|

|

|

|

King James
|
1 Op die dag verliet Jezus het huis en ging bij de zee zitten. |
1 Op dien dag ging Jezus uit het huis, en zette zich neder aan de zee. |
1 Op dien dag verliet Jezus zijn huis en zette zich aan de zee neer. |
1 Op die dag ging Jezus het huis uit en Hij zat bij de zee. |
1 The same day went Jesus out of the house, and sat by the sea side. |
2 En veel menigten verzamelden zich om Hem heen, zodat Hij in een schip ging zitten; en heel de menigte stond op de oever. |
2 En veel volk vergaderde zich tot hem, zodat hij in een schip ging en zich nederzette; en al het volk stond aan den oever. |
2 Nu verzamelden zich zovele scharen om hem dat hij op een schip zitten ging, terwijl de schare op den oever stond. |
2 En vele scharen vergaderden zich bij Hem, zodat Hij in een schip ging en daar nederzat, en de gehele schare stond op de oever. |
2 And great multitudes were gathered together unto him, so that he went into a ship, and sat; and the whole multitude stood on the shore. |
3 En Hij sprak tot hen veel dingen door gelijkenissen. Hij zei: Zie, een zaaier ging eropuit om te zaaien. |
3 En hij sprak tot hen menigerlei door gelijkenissen, en zeide: Zie, een zaadzaaier ging uit om te zaaien. |
3 Hij sprak veel tot hen in gelijkenissen, aldus: Een zaaier ging uit om te zaaien |
3 En Hij sprak tot hen vele dingen in gelijkenissen en zeide: Zie, een zaaier ging uit om te zaaien. |
3 And he spake many things unto them in parables, saying, Behold, a sower went forth to sow; |
4 En toen hij zaaide, viel een deel van het zaad langs de weg; en de vogels kwamen en aten dat op. |
4 En terwijl hij zaaide, viel een gedeelte bij den weg; toen kwamen de vogels en aten het op. |
4 Toen hij zaaide, viel een deel langs den weg, en de vogels kwamen en aten het op. |
4 En bij het zaaien viel een deel langs de weg en de vogels kwamen en aten het op. |
4 And when he sowed, some [seeds] fell by the way side, and the fowls came and devoured them up: |
5 Een ander deel viel op steenachtige plaatsen, waar het niet veel aarde had; en het kwam meteen op, doordat het geen diepte van aarde had. |
5 Een ander deel viel in steenachtigen grond, waar het niet veel aarde had; en het ging spoedig op, omdat het geen diepe aarde had; |
5 Een ander deel viel op steenachtige plaatsen, waar het niet veel aarde had, en schoot terstond op, omdat het slechts een dunne laag aarde vond; |
5 Een ander deel viel op de steenachtige plaatsen, waar het niet veel aarde had, en terstond schoot het op, omdat het geen diepe aarde had, |
5 Some fell upon stony places, where they had not much earth: and forthwith they sprung up, because they had no deepness of earth: |
6 En toen de zon opgegaan was, verschroeide het; en doordat het geen wortel had, verdorde het. |
6 maar toen de zon opging, verwelkte het, en omdat het geen wortel had, verdorde het. |
6 maar toen de zon was opgegaan, verschroeide het en verdorde, omdat het geen wortel had. |
6 Maar toen de zon opkwam, verschroeide het en omdat het geen wortel had, verdorde het. |
6 And when the sun was up, they were scorched; and because they had no root, they withered away. |
7 Een ander deel viel tussen de dorens; en de dorens kwamen op en verstikten het. |
7 Nog een ander deel viel onder de doornen; en de doornen wiesen op en verstikten het. |
7 Een ander deel viel op de doornen, en de doornen schoten op en verstikten het. |
7 Een ander deel viel op de dorens en de dorens kwamen op en verstikten het. |
7 And some fell among thorns; and the thorns sprung up, and choked them: |
8 En weer een ander deel viel in de goede aarde en gaf vrucht, het ene honderd-, het andere zestig-, en een ander dertigvoudig. |
8 Maar een gedeelte viel in een goed land, en droeg vrucht, deels honderdvoudig, deels zestigvoudig, deels dertigvoudig. |
8 Een ander deel viel in de goede aarde en leverde vrucht, honderd [voud], zestig [voud] of dertigvoud. |
8 Een ander deel viel in goede aarde en het gaf vrucht, deels honderdvoudig, deels zestigvoudig, deels dertigvoudig. |
8 But other fell into good ground, and brought forth fruit, some an hundredfold, some sixtyfold, some thirtyfold. |
9 Wie oren heeft om te horen, laat hij horen. |
9 Wie oren heeft om te horen, die hore! |
9 Wie oren heeft hore! |
9 Wie oren heeft, die hore! |
9 Who hath ears to hear, let him hear. |
10 En de discipelen kwamen naar Hem toe en zeiden tegen Hem: Waarom spreekt U tot hen door gelijkenissen? |
10 En de jongeren traden tot hem en zeiden: Waarom spreekt gij tot hen door gelijkenissen? |
10 Hierop kwamen de leerlingen tot hem en zeiden: Waarom spreekt gij tot U. hen in gelijkenissen? |
