Mattheüs 28
© Herziene Statenvertaling
© Lutherse Vertaling
© Leidse Vertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Laat na de sabbat, toen het licht begon te worden op de eerste dag van de week, kwamen Maria Magdalena en de andere Maria om naar het graf te kijken. 1 Toen nu de Sabbat om was en de eerste dag der week aanbrak, kwam Maria Magdalena en de andere Maria, om het graf te bezien. 1 Maar na afloop van den sabbat, bij het aanbreken van den eersten dag der week, gingen Maria van Magdala en de andere Maria het graf bezoeken. 1 Laat na de sabbat, tegen het aanbreken van de eerste dag der week, ging Maria van Magdala en de andere Maria het graf bezien. 1 Na de sabbat, bij het ochtendgloren van de eerste dag van de week, kwam Maria van Magdala met de andere Maria naar het graf kijken.
2 En zie, er vond een grote aardbeving plaats, want een engel van de Heere, die uit de hemel neerdaalde, ging erheen, rolde de steen van de opening weg en ging erop zitten. 2 En zie, er geschiedde ene grote aardbeving; want een Engel des Heren kwam van den hemel af, trad toe, wentelde den steen van den ingang af en zette zich daarop. 2 En zie, daar had een geweldige aardbeving plaats; want een engel des Heeren daalde uit den hemel neer, trad toe, wentelde den steen af en ging er op zitten. 2 En zie, er kwam een grote aardbeving, want een engel des Heren daalde uit de hemel neder en kwam nader, en hij wentelde de steen weg en zette zich daarop. 2 Plotseling begon de aarde hevig te beven, want een engel van de Heer daalde af uit de hemel, liep naar het graf, rolde de steen weg en ging erop zitten.
3 Zijn gedaante was als een bliksem en zijn kleding wit als sneeuw. 3 En zijne gedaante was gelijk de bliksem, en zijn kleed wit als sneeuw. 3 Zijn aanschijn was dat van den bliksem, zijn gewaad sneeuwwit. 3 Zijn uiterlijk was als een bliksem en zijn kleding wit als sneeuw. 3 Hij lichtte als een bliksem en zijn kleding was wit als sneeuw.
4 De bewakers beefden van angst voor hem en werden als doden. 4 De wachters nu verschrikten van vrees, en werden alsof zij dood waren. 4 Uit vrees voor hem beefden de bewakers en werden als doden. 4 En de bewakers werden door vrees voor hem bevangen en zij werden als doden. 4 De bewakers beefden van angst en vielen als dood neer.
5 Maar de engel antwoordde en zei tegen de vrouwen: U hoeft niet bevreesd te zijn, want ik weet dat u Jezus zoekt, Die gekruisigd was. 5 Maar de Engel antwoordde en zeide tot de vrouwen: Vreest gijlieden niet! Ik weet, dat gij Jezus, den gekruisigde, zoekt. 5 En de engel sprak de vrouwen aldus aan: Weest gij niet bevreesd. Ik weet toch dat gij Jezus dien gekruisigde zoekt. 5 Doch de engel antwoordde en zeide tot de vrouwen: Weest gij niet bevreesd; want ik weet, dat gij Jezus zoekt, de gekruisigde. 5 De engel richtte zich tot de vrouwen en zei: ‘Wees niet bang, ik weet dat jullie Jezus, de gekruisigde, zoeken.
6 Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, zoals Hij gezegd heeft. Kom, zie de plaats waar de Heere gelegen heeft. 6 Hij is niet hier; hij is opgestaan, gelijk hij gezegd heeft. Komt herwaarts en ziet de plaats, waar de Heer gelegen heeft. 6 Hij is hier niet; want hij is opgestaan, gelijk hij heeft gezegd. Komt hier, ziet de plaats waar hij gelegen heeft. 6 Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, gelijk Hij gezegd heeft; komt, ziet de plaats, waar Hij gelegen heeft. 6 Hij is niet hier, Hij is immers uit de dood opgewekt, zoals Hij gezegd heeft. Kijk, dit is de plaats waar Hij gelegen heeft.
