene is. En jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen. |
7 Als u bidt, gebruik dan geen omhaal van woorden zoals de heidenen, want zij denken dat zij door de veelheid van hun woorden verhoord zullen worden. |
7 En als gij bidt, zo zult gij niet vele ijdele woorden maken, gelijk de heidenen; want zij menen, dat zij verhoord worden, als zij vele woorden maken. |
7 Wanneer gij bidt, zult gij geen woordenvloed gebruiken, zoals de heidenen doen; die toch menen door hun breedsprakigheid verhoord te worden. |
7 En gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden. |
7 Bij het bidden moeten jullie niet eindeloos voortprevelen zoals de heidenen, die denken dat ze door hun overvloed aan woorden verhoord zullen worden. |
8 Word dan aan hen niet gelijk, want uw Vader weet wat u nodig hebt, voordat u tot Hem bidt. |
8 Wordt hun niet gelijk; want uw Vader weet dat gij behoeft, eer gij Hem bidt. |
8 Weest hun dan niet gelijk; want uw Vader weet wat gij behoeft voordat gij Hem bidt. |
8 Wordt hun dan niet gelijk, want God uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt. |
8 Doe hen niet na! Jullie Vader weet immers wat jullie nodig hebben, nog vóór jullie het Hem vragen. |
9 Bidt u dan zo: Onze Vader, Die in de hemelen zijt. Uw Naam worde geheiligd. |
9 Gij dan, bidt aldus: Onze Vader in den hemel! Uw naam worde geheiligd! |
9 Gij dan bidt aldus: Onze Vader, die in de hemelen zijt! Geheiligd worde uw naam; |
9 Bidt gij dan aldus: Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde geheiligd; |
9 Bid daarom als volgt: Onze Vader in de hemel, laat uw naam geheiligd worden, |
10 Uw Koninkrijk kome. Uw wil geschiede, zoals in de hemel zo ook op de aarde. |
10 Uw rijk kome! Uw wil geschiede op de aarde als in den hemel! |
10 kome uw Koninkrijk; uw wil worde volbracht, gelijk in den hemel zo ook op aarde. |
10 Uw Koninkrijk kome; uw wil geschiede, gelijk in de hemel alzo ook op de aarde. |
10 laat uw koninkrijk komen, laat uw wil gedaan worden op aarde zoals in de hemel. |
11 Geef ons heden ons dagelijks brood. |
11 Geef ons heden ons dagelijks brood! |
11 Geef ons heden ons brood voor morgen. |
11 Geef ons heden ons dagelijks brood; |
11 Geef ons vandaag het brood dat wij nodig hebben. |
12 En vergeef ons onze schulden, zoals ook wij onze schuldenaren vergeven. |
12 En vergeef ons onze schulden, gelijk wij onzen schuldenaren vergeven! |
12 Vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij onzen schuldenaren vergeven hebben. |
12 En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onze schuldenaren; |
12 Vergeef ons onze schulden, zoals ook wij vergeven wie ons iets schuldig is. |
13 En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. Want van U is het Koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid, tot in eeuwigheid. Amen. |
13 En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den kwade! Want U is het rijk en de kracht en de heerlijkheid, in eeuwigheid. Amen. |
13 En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den Boze. |
13 En leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van de boze. [Want] [Uwer] [is] [het] [Koninkrijk] [en] [de] [kracht] [en] [de] [heerlijkheid] [in] [der] [eeuwigheid]. [Amen]. |
13 En breng ons niet in beproeving, maar red ons van het kwaad. [Want aan U behoort het koningschap, de macht en de majesteit, in eeuwigheid. Amen.] |
14 Want als u de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader u ook vergeven. |
14 Want indien gij den mensen hunne feilen vergeeft, zo zal uw hemelse Vader u ook vergeven; |
14 Want indien gij den mensen hun misslagen vergeeft, zal ook uw hemelse Vader u vergeven; |
14 Want indien gij de mensen hun overtredingen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven; |
14 Want als jullie anderen hun misstappen vergeven, zal jullie hemelse Vader ook jullie vergeven. |
15 Maar als u de mensen hun overtredingen niet vergeeft, zal uw Vader uw overtredingen ook niet vergeven. |
15 maar indien gij den mensen hunne feilen niet vergeeft, zo zal uw Vader u ook uwe feilen niet vergeven. |
15 maar indien gij den mensen niet vergeeft, zal uw Vader ook u uw misslagen niet vergeven. |
15 Maar indien gij de mensen niet vergeeft, zal ook uw Vader uw overtredingen niet vergeven. |