10 En de discipelen kwamen en zeiden tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen in gelijkenissen? |
10 And the disciples came, and said unto him, Why speakest thou unto them in parables? |
11 Hij antwoordde en zei tegen hen: Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar aan hen is het niet gegeven. |
11 En hij antwoordde en zeide tot hen: U is het gegeven de verborgenheden des hemelrijks te weten, maar dezen is het niet gegeven. |
11 Hij gaf hun ten antwoord: Omdat het u gegeven is de heilsgeheimen van het Koninkrijk der hemelen te verstaan, maar hun is dit niet gegeven. |
11 Hij antwoordde hun en zeide: Omdat het u gegeven is de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven. |
11 He answered and said unto them, Because it is given unto you to know the mysteries of the kingdom of heaven, but to them it is not given. |
12 Want wie heeft, aan hem zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, van hem zal afgenomen worden, zelfs wat hij heeft. |
12 Want wie heeft, dien wordt gegeven, opdat hij overvloed hebben; maar wie niet heeft, van dien wordt ook genomen hetgeen hij heeft. |
12 Want alwie heeft, hem zal gegeven worden, en hij zal overvloed hebben; maar wie niet heeft, van hem zal ook wat hij heeft weggenomen worden. |
12 Want wie heeft, hem zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben; maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden. |
12 For whosoever hath, to him shall be given, and he shall have more abundance: but whosoever hath not, from him shall be taken away even that he hath. |
13 Daarom spreek Ik tot hen door gelijkenissen, omdat zij niet zien, ook al zien zij, en niet horen, ook al horen zij, en ook niet begrijpen. |
13 Daarom spreek ik tot hen door gelijkenissen; want met ziende ogen zien zij niet, en met horende oren horen zij niet en verstaan het niet. |
13 Daarom spreek ik tot hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen. |
13 Daarom spreek Ik tot hen in gelijkenissen, omdat zij ziende niet zien en horende niet horen of begrijpen. |
13 Therefore speak I to them in parables: because they seeing see not; and hearing they hear not, neither do they understand. |
14 En in hen wordt de profetie van Jesaja vervuld die zegt: Met het gehoor zult u horen, maar beslist niet begrijpen; en ziende zult u zien, maar beslist niet opmerken. |
14 En aan hen wordt vervuld de profetie van Jesaja, zeggende: "Met de oren zult gij het horen en niet verstaan, en met ziende ogen zult gij het zien en niet bemerken. |
14 In hen wordt de profetie van Jezaja vervuld: Met het gehoor zult gij horen en toch niet verstaan, ziende zult gij zien en toch geen inzicht hebben. |
14 En aan hen wordt de profetie van Jesaja vervuld, die zegt: Met het gehoor zult gij horen en gij zult het geenszins verstaan, en ziende zult gij zien en gij zult het geenszins opmerken; |
14 And in them is fulfilled the prophecy of Esaias, which saith, By hearing ye shall hear, and shall not understand; and seeing ye shall see, and shall not perceive: |
15 Want het hart van dit volk is vet geworden, en zij hebben met de oren slecht gehoord, en hun ogen hebben zij dichtgedaan, opdat zij niet op enig moment met de ogen zouden zien en met de oren horen en met het hart begrijpen, en zij zich zouden bekeren en Ik hen zou genezen. |
15 Want het hart dezes volks is verstokt en hunne oren horen niet wel, en hunne ogen sluimeren; dat zij niet wellicht met de ogen zien, en met de oren horen, en met het hart verstaan, en zich bekeren, en ik hen geneze". |
15 Want het hart van dit volk is dik geworden, met de oren hoorden zij bezwaarlijk, en hun ogen sloten zij; opdat zij niet met de ogen zouden zien, met de oren horen, met het hart verstaan en zich bekeren, en ik hen geneze. |
15 Want het hart van dit volk is vet geworden, en hun oren zijn hardhorend geworden, en hun ogen hebben zij toegesloten, opdat zij niet zien met hun ogen, en met hun oren niet horen, en met hun hart niet verstaan en zich bekeren, en Ik hen zou genezen. |
15 For this people's heart is waxed gross, and [their] ears are dull of hearing, and their eyes they have closed; lest at any time they should see with [their] eyes, and hear with [their] ears, and should understand with [their] heart, and should be converted, and I should heal them. |
16 Maar uw ogen zijn zalig omdat zij zien, en uw oren omdat zij horen. |
16 Maar zalig zijn ùwe ogen, omdat zij zien, en ùwe oren, omdat zij horen. |
16 Uw ogen daarentegen zijn zalig omdat zij zien en uw oren omdat zij horen. |
16 Maar uw ogen zijn zalig, omdat zij zien en uw oren, omdat zij horen. |
16 But blessed [are] your eyes, for they see: and your ears, for they hear. |
