|
1 Dan zal het Koninkrijk der hemelen gelijk zijn aan tien meisjes, die hun lampen namen en op weg gingen, de bruidegom tegemoet. |
1 Dan zal het met het Koninkrijk der hemelen gaan als met tien meisjes, die met haar lampen den bruidegom tegemoet gingen. |
1 Dan zal het Koninkrijk der hemelen vergeleken worden met tien maagden, die haar lampen namen en uittrokken, de bruidegom tegemoet. |
1 Alors le royaume des cieux sera semblable à dix vierges qui, ayant pris leurs lampes, allèrent à la rencontre de l'époux. |
2 Vijf van hen waren wijs en vijf waren dwaas. |
2 Vijf van haar waren wijs, vijf dwaas. |
2 En vijf van haar waren dwaas en vijf waren wijs. |
2 Cinq d'entre elles étaient folles, et cinq sages. |
3 Zij die dwaas waren, namen wel hun lampen maar geen olie met zich mee. |
3 Want de dwaze namen, toen zij haar lampen meenamen, geen olie mee; |
3 Want de dwaze namen haar lampen mede, maar geen olie; |
3 Les folles, en prenant leurs lampes, ne prirent point d'huile avec elles; |
4 De wijzen namen met hun lampen ook olie mee in hun kruikjes. |
4 de wijze namen behalve de lampen ook olie in kruiken mee. |
4 Doch de wijze namen olie in haar kruiken, met haar lampen. |
4 mais les sages prirent, avec leurs lampes, de l'huile dans des vases. |
5 Toen de bruidegom uitbleef, werden zij allen slaperig en vielen in slaap. |
5 Toen de bruidegom lang uitbleef, werden zij allen slaperig en sluimerden in. |
5 Terwijl de bruidegom uitbleef, werden zij allen slaperig en sliepen in. |
5 Comme l'époux tardait, toutes s'assoupirent et s'endormirent. |
6 En te middernacht klonk er een geroep: Zie, de bruidegom komt, ga naar buiten, hem tegemoet! |
6 En te middernacht riep men: Daar komt de bruidegom! Naar buiten, hem tegemoet! |
6 En midden in de nacht klonk een geroep: De bruidegom, zie, gaat uit hem tegemoet! |
6 Au milieu de la nuit, on cria: Voici l'époux, allez à sa rencontre! |
7 Toen stonden al die meisjes op en maakten hun lampen in orde. |
7 Toen stonden al die meisjes op en maakten haar lampen in orde. |
7 Toen stonden al die maagden op en brachten haar lampen in orde. |
7 Alors toutes ces vierges se réveillèrent, et préparèrent leurs lampes. |
8 De dwazen zeiden tegen de wijzen: Geef ons van uw olie, want onze lampen gaan uit. |
8 Nu zeiden de dwaze tot de wijze: Geeft ons van uw olie; want onze lampen gaan uit. |
8 En de dwaze zeiden tot de wijze: Geeft ons van uw olie, want onze lampen gaan uit. |
8 Les folles dirent aux sages: Donnez-nous de votre huile, car nos lampes s'éteignent. |
9 Maar de wijzen antwoordden: In geen geval, anders is er misschien niet genoeg voor ons en u. Ga liever naar de verkopers en koop olie voor uzelf. |
9 Maar de wijze antwoordden: Neen, dan zou er misschien voor ons en u niet genoeg zijn; gaat liever naar de winkeliers en koopt voor uzelf. |
9 Maar de wijze antwoordden en zeiden: Neen, er mocht niet genoeg zijn voor ons en voor u; gaat liever naar de verkopers en koopt voor uzelf. |
9 Les sages répondirent: Non; il n'y en aurait pas assez pour nous et pour vous; allez plutôt chez ceux qui en vendent, et achetez-en pour vous. |
10 Toen zij weggingen om olie te kopen, kwam de bruidegom; en zij die gereed waren, gingen met hem naar binnen naar de bruiloft, en de deur werd gesloten. |
10 Doch toen zij heengingen om te kopen kwam de bruidegom en gingen zij die gereed waren met hem in tot de bruiloft, en de deur werd gesloten. |
10 Doch terwijl ze heengingen om te kopen, kwam de bruidegom, en die gereed waren, gingen met hem de bruiloftszaal binnen, en de deur werd gesloten. |
10 Pendant qu'elles allaient en acheter, l'époux arriva; celles qui étaient prêtes entrèrent avec lui dans la salle des noces, et la porte fut fermée. |
11 Later kwamen ook de andere meisjes, die zeiden: Heer, heer, doe ons open! |
11 Later kwamen ook de andere meisjes en zeiden: Heer, heer, doe ons open! |
11 Later kwamen ook de andere maagden en zeiden: Heer, heer, doe ons open! |
11 Plus tard, les autres vierges vinrent, et dirent: Seigneur, Seigneur, ouvre-nous. |
12 Hij antwoordde en zei: Voorwaar, ik zeg u: ik ken u niet. |
12 Maar hij gaf ten antwoord: Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet. |
12 Maar hij antwoordde en zeide: Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet. |
12 Mais il répondit: Je vous le dis en vérité, je ne vous connais pas. |
13 Wees dan waakzaam, want u weet de dag en ook het uur niet waarop de Zoon des mensen komen zal. |
13 Waakt dan; want gij kent dag noch uur. |
13 Waakt dan, want gij weet de dag noch het uur. |
13 Veillez donc, puisque vous ne savez ni le jour, ni l'heure. |
14 Want het is als iemand die naar het buitenland ging, zijn eigen slaven bij zich riep en hun zijn bezittingen toevertrouwde. |