7 En ga haastig heen en zeg tegen Zijn discipelen dat Hij opgewekt is uit de doden; en zie, Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult u Hem zien. Zie, ik heb het u gezegd. 7 En gaat schielijk heen en zegt het zijnen jongeren, dat hij opgestaan is van de doden. En ziet, hij zal voor u heen gaan naar Galiléa; daar zult gij hem zien. Ziet, ik heb het u gezegd. 7 En gaat ijlings aan zijn leerlingen zeggen: Hij is van de doden opgestaan en gaat u voor naar Galilea; daar zult gij hem zien. Zie, ik heb het u gezegd. 7 En gaat terstond op weg en zegt zijn discipelen, dat Hij is opgewekt uit de doden. En zie, Hij gaat u voor naar Galilea; daar zult gij Hem zien. Zie, ik heb het u gezegd. 7 En ga nu snel naar zijn leerlingen en zeg hun: “Hij is opgewekt uit de dood, en dit moeten jullie weten: Hij gaat jullie voor naar Galilea, daar zul je Hem zien.” Onthoud dat ik jullie dit gezegd heb.’
8 En zij gingen haastig van het graf weg, met vrees en grote blijdschap, en zij snelden weg om het Zijn discipelen te berichten. 8 En zij gingen schielijk uit van het graf, met vrees en grote vreugde, en zij liepen heen om het zijnen jongeren te verkondigen. 8 En zij, vol vrees en grote vreugde, verwijderden zich van de grafstede en spoedden zich naar zijn leerlingen om het hun mede te delen. 8 En zij gingen terstond weg van het graf, met vrees en grote blijdschap, en liepen haastig voort om het zijn discipelen te berichten. 8 Ontzet en opgetogen verlieten ze het graf; ze haastten zich om het aan zijn leerlingen te vertellen.
9 Toen zij weggingen om het aan Zijn discipelen bekend te maken, zie, Jezus kwam hun tegemoet en zei: Wees gegroet! Zij gingen naar Hem toe, grepen Zijn voeten en aanbaden Hem. 9 En toen zij heengingen, om het zijnen jongeren te verkondigen, zie, toen ontmoette Jezus haar, zeggende: Zijt gegroet! En zij traden tot hem, en grepen zijne voeten en vielen voor hem neder. 9 En zie, daar kwam Jezus haar tegemoet en zeide: Weest gegroet! Zij traden toe, grepen zijn voeten en vielen voor hem neer. 9 En zie, Jezus kwam haar tegemoet en zeide: Weest gegroet. Zij naderden Hem en grepen zijn voeten en zij aanbaden Hem. 9 Op dat moment kwam Jezus hun tegemoet en groette hen. Ze liepen op Hem toe, grepen zijn voeten vast en aanbaden Hem.
10 Toen zei Jezus tegen hen: Wees niet bevreesd; ga heen, bericht Mijn broeders dat zij naar Galilea moeten gaan, en daar zullen zij Mij zien. 10 Toen zeide Jezus tot haar: Vreest niet! Gaat heen en verkondigt het aan mijne broederen, opdat zij gaan naar Galiléa; aldaar zullen zij mij zien. 10 Daarop sprak Jezus tot haar: Vreest niet; gaat aan mijn broeders zeggen dat zij naar Galilea moeten gaan en mij daar zien zullen. 10 Toen zeide Jezus tot haar: Weest niet bevreesd. Gaat heen en bericht mijn broeders, dat zij naar Galilea gaan, en daar zullen zij Mij zien. 10 Daarop zei Jezus: ‘Wees niet bang. Ga mijn broeders vertellen dat ze naar Galilea moeten gaan, daar zullen ze Mij zien.’
11 Terwijl zij onderweg waren, zie, enigen van de wacht kwamen in de stad en berichtten de overpriesters alles wat er gebeurd was. 11 Toen zij nu heengingen, zie, toen kwamen enige van de wachters in de stad, en verkondigden aan de Hogepriesters al wat er geschied was. 11 Toen zij heengingen, begaven zich enige manschappen van de wacht naar de stad en vertelden aan de overpriesters alwat gebeurd was. 11 Toen zij onderweg waren, zie, enigen van de wacht kwamen in de stad om de overpriesters al het gebeurde te berichten. 11 Terwijl de vrouwen onderweg waren, gingen enkele van de bewakers naar de stad. Daar vertelden ze de hogepriesters alles wat er gebeurd was.