17 Want voorwaar, Ik zeg u dat veel profeten en rechtvaardigen verlangd hebben te zien wat u ziet, en zij hebben het niet gezien; en te horen wat u hoort, en zij hebben het niet gehoord. |
17 Want voorwaar, ik zeg u: Vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien hetgeen gij ziet, en hebben het niet gezien, en te horen hetgeen gij hoort, en hebben het niet gehoord. |
17 Waarlijk, ik zeg u, vele profeten en rechtschapenen hebben begeerd te zien wat gij aanschouwt, maar zagen het niet, en te horen wat gij hoort, maar hoorden het niet. |
17 Voorwaar, Ik zeg u: Vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien wat gij ziet, en zij hebben het niet gezien, en te horen wat gij hoort, en zij hebben het niet gehoord. |
17 For verily I say unto you, That many prophets and righteous [men] have desired to see [those things] which ye see, and have not seen [them]; and to hear [those things] which ye hear, and have not heard [them]. |
18 Luistert ú dan naar de gelijkenis van de zaaier. |
18 Gijlieden dan, hoort de gelijkenis van den zaadzaaier. |
18 Verneemt gij dus de gelijkenis van den zaaier. |
18 Gij nu, hoort de gelijkenis van de zaaier. |
18 Hear ye therefore the parable of the sower. |
19 Als iemand het Woord van het Koninkrijk hoort en het niet begrijpt, dan komt de boze en rukt weg wat in zijn hart gezaaid was; dat is hij bij wie langs de weg gezaaid is. |
19 Als iemand het woord van het rijk hoort en niet verstaat, dan komt de boze en rukt weg hetgeen gezaaid is in zijn hart; deze is het, die bij den weg gezaaid is. |
19 Wanneer iemand het woord van het Koninkrijk hoort en niet verstaat, dan komt de Boze en rooft wat in zijn hart gezaaid is; dit is de weg waarlangs het zaad gevallen is. |
19 Bij een ieder, die het woord van het Koninkrijk hoort en het niet verstaat, komt de boze en rooft wat in zijn hart gezaaid is: dat is de langs de weg gezaaide. |
19 When any one heareth the word of the kingdom, and understandeth [it] not, then cometh the wicked [one], and catcheth away that which was sown in his heart. This is he which received seed by the way side. |
20 Maar bij wie op de steenachtige grond gezaaid is, dat is hij die het Woord hoort en dat meteen met vreugde ontvangt. |
20 Maar die in steenachtigen grond gezaaid is, is degeen, die het woord hoort, en het terstond met vreugde aanneemt; |
20 De steenachtige plaats waarop het zaad viel, dat is hij die het woord hoort en dadelijk met vreugde aanneemt; |
20 De op steenachtige plaatsen gezaaide is hij, die het woord hoort en het terstond met blijdschap aanneemt; |
20 But he that received the seed into stony places, the same is he that heareth the word, and anon with joy receiveth it; |
21 Hij heeft echter geen wortel in zichzelf, maar hij is iemand van het ogenblik; en als er verdrukking of vervolging komt omwille van het Woord, struikelt hij meteen. |
21 doch hij heeft geen wortel in zich, maar hij is slechts voor een tijd en wanneer er verdrukking of vervolging ontstaat om des woords wil, ergert hij zich terstond. |
21 doch hij heeft geen wortel in zichzelf, maar is een mens van het ogenblik: bij druk of vervolging om het woord komt hij aanstonds ten val. |
21 Maar hij heeft geen wortel in zich, doch is iemand van het ogenblik; wanneer echter verdrukking of vervolging komt om der wille van het woord, komt hij terstond ten val. |
21 Yet hath he not root in himself, but dureth for a while: for when tribulation or persecution ariseth because of the word, by and by he is offended. |
22 En bij wie in de dorens gezaaid is, dat is hij die het Woord hoort; maar de zorgen van deze wereld en de verleiding van de rijkdom verstikken het Woord, en het wordt onvruchtbaar. |
22 En die onder de doornen gezaaid is, is degeen die het woord hoort; en de zorg dezer wereld en het bedrog des rijkdoms verstikt het woord, en het draagt geen vrucht. |
22 De doornen waartussen het zaad gevallen is, dat is hij die het woord hoort, en de wereldse zorgen en de verleiding van den rijkdom verstikken het en het blijft onvruchtbaar. |
22 De in de dorens gezaaide is hij, die het woord hoort, en de zorg van de wereld en het bedrog van de rijkdom verstikt het woord en hij wordt onvruchtbaar. |
22 He also that received seed among the thorns is he that heareth the word; and the care of this world, and the deceitfulness of riches, choke the word, and he becometh unfruitful. |
23 Bij wie in de goede aarde gezaaid is, dat is hij die het Woord hoort en begrijpt, die ook vrucht draagt en voortbrengt, de één honderd-, de ander zestig-, en de ander dertigvoudig. |