15 Maar als je anderen niet vergeeft, zal jullie Vader jullie je misstappen evenmin vergeven. |
16 En wanneer u vast, toon dan geen droevig gezicht, zoals de huichelaars. Zij vervormen namelijk hun gezicht, zodat zij door de mensen gezien worden als zij vasten. Voorwaar, Ik zeg u dat zij hun loon al hebben. |
16 Desgelijks als gij vast, zo ziet niet treurig, gelijk de huichelaars; want zij mismaken hun aangezicht, opdat zij door de mensen gezien worden, als zij vasten. Voorwaar, ik zeg u: Zij hebben hun loon weg. |
16 Wanneer gij vast, zet geen somber gezicht, zoals de huichelaars; want zij maken hun aangezicht ontoonbaar om den mensen te tonen dat zij vasten. Voorwaar, ik zeg u, zij hebben hun loon ontvangen. |
16 En wanneer gij vast, toont dan niet, zoals de huichelaars, een somber gelaat; want zij maken hun aangezicht ontoonbaar, om zich aan de mensen te vertonen, wanneer zij vasten. Voorwaar, Ik zeg u, zij hebben hun loon reeds. |
16 Wanneer jullie vasten, doe dan niet als de huichelaars met hun sombere gezichten, want zij vertrekken hun gezicht om iedereen te laten zien dat ze aan het vasten zijn. Ik verzeker jullie: zij hebben hun loon al ontvangen. |
17 Maar u, als u vast, zalf dan uw hoofd en was uw gezicht, |
17 Maar als gij vast, zo zalf uw hoofd en was uw aangezicht, |
17 Maar gij, als gij vast, doe olie op uw hoofd en was uw aangezicht; |
17 Maar gij, zalf uw hoofd, als gij vast, en was uw gelaat, |
17 Maar als jullie vasten, was dan je gezicht en wrijf je hoofd in met olie, |
18 zodat het door de mensen niet gezien wordt als u vast, maar door uw Vader, Die in het verborgene is; en uw Vader, Die in het verborgene ziet, zal het u in het openbaar vergelden. |
18 opdat het door de mensen niet gezien worde, als gij vast, maar door uwen Vader, die in het verborgen is; en uw Vader, die in het verborgen ziet, zal het u in het openbaar vergelden. |
18 opdat de mensen niet bemerken dat gij vast, maar uw Vader, die in het verborgene is. En uw Vader, die het verborgene doorziet, zal het u vergelden. |
18 Om u niet bij uw vasten aan de mensen te vertonen, maar aan uw Vader, die in het verborgene is; en uw Vader, die in het verborgene ziet, zal het u vergelden. |
18 zodat niemand ziet dat je aan het vasten bent, alleen je Vader, die in het verborgene is. En jullie Vader, die in het verborgene ziet, zal je ervoor belonen. |
19 Verzamel geen schatten voor u op de aarde, waar mot en roest ze verderven, en waar dieven inbreken en stelen; |
19 Vergadert u geen schatten op de aarde, waar de motten en de roest ze eten, en waar de dieven graven en stelen; |
19 Verzamelt u geen schatten op aarde, waar mot en roest vernielen en dieven inbreken en stelen. |
19 Verzamelt u geen schatten op aarde, waar mot en roest ze ontoonbaar maakt en waar dieven inbreken en stelen; |
19 Verzamel voor jezelf geen schatten op aarde: mot en roest vreten ze weg en dieven breken in om ze te stelen. |
20 maar verzamel schatten voor u in de hemel, waar geen mot of roest ze verderft, en waar dieven niet inbreken of stelen; |
20 maar vergadert u schatten in den hemel, waar noch motten noch roest ze eten, en waar de dieven niet graven noch stelen. |
20 Maar verzamelt u schatten in den hemel, waar mot noch roest vernielt en dieven inbreken noch stelen. |
20 Maar verzamelt u schatten in de hemel, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en waar geen dieven inbreken of stelen. |
20 Verzamel schatten in de hemel, daar vreten mot noch roest ze weg, daar breken geen dieven in om ze te stelen. |
21 want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. |
21 Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. |
21 Want waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. |
21 Want, waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. |
21 Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn. |
22 De lamp van het lichaam is het oog; als dan uw oog oprecht is, zal heel uw lichaam verlicht zijn; |
22 De lamp des lichaams is het oog. Indien nu uw oog gezond is, zo zal uw gehele lichaam licht zijn; |
22 Het oog is de lamp van het lichaam. Is dus uw oog gezond, dan is uw gehele lichaam verlicht; |
22 De lamp van het lichaam is het oog. Indien dan uw oog zuiver is, zal geheel uw lichaam verlicht zijn; |