12 En zij kwamen bijeen met de oudsten, en zij kwamen gezamenlijk tot het besluit om de soldaten veel geld te geven, 12 En zij kwamen te zamen met de Oudsten, en hielden raad, en gaven den krijgsknechten geld genoeg, 12 En dezen kwamen samen met de oudsten en overlegden wat te doen. Zij gaven dan aan de soldaten veel geld 12 En in een vergadering met de oudsten kwamen zij tot een besluit en zij gaven de soldaten veel geld, 12 Die kwamen bijeen met de oudsten en ze besloten de soldaten een flinke som geld te geven
13 en zij zeiden: Zeg: Zijn discipelen zijn 's nachts gekomen en hebben Hem gestolen, terwijl wij sliepen. 13 en zeiden: Zegt: Zijne jongeren zijn bij nacht gekomen en hebben hem gestolen, terwijl wij sliepen. 13 en zeiden: Gij moet zeggen dat zijn leerlingen van nacht gekomen zijn en hem gestolen hebben, terwijl wij sliepen. 13 En zij zeiden: Zegt, zijn discipelen zijn des nachts gekomen en hebben Hem gestolen, terwijl wij sliepen. 13 en hun op te dragen: ‘Zeg maar: “Zijn leerlingen zijn ’s nachts gekomen en hebben Hem heimelijk weggehaald terwijl wij sliepen.”
14 En als de stadhouder hiervan hoort, zullen wij hem overtuigen en maken dat u zonder zorgen bent. 14 En indien dit den landvoogd mocht ter ore komen, zullen wij hem tevredenstellen en maken, dat gij veilig zijt. 14 Komt dit den landvoogd ter ore, dan zullen wij hem tevredenstellen en maken dat gij onbezorgd kunt zijn. 14 En indien dit de stadhouder ter ore komt, wij zullen het in orde brengen en maken, dat gij buiten moeite blijft. 14 En mocht dit de gouverneur ter ore komen, dan zullen wij hem wel bepraten en ervoor zorgen dat jullie buiten schot blijven.’
15 Toen zij het geld in ontvangst genomen hadden, deden zij zoals hun was voorgehouden. En dit woord is verbreid onder de Joden tot op de huidige dag. 15 En zij namen het geld, en deden zoals zij onderricht waren. En dit verhaal is bij de Joden verbreid tot op dezen dag. 15 Zij namen het geld aan en deden zoals hun gezegd was. En dit vertelsel is onder de Joden verbreid tot nu toe. 15 En zij namen het geld aan en deden zoals hun gezegd was. En dit gerucht is onder de Joden verbreid tot de dag van heden toe. 15 Ze namen het geld aan en deden zoals hun was opgedragen. En tot op de dag van vandaag doet dit verhaal onder de Joden de ronde.
16 En de elf discipelen zijn naar Galilea gegaan, naar de berg waar Jezus hen ontboden had. 16 De elf jongeren nu gingen naar Galiléa naar den berg, waar Jezus hen bescheiden had. 16 De elf leerlingen dan gingen naar Galilea, naar den berg waarheen Jezus hen bescheiden had, 16 En de elf discipelen vertrokken naar Galilea, naar de berg, waar Jezus hen bescheiden had. 16 De elf leerlingen gingen naar Galilea, naar de berg die Jezus hun had genoemd,
17 En toen zij Hem zagen, aanbaden zij Hem, maar sommigen twijfelden. 17 En toen zij hem zagen, vielen zij voor hem neder; doch sommigen twijfelden. 17 en vielen, toen zij hem zagen, voor hem neer; maar sommigen twijfelden. 17 En toen zij Hem zagen, aanbaden zij, maar sommigen twijfelden. 17 en toen ze Hem zagen wierpen ze zich in aanbidding voor Hem neer, al twijfelden sommigen.
18 En Jezus kwam naar hen toe, sprak met hen en zei: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. 18 En Jezus trad tot hen, en sprak met hen, en zeide: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. 18 En Jezus trad op hen toe en zeide: Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. 18 En Jezus trad naderbij en sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde. 18 Jezus kwam dichterbij en zei tegen hen: ‘Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde.
19 Ga dan heen, onderwijs al de volken, hen dopend in de Naam van de Vader en van de Zoon en van de Heilige Geest, hun lerend alles wat Ik u geboden heb, in acht te nemen. 19 Daarom gaat heen, en maakt alle volken tot mijne jongeren, hen dopende in den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; en leert hun onderhouden al wat ik u bevolen heb. 19 Gaat daarom alle volken tot mijn leerlingen maken en brengt hen door den doop onder den naam des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes, terwijl gij hun leert alles te onderhouden wat ik u bevolen heb. 19 Gaat dan henen, maakt al de volken tot mijn discipelen en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb. 19 Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest,
20 En zie, Ik ben met u al de dagen, tot de voleinding van de wereld. Amen. 20 En zie, ik ben bij u al de dagen tot aan des werelds einde. 20 En zie, ik ben met u tot de voleinding der wereld. 20 En zie, Ik ben met u al de dagen tot aan de voleinding der wereld. 20 en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat Ik jullie opgedragen heb. En houd dit voor ogen: Ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.’