23 Maar die in het goede land gezaaid is, is degeen, die het woord hoort en het verstaat, en dan ook vrucht voortbrengt; en het draagt deels honderdvoudig, deels zestigvoudig, deels dertigvoudig. |
23 En de goede aarde waarop het zaad viel, dat is hij die het woord hoort en verstaat, die vrucht draagt en of honderd [voud], of zestig [voud], of dertigvoud voortbrengt. |
23 De in goede aarde gezaaide is hij, die het woord hoort en verstaat, die dan ook vrucht draagt en oplevert, deels honderdvoudig, deels zestigvoudig, deels dertigvoudig. |
23 But he that received seed into the good ground is he that heareth the word, and understandeth [it]; which also beareth fruit, and bringeth forth, some an hundredfold, some sixty, some thirty. |
24 Een andere gelijkenis hield Hij hun voor. Hij zei: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan iemand die goed zaad zaaide in zijn akker. |
24 Hij stelde hun ene andere gelijkenis voor, en zeide: Het hemelrijk is gelijk een mens, die goed zaad in zijnen akker zaaide. |
24 Een andere gelijkenis hield hij hun aldus voor: Het gaat met het Koninkrijk der hemelen als met een mens die goed zaad in zijn akker zaaide: |
24 Nog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zeide: Het Koninkrijk der hemelen komt overeen met iemand, die goed zaad gezaaid had in zijn akker. |
24 Another parable put he forth unto them, saying, The kingdom of heaven is likened unto a man which sowed good seed in his field: |
25 Maar toen de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide onkruid tussen de tarwe, en ging weg. |
25 Doch terwijl de lieden sliepen, kwam zijn vijand en zaaide onkruid tussen de tarwe, en ging van daar. |
25 maar toen de mensen sliepen, kwam zijn vijand, zaaide onkruid tussen de tarwe en ging heen. |
25 Doch terwijl de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen het koren, en ging weg. |
25 But while men slept, his enemy came and sowed tares among the wheat, and went his way. |
26 Toen het gewas opkwam en vrucht voortbracht, kwam ook het onkruid tevoorschijn. |
26 Toen nu het kruid wies en vrucht voortbracht, vond men ook het onkruid. |
26 Toen nu het graan ontkiemde en vrucht begon te krijgen, vertoonde zich ook het onkruid. |
26 Toen het graan opkwam en vrucht zette, toen kwam ook het onkruid te voorschijn. |
26 But when the blade was sprung up, and brought forth fruit, then appeared the tares also. |
27 De slaven van de heer des huizes gingen naar hem toe en zeiden: Heer, hebt u niet goed zaad in uw akker gezaaid? Waar komt dan dit onkruid vandaan? |
27 Toen traden de knechten tot den huisvader en zeiden: Heer, hebt gij niet goed zaad in uwen akker gezaaid? Vanwaar heeft hij dan dit onkruid? |
27 De slaven van den eigenaar kwamen bij hem en zeiden: Heer, hebt gij niet goed zaad op uw akker gezaaid; hoe komt hij dan aan dat onkruid? |
27 Daarna kwamen de slaven van de eigenaar en zeiden tot hem: Heer, hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Hoe komt hij dan aan onkruid? |
27 So the servants of the householder came and said unto him, Sir, didst not thou sow good seed in thy field? from whence then hath it tares? |
28 Hij zei tegen hen: Een vijandig mens heeft dat gedaan. De slaven zeiden tegen hem: Wilt u dan dat wij erheen gaan en het verzamelen? |
28 En hij zeide tot hen: Een vijandig mens heeft dit gedaan. Toen zeiden de knechten: Wilt gij dan dat wij heengaan en het uitwieden? |
28 Hij zeide: Een vijandig mens heeft dat gedaan. Nu vroegen de slaven hem: Wilt gij dan dat wij het gaan uitwieden? |
28 Hij zeide tot hen: Dat heeft een vijandig mens gedaan. |
28 He said unto them, An enemy hath done this. The servants said unto him, Wilt thou then that we go and gather them up? |
29 Maar hij zei: Nee, opdat u bij het verzamelen van het onkruid niet misschien tegelijk ook de tarwe zelf uittrekt. |
29 Maar hij zeide: Neen, opdat gij niet misschien de tarwe mede uittrekt, als gij het onkruid uitwiedt. |
29 Maar hij zeide: Neen. Gij mocht eens bij het uitwieden van het onkruid tegelijk de tarwe uittrekken. |
29 De slaven zeiden tot hem: Wilt gij dan, dat wij het bijeenhalen? Hij zeide: Neen, want bij het bijeenhalen van het onkruid zoudt gij tevens het koren kunnen uittrekken. |
29 But he said, Nay; lest while ye gather up the tares, ye root up also the wheat with them. |
30 Laat ze allebei samen tot de oogst opgroeien, en in de oogsttijd zal ik tegen de maaiers zeggen: Verzamel eerst het onkruid en bind het in bossen om het te verbranden, maar breng de tarwe bijeen in mijn schuur. |
30 Laat ze beide te zamen wassen tot den oogst; en ten tijde van den oogst zal ik tot de maaiers zeggen: Vergadert eerst het onkruid en bindt het in bundels, opdat men het verbrande; maar vergadert de tarwe in mijne schuur. |