22 Het oog is de lamp van het lichaam. Dus als je oog helder is, zal heel je lichaam verlicht zijn. |
23 maar als uw oog kwaadaardig is, zal heel uw lichaam duister zijn. Als het licht dat in u is, duisternis is, hoe groot is dan de duisternis zelf! |
23 maar indien uw oog krank is, zo zal uw gehele lichaam duister zijn. Indien dus het licht, dat in u is, duisternis is, hoe groot zal dan de duisternis zijn! |
23 maar is het ziek, dan is uw gehele lichaam in het duister. Indien dan uw inwendig licht verduisterd is, hoe groot moet die duisternis zijn! |
23 Maar indien uw oog slecht is, zal geheel uw lichaam duister zijn. Indien nu wat licht in u is, duisternis is, hoe groot is dan de duisternis! |
23 Maar als je oog troebel is, zal er in heel je lichaam duisternis zijn. Als het licht in jezelf verduisterd is, hoe groot is dan die duisternis! |
24 Niemand kan twee heren dienen, want of hij zal de één haten en de ander liefhebben, of hij zal zich aan de één hechten en de ander minachten. U kunt niet God dienen en de mammon. |
24 Niemand kan twee heren dienen; want hij zal òf den éénen haten en den anderen liefhebben, òf den éénen aanhangen en den anderen verachten. Gij kunt niet God dienen en den Mammon. |
24 Niemand kan twee heren dienen; want hij moet of den enen haten en den anderen liefhebben, of den enen aanhangen en den anderen minachten. Gij kunt niet God dienen en den Mammon. |
24 Niemand kan twee heren dienen, want hij zal of de ene haten en de andere liefhebben, of zich aan de ene hechten en de andere minachten; gij kunt niet God dienen en Mammon. |
24 Niemand kan twee heren dienen: hij zal de eerste haten en de tweede liefhebben, of hij zal juist toegewijd zijn aan de ene en de andere verachten. Jullie kunnen niet God dienen én de mammon. |
25 Daarom zeg Ik u: Wees niet bezorgd over uw leven, over wat u eten en wat u drinken zult; ook niet over uw lichaam, namelijk waarmee u zich kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding? |
25 Daarom zeg ik u, weest niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten en drinken zult, noch voor uw lichaam, wat gij aantrekken zult. Is het leven niet meer dan de spijs, en het lichaam niet meer dan de kleeding? |
25 Daarom zeg ik u: Weest niet bezorgd voor uw leven, wat gij eten of drinken, noch voor uw lichaam, waarmee gij u kleden zult. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam dan de kleding? |
25 Daarom zeg Ik u: Weest niet bezorgd over uw leven, wat gij zult eten of drinken, of over uw lichaam, waarmede gij het zult kleden. Is het leven niet meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding? |
25 Daarom zeg Ik jullie: maak je geen zorgen over je leven, over wat je zult eten of drinken, noch over je lichaam, over wat je zult aantrekken. Is het leven niet meer dan voedsel en het lichaam niet meer dan kleding? |
26 Kijk naar de vogels in de lucht: zij zaaien niet en maaien niet, en verzamelen niet in schuren; uw hemelse Vader voedt ze evenwel; gaat u ze niet ver te boven? |
26 Aanschouwt de vogelen des hemels: zij zaaien niet, zij maaien niet, zij vergaderen niet in schuren, en uw hemelse Vader voedt ze nochtans; zijt gij niet veel meer dan zij? |
26 Ziet naar de vogelen des hemels: zij zaaien noch maaien en zamelen niet in schuren op, en uw hemelse Vader voedt ze. Zijt gij niet veel meer waard? |
26 Ziet naar de vogelen des hemels: zij zaaien niet en maaien niet en brengen niet bijeen in schuren, en toch voedt uw hemelse Vader die; gaat gij ze niet verre te boven? |
26 Kijk naar de vogels in de lucht: ze zaaien niet en oogsten niet en vullen geen voorraadschuren; het is jullie hemelse Vader die ze voedt. Zijn jullie niet meer waard dan zij? |
27 Wie toch van u kan met bezorgd te zijn één el aan zijn lengte toevoegen? |
27 Wie onder u kan door te zorgen aan zijne lengte ééne el toevoegen? |
27 Wie van u kan door bezorgd te zijn een el aan zijn lengte toevoegen? |
27 Wie van u kan door bezorgd te zijn een el aan zijn lengte toevoegen? |
27 Wie van jullie kan door zich zorgen te maken ook maar één dag aan zijn levensduur toevoegen? |
28 En wat bent u bezorgd over de kleding? Kijk naar de lelies in het veld, hoe ze groeien; ze werken niet en spinnen niet; |