30 Laat ze beide opgroeien tot aan den oogst; en in den oogsttijd zal ik aan de maaiers zeggen: Brengt eerst het onkruid bijeen en bindt het aan bossen om het te verbranden, maar brengt de tarwe in mijn schuur. |
30 Laat beide samen opgroeien tot de oogst. En in de oogsttijd zal ik tot de maaiers zeggen: Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden, maar brengt het koren bijeen in mijn schuur. |
30 Let both grow together until the harvest: and in the time of harvest I will say to the reapers, Gather ye together first the tares, and bind them in bundles to burn them: but gather the wheat into my barn. |
31 Een andere gelijkenis hield Hij hun voor. Hij zei: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaad, dat iemand nam en in zijn akker zaaide. |
31 Een andere gelijkenis stelde hij hun voor, en zeide: Het hemelrijk is gelijk een mostaardzaad, dat een mens nam en in zijnen akker zaaide: |
31 Een andere gelijkenis hield hij hun aldus voor: Het gaat met het Koninkrijk der hemelen als met een mosterdzaadje, dat iemand nam en op zijn akker zaaide. |
31 Nog een gelijkenis hield Hij hun voor en Hij zeide: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand nam en in zijn akker zaaide. |
31 Another parable put he forth unto them, saying, The kingdom of heaven is like to a grain of mustard seed, which a man took, and sowed in his field: |
32 Dat is wel het kleinste van al de zaden, maar als het opgegroeid is, is het het grootste van de tuingewassen en het wordt een boom, zodat de vogels in de lucht een nest komen maken in zijn takken. |
32 hetwelk wel het kleinste is onder alle zaden, maar, als het opwast, het grootste is onder de moeskruiden, en een boom wordt, zodat de vogelen des hemels komen en wonen in zijne takken. |
32 Het is wel het kleinste van alle zaden, maar wanneer het opwast, is het groter dan de moeskruiden en wordt een boom; zodat de vogelen des hemels in zijn takken komen nestelen. |
32 Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het volgroeid is, is het groter dan de tuingewassen en het wordt een boom, zodat de vogelen des hemels in zijn takken kunnen nestelen. |
32 Which indeed is the least of all seeds: but when it is grown, it is the greatest among herbs, and becometh a tree, so that the birds of the air come and lodge in the branches thereof. |
33 Een andere gelijkenis sprak Hij tot hen: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan zuurdeeg, dat een vrouw nam en in drie maten meel deed, totdat het helemaal doorzuurd was. |
33 Ene andere gelijkenis sprak hij tot hen: Het hemelrijk is gelijk een zuurdeeg, hetwelk ene vrouw nam en vermengde onder drie maten meel, totdat het geheel gezuurd werd. |
33 Een andere gelijkenis verhaalde hij hun: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan zuurdeesem, door een vrouw in drie schepels meel gemengd, totdat dit geheel was gegist. |
33 Nog een gelijkenis sprak Hij tot hen: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdesem, welke een vrouw nam en in drie maten meel deed, totdat het geheel doorzuurd was. |
33 Another parable spake he unto them; The kingdom of heaven is like unto leaven, which a woman took, and hid in three measures of meal, till the whole was leavened. |
34 Al deze dingen sprak Jezus tot de menigte door gelijkenissen, en zonder gelijkenis sprak Hij tot hen niet, |
34 Dit alles sprak Jezus door gelijkenissen tot het volk, en zonder gelijkenissen sprak hij niet tot hen; |
34 Dit alles sprak Jezus voor de scharen in gelijkenissen, en zonder gelijkenis sprak hij tot hen niet; |
34 Dit alles zeide Jezus in gelijkenissen tot de scharen en zonder gelijkenis zeide Hij niets tot hen, |
34 All these things spake Jesus unto the multitude in parables; and without a parable spake he not unto them: |
35 opdat vervuld zou worden wat gesproken is door de profeet, toen hij zei: Ik zal Mijn mond opendoen met gelijkenissen; Ik zal over dingen spreken die verborgen waren vanaf de grondlegging van de wereld. |
35 opdat vervuld werd hetgeen gezegd is door den profeet, zeggende: "lk wil mijnen mond opendoen in gelijkenissen, en wil uitspreken de verborgenheden van het begin der wereld." |
35 opdat vervuld zou worden wat door den profeet gezegd is: Ik zal mijn mond openen in gelijkenissen, uitbrengen wat van den beginne verborgen is. |
35 Opdat vervuld zou worden het woord, gesproken door de profeet, toen hij zeide: Ik zal mijn mond opendoen met gelijkenissen, Ik zal verkondigen wat sinds de grondlegging der wereld verborgen gebleven is. |