28 En wat zijt gij bezorgd voor de kleeding? Aanschouwt de leliën op het veld, hoe zij groeien: zij arbeiden niet, en spinnen niet, |
28 En wat zijt gij bezorgd voor kleding! Let er op, hoe de lelien des velds wassen: zij arbeiden noch spinnen, |
28 En wat zijt gij bezorgd over kleding? Let op de lelien des velds, hoe zij groeien: |
28 En wat maken jullie je zorgen over kleding? Kijk eens naar de lelies, kijk hoe ze groeien in het veld. Ze werken niet en weven niet. |
29 en Ik zeg u dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet gekleed ging als één van deze. |
29 en ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijne heerlijkheid niet bekleed is geweest als een van deze. |
29 en ik zeg u dat zelfs Salomo in al zijn luister niet gekleed was als een van deze. |
29 Zij arbeiden niet en spinnen niet; en Ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als een van deze. |
29 Ik zeg jullie: zelfs Salomo ging in al zijn luister niet gekleed als een van hen. |
30 Als God nu het gras op het veld, dat er vandaag is en morgen in de oven geworpen wordt, zo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigen? |
30 Indien dan God het gras op het veld alzo kleedt, dat nochtans heden staat en morgen in den oven geworpen wordt, zou hij dat niet veel meer u doen, gij kleingelovigen? |
30 Indien dan God het gras des velds, dat er heden nog is en morgen in den oven geworpen wordt, zo kleedt, zal Hij het u niet veeleer doen, kleingelovigen? |
30 Indien nu God het gras des velds, dat er heden is en morgen in de oven geworpen wordt, zo bekleedt, zal Hij u niet veel meer kleden, kleingelovigen? |
30 Als God het groen dat vandaag nog op het veld staat en morgen in de oven gegooid wordt al met zoveel zorg kleedt, met hoeveel meer zorg zal Hij jullie dan niet kleden, kleingelovigen? |
31 Wees daarom niet bezorgd en zeg niet: Wat zullen wij eten? of: Wat zullen wij drinken? of: Waarmee zullen wij ons kleden? |
31 Daarom weest niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, wat zullen wij drinken, waarmede zullen wij ons kleden? |
31 Zegt dan niet in uw bezorgdheid: Wat zullen wij eten? of: Wat zullen wij drinken? of: Waarmee zullen wij ons kleden? |
31 Maakt u dan niet bezorgd, zeggende: Wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij ons kleden? |
31 Vraag je dus niet bezorgd af: Wat zullen we eten? of: Wat zullen we drinken? of: Waarmee zullen we ons kleden? – |
32 Want al deze dingen zoeken de heidenen. Uw hemelse Vader weet immers dat u al deze dingen nodig hebt. |
32 Want naar dit alles trachten de heidenen; uw Hemelschevader toch weet, dat gij dit alles behoeft. |
32 Want naar dat alles zoeken de heidenen. Uw hemelse Vader weet wel dat gij dat alles nodig hebt. |
32 Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit. Want uw hemelse Vader weet, dat gij dit alles behoeft. |
32 dat zijn allemaal dingen die de heidenen najagen. Jullie hemelse Vader weet wel dat jullie dat alles nodig hebben. |
33 Maar zoek eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u erbij gegeven worden. |
33 Maar tracht eerst naar het rijk Gods en zijne gerechtigheid, zo zal u dit alles toegevoegd worden. |
33 Zoekt eerst zijn Koninkrijk en de gerechtigheid die Hem behaagt, en dat alles zal als een toegift u geschonken worden. |
33 Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden. |
33 Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden. |
34 Wees dan niet bezorgd over de dag van morgen, want de dag van morgen zal voor zichzelf zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. |
34 Daarom weest niet bezorgd voor den volgenden morgen; want de dag van morgen zal voor het zijne zorgen; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen plaag. |
34 Weest dan niet bezorgd voor morgen; morgen mag voor zichzelf zorgen! Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen plagen. |
34 Maakt u dan niet bezorgd tegen de dag van morgen, want de dag van morgen zal zijn eigen zorgen hebben; elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. |
34 Maak je dus geen zorgen voor de dag van morgen, want de dag van morgen zorgt wel voor zichzelf. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen kwaad. |