35 That it might be fulfilled which was spoken by the prophet, saying, I will open my mouth in parables; I will utter things which have been kept secret from the foundation of the world. |
36 Toen Jezus de menigte had laten weggaan, ging Hij naar huis. En Zijn discipelen kwamen bij Hem en zeiden: Verklaar ons de gelijkenis van het onkruid op de akker. |
36 Toen liet Jezus het volk van zich, en ging naar huis. En zijne jongeren traden tot hem, en zeiden: Verklaar ons deze gelijkenis van het onkruid op den akker. |
36 Toen liet hij de scharen van zich gaan en ging naar huis. Nu kwamen zijn leerlingen tot hem met het verzoek: Leg ons de gelijkenis van het onkruid op den akker uit. |
36 Toen liet Hij de scharen gaan en ging naar huis. En zijn discipelen kwamen bij Hem en zeiden: Maak ons de gelijkenis van het onkruid in de akker duidelijk. |
36 Then Jesus sent the multitude away, and went into the house: and his disciples came unto him, saying, Declare unto us the parable of the tares of the field. |
37 Hij antwoordde en zei tegen hen: Hij die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen. |
37 Hij antwoordde en zeide tot hen: Die het goede zaad zaait is des Mensen Zoon; |
37 Hij gaf ten antwoord: Hij die het goede zaad zaait is de Mensenzoon, |
37 Hij antwoordde en zeide: Die het goede zaad zaait, is de Zoon des mensen; |
37 He answered and said unto them, He that soweth the good seed is the Son of man; |
38 De akker is de wereld, het goede zaad zijn de kinderen van het Koninkrijk en het onkruid zijn de kinderen van de boze. |
38 de akker is de wereld; het goede zaad zijn de kinderen des rijks; het onkruid zijn de kinderen der boosheid; |
38 de akker is de wereld, het goede zaad zijn de zonen des Koninkrijks, het onkruid de zonen van den Boze, |
38 De akker is de wereld; het goede zaad, dat zijn de kinderen van het Koninkrijk; |
38 The field is the world; the good seed are the children of the kingdom; but the tares are the children of the wicked [one]; |
39 De vijand die het gezaaid heeft, is de duivel; de oogst is de voleinding van de wereld en de maaiers zijn engelen. |
39 de vijand, die het zaait, is de duivel; de oogst is het einde der wereld; de maaiers zijn de Engelen. |
39 de vijand die het zaait is de Duivel, de oogst is de voleinding der wereld, de maaiers zijn de engelen. |
39 Het onkruid zijn de kinderen van de boze; de vijand, die het gezaaid heeft, is de duivel; de oogst is de voleinding der wereld; de maaiers zijn de engelen. |
39 The enemy that sowed them is the devil; the harvest is the end of the world; and the reapers are the angels. |
40 Zoals dan het onkruid verzameld en met vuur verbrand wordt, zo zal het ook zijn bij de voleinding van deze wereld: |
40 Gelijk men nu het onkruid uitwiedt en met vuur verbrandt, zo zal het ook zijn op het einde dezer wereld. |
40 Dus, evenals het onkruid verzameld en met vuur verbrand wordt, zo zal het geschieden bij de voleinding der wereld: |
40 Zoals nu het onkruid verzameld wordt en met vuur verbrand, zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. |
40 As therefore the tares are gathered and burned in the fire; so shall it be in the end of this world. |
41 de Zoon des mensen zal Zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit Zijn Koninkrijk verzamelen alle struikelblokken, en hen die de wetteloosheid doen, |
41 Des Mensen Zoon zal zijne Engelen zenden, en zij zullen vergaderen uit zijn rijk alle ergernissen, en degenen die onrecht doen, |
41 de Mensenzoon zal zijn engelen uitzenden, en zij zullen uit zÿn Koninkrijk alle verleiders en ongehoorzamen aan de wet verzamelen |
41 De Zoon des mensen zal zijn engelen uitzenden en zij zullen uit zijn Koninkrijk verzamelen al wat tot zonde verleidt en hen, die de ongerechtigheid bedrijven, |
41 The Son of man shall send forth his angels, and they shall gather out of his kingdom all things that offend, and them which do iniquity; |
42 en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal gejammer zijn en tandengeknars. |
42 en zij zullen ze in den gloeienden oven werpen: daar zal geween zijn en geknars der tanden. |
42 en in den vuuroven werpen; daar zal geween en tandengeknars zijn. |
42 En zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. |
42 And shall cast them into a furnace of fire: there shall be wailing and gnashing of teeth. |
43 Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon, in het Koninkrijk van hun Vader. Wie oren heeft om te horen, laat hij horen. |
43 Dan zullen de rechtvaardigen blinken als de zon in huns Vaders rijk. Wie oren heeft om te horen, die hore. |
43 Dan zullen de rechtschapenen in het Koninkrijk van hun Vader schitteren als de zon. Wie oren heeft hore! |
43 Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon in het Koninkrijk huns Vaders. Wie oren heeft, die hore! |
43 Then shall the righteous shine forth as the sun in the kingdom of their Father. Who hath ears to hear, let him hear. |
44 Het Koninkrijk der hemelen is ook gelijk aan een schat, in de akker verborgen, die iemand vond en verborg; en van blijdschap daarover gaat hij heen en verkoopt alles wat hij heeft, en koopt die akker. |
44 Wederom is het hemelrijk gelijk een verborgen schat in den akker, dien een mens vond en verborg; en van blijdschap daarover ging hij heen, en verkocht al wat hij had, en kocht dien akker. |
44 Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een in een akker verborgen schat; iemand vindt dien, verbergt hem, gaat vol vreugde daarover alwat hij bezit verkopen en koopt dien akker. |
44 Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een schat, verborgen in een akker, die een mens ontdekte en verborg, en in zijn blijdschap erover gaat hij heen en verkoopt al wat hij heeft en koopt die akker. |
44 Again, the kingdom of heaven is like unto treasure hid in a field; the which when a man hath found, he hideth, and for joy thereof goeth and selleth all that he hath, and buyeth that field. |
45 Ook is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman die mooie parels zoekt. |
45 Wederom is het hemelrijk gelijk een koopman, die schone parelen zocht. |
45 Ook gaat het met het Koninkrijk der hemelen als met een koopman die naar schone paarlen zoekt: |
45 Evenzo is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een koopman, die schone parelen zocht. |
45 Again, the kingdom of heaven is like unto a merchant man, seeking goodly pearls: |
46 Toen hij één parel van grote waarde gevonden had, ging hij heen en verkocht alles wat hij had, en hij kocht hem. |
46 En toen hij ééne kostelijke parel vond, ging hij heen en verkocht al wat hij had, en kocht die. |
46 toen hij er een van buitengewone waarde vond, ging hij alwat hij bezat te gelde maken en kocht die parel. |
46 Toen hij een kostbare parel gevonden had, ging hij heen en verkocht al wat hij had, en kocht die. |
46 Who, when he had found one pearl of great price, went and sold all that he had, and bought it. |
47 Het Koninkrijk der hemelen is ook gelijk aan een net, uitgeworpen in de zee, dat allerlei soorten vissen bijeenbrengt. |
47 Wederom is het hemelrijk gelijk een net, dat in zee geworpen is, en waarmede men van allerlei soort vangt. |
47 Verder gaat het met het Koninkrijk der hemelen als met een net dat in zee geworpen is en van allerlei verzamelt; |
47 Evenzo is het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een sleepnet, neergelaten in de zee, dat allerlei bijeenbrengt. |
47 Again, the kingdom of heaven is like unto a net, that was cast into the sea, and gathered of every kind: |
48 Als het vol geworden is, trekken de vissers het op de oever. Ze gaan zitten en verzamelen de goede vissen in vaten, maar de slechte gooien zij weg. |
48 Als het nu vol is, trekken zij het op aan den oever, en zetten zich neder, en lezen het goede in een vat te zamen, maar het slechte werpen zij weg. |
48 wanneer het vol is, trekken zij het op den oever, gaan zitten, zoeken het bruikbare er uit en werpen dat in de manden; het ontuig gooien zij weg. |
48 Wanneer het vol is, haalt men het op de oever, en zet zich neer en verzamelt het goede in vaten, doch het ondeugdelijke werpt men weg. |
48 Which, when it was full, they drew to shore, and sat down, and gathered the good into vessels, but cast the bad away. |
49 Zo zal het bij de voleinding van de wereld zijn: de engelen zullen uitgaan en de slechten uit het midden van de rechtvaardigen afzonderen, |
49 Zo zal het ook zijn op het einde der wereld: de Engelen zullen uitgaan en de bozen van de rechtvaardigen scheiden, |
49 Zo zal het in de voleinding der wereld gaan: de engelen gaan dan uit, halen de bozen midden uit de rechtschapenen |
49 Zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen, |
49 So shall it be at the end of the world: the angels shall come forth, and sever the wicked from among the just, |
50 en zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal gejammer zijn en tandengeknars. |
50 en zij zullen ze in den gloeienden oven werpen; daar zal geween zijn en geknars der tanden. |
50 en werpen ze in den vuuroven; daar zal geween en tandengeknars zijn. |
50 En zij zullen hen in de vurige oven werpen; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. |
50 And shall cast them into the furnace of fire: there shall be wailing and gnashing of teeth. |
51 Jezus zei tegen hen: Hebt u dit alles begrepen? Zij zeiden tegen Hem: Ja, Heere. |
51 En Jezus zeide tot hen: Hebt gij dit alles verstaan? Zij zeiden: Ja, Heer. |
51 Verstaat gij dit alles? Zij zeiden tot hem: Ja. |
51 Hebt gij dit alles verstaan? Zij zeiden tot Hem: Ja. |
51 Jesus saith unto them, Have ye understood all these things? They say unto him, Yea, Lord. |
52 Hij zei tegen hen: Daarom, iedere schriftgeleerde, in het Koninkrijk der hemelen onderwezen, is gelijk aan een heer des huizes die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen tevoorschijn haalt. |
52 Toen zeide hij tot hen: Daarom is ieder schriftgeleerde, die tot het hemelrijk onderwezen is, gelijk een huisvader, die uit zijnen schat nieuw en oud voortbrengt. |
52 Hij zeide tot hen: Daarom is ieder schriftgeleerde die onderwezen is voor het Koninkrijk der hemelen gelijk aan een heer des huizes die uit zijn voorraadkamer nieuwe en oude dingen tevoorschijn brengt. |
52 Hij zeide tot hen: Daarom is iedere schriftgeleerde, die een discipel geworden is van het Koninkrijk der hemelen, gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt. |
52 Then said he unto them, Therefore every scribe [which is] instructed unto the kingdom of heaven is like unto a man [that is] an householder, which bringeth forth out of his treasure [things] new and old. |
53 En toen Jezus deze gelijkenissen geëindigd had, gebeurde het dat Hij vandaar vertrok. |
53 En het geschiedde, toen Jezus deze gelijkenissen geëindigd had, dat hij van daar ging. |
53 Toen Jezus met al deze gelijkenissen ten einde was, vertrok hij van daar, |
53 En het geschiedde, toen Jezus deze gelijkenissen ten einde gebracht had, dat Hij vandaar wegging. |
53 And it came to pass, [that] when Jesus had finished these parables, he departed thence. |
54 En Hij kwam in Zijn vaderstad en onderwees hen in hun synagoge, zodat zij versteld stonden en zeiden: Waar heeft Deze die wijsheid en krachten vandaan? |
54 En hij kwam in zijne vaderstad, en leerde hen in hunne synagoge, zodat zij zich ontzetten en zeiden: Hoe komt deze aan zulke wijsheid en zulke wonderkrachten? |
54 en in zijn vaderstad gekomen, leerde hij hun in hun synagoge; zodat zij versteld stonden en zeiden: Van waar heeft deze die wijsheid en die wonderkrachten? |
54 En in zijn vaderstad gekomen, leerde Hij hen in hun synagoge, zodat zij versteld stonden en zeiden: Vanwaar heeft Hij die wijsheid en die krachten? |
54 And when he was come into his own country, he taught them in their synagogue, insomuch that they were astonished, and said, Whence hath this [man] this wisdom, and [these] mighty works? |
55 Is Dit niet de Zoon van de timmerman? En heet Zijn moeder niet Maria, en Zijn broers Jakobus en Joses, en Simon en Judas? |
55 Is hij niet des timmermans zoon? Heet zijne moeder niet Maria, en zijne broeders Jakobus en Joses en Simon en Judas? |
55 Is hij niet de zoon van den timmerman? Heet zijn moeder niet Maria, en zijn broeders Jacobus, Jozef, Simon en Judas? |
55 Is dit niet de zoon van de timmerman? Heet zijn moeder niet Maria en zijn broeders Jakobus en Jozef en Simon en Judas? |
55 Is not this the carpenter's son? is not his mother called Mary? and his brethren, James, and Joses, and Simon, and Judas? |
56 En Zijn zusters, zijn zij niet allen onder ons? Waar heeft Deze dan dit alles vandaan? |
56 En zijne zusters, zijn zij niet allen bij ons? Vanwaar komt hij dan aan dit alles? |
56 En zijn zusters, wonen zij niet allen onder ons? Van waar heeft hij dan dit alles? |
56 En behoren zijn zusters niet allen bij ons? Vanwaar heeft Hij dan dit alles? |
56 And his sisters, are they not all with us? Whence then hath this [man] all these things? |
57 En zij namen aanstoot aan Hem. Maar Jezus zei tegen hen: Een profeet is niet ongeëerd, behalve in zijn vaderstad en in zijn huis. |
57 En zij ergerden zich aan hem. Maar Jezus zeide tot hen: Een profeet geldt nergens minder dan in zijn vaderstad en in zijn huis. |
57 Zo was hij hun een aanstoot. Maar Jezus zeide tot hen: Een profeet is alleen ongeeerd in zijn vaderland en huis. |
57 En zij namen aanstoot aan Hem. Maar Jezus zeide tot hen: Een profeet is alleen in zijn vaderstad en in zijn huis ongeeerd. |
57 And they were offended in him. But Jesus said unto them, A prophet is not without honour, save in his own country, and in his own house. |
58 En Hij deed daar niet veel krachten vanwege hun ongeloof. |
58 En hij deed aldaar niet vele tekenen vanwege hun ongeloof. |
58 En hij deed daar met veel wonderen vanwege hun ongeloof. |
58 En Hij deed daar niet vele krachten wegens hun ongeloof. |
58 And he did not many mighty works there because of their unbelief. |