14 Want het is er mee als met een man die, toen hij op reis ging, zijn slaven ontbood en hun zijn geld overhandigde; |
14 Want het is als een mens, die bij zijn vertrek naar het buitenland zijn slaven riep en hun zijn bezit toevertrouwde. |
14 Il en sera comme d'un homme qui, partant pour un voyage, appela ses serviteurs, et leur remit ses biens. |
15 En aan de één gaf hij vijf talenten, aan de ander twee en aan de derde één, ieder naar zijn bekwaamheid, en hij reisde meteen weg. |
15 den enen gaf hij vijf talenten, den tweeden twee, den derden een, ieder naar zijn bekwaamheid. Toen reisde hij af. |
15 En de een gaf hij vijf talenten, een ander twee, een derde een, een ieder naar zijn bekwaamheid, en hij reisde buitenslands. |
15 Il donna cinq talents à l'un, deux à l'autre, et un au troisième, à chacun selon sa capacité, et il partit. Aussitôt |
16 Hij die de vijf talenten ontvangen had, ging weg en handelde daarmee en hij verdiende vijf andere talenten erbij. |
16 Aanstonds ging hij die de vijf talenten ontvangen had er mee aan het werk, en hij won er vijf bij. |
16 Terstond ging hij, die de vijf talenten ontvangen had, op weg, en hij deed er zaken mede en verdiende er vijf bij. |
16 celui qui avait reçu les cinq talents s'en alla, les fit valoir, et il gagna cinq autres talents. |
17 Evenzo verdiende degene die de twee talenten ontvangen had, er nog twee bij. |
17 Desgelijks won ook hij die de twee ontvangen had er twee bij. |
17 Evenzo verdiende hij, die de twee talenten had, er twee bij. |
17 De même, celui qui avait reçu les deux talents en gagna deux autres. |
18 Maar hij die het ene ontvangen had, ging weg en groef een gat in de aarde en verborg het geld van zijn heer. |
18 Maar hij die het ene had gekregen groef een kuil in den grond en verborg het geld van zijn heer daarin. |
18 Maar hij, die het ene talent ontvangen had, ging heen en groef een gat in de grond en verborg het geld van zijn heer. |
18 Celui qui n'en avait reçu qu'un alla faire un creux dans la terre, et cacha l'argent de son maître. |
19 Na lange tijd kwam de heer van die slaven terug en hield afrekening met hen. |
19 Na langen tijd kwam de heer dier slaven en ging met hen afrekenen. |
19 En na lange tijd kwam de heer van die slaven en hield afrekening met hen. |
19 Longtemps après, le maître de ces serviteurs revint, et leur fit rendre compte. |
20 En degene die de vijf talenten ontvangen had, kwam en bracht nog vijf talenten bij hem, en hij zei: Heer, vijf talenten hebt u mij gegeven; zie, nog vijf talenten heb ik aan winst gemaakt. |
20 Hij die de vijf talenten had gekregen kwam en bracht vijf andere talenten, met de woorden: Heer, vijf talenten hebt gij mij toevertrouwd; zie, ik heb er vijf talenten bij gewonnen. |
20 En die de vijf talenten ontvangen had, trad toe en bracht nog vijf talenten bovendien, zeggende: Heer, vijf talenten hebt gij mij toevertrouwd: zie, ik heb er vijf talenten bij verdiend. |
20 Celui qui avait reçu les cinq talents s'approcha, en apportant cinq autres talents, et il dit: Seigneur, tu m'as remis cinq talents; voici, j'en ai gagné cinq autres. |
21 Zijn heer zei tegen hem: Goed gedaan, goede en trouwe slaaf, over weinig bent u trouw geweest, over veel zal ik u aanstellen; ga in, in de vreugde van uw heer. |
21 Tot hem zeide zijn heer: Wel gedaan, brave en trouwe slaaf! over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u aanstellen, kom op het feestmaal van uw heer. |
21 Zijn heer zeide tot hem. Wel gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer. |
21 Son maître lui dit: C'est bien, bon et fidèle serviteur; tu as été fidèle en peu de chose, je te confierai beaucoup; entre dans la joie de ton maître. |
22 En degene die de twee talenten ontvangen had, kwam ook naar hem toe en zei: Heer, twee talenten hebt u mij gegeven, zie, twee andere talenten heb ik aan winst gemaakt. |
22 Toen kwam die van de twee talenten nader en zeide: Heer, twee talenten hebt gij mij terhand gesteld; zie, ik heb er twee bij gewonnen. |
22 Die met de twee talenten trad ook toe en zeide: Heer, twee talenten hebt gij mij toevertrouwd; zie, ik heb er twee talenten bij verdiend. |
22 Celui qui avait reçu les deux talents s'approcha aussi, et il dit: Seigneur, tu m'as remis deux talents; voici, j'en ai gagné deux autres. |
23 Zijn heer zei tegen hem: Goed gedaan, goede en trouwe slaaf, over weinig bent u trouw geweest, over veel zal ik u aanstellen; ga in, in de vreugde van uw heer. |
23 Hem zeide de heer: Wel gedaan, brave en trouwe slaaf! over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u aanstellen; kom op het feestmaal van uw heer. |
23 Zijn heer zeide tot hem: Wel gedaan, gij goede en getrouwe slaaf, over weinig zijt gij getrouw geweest, over veel zal ik u stellen; ga in tot het feest van uw heer. |
23 Son maître lui dit: C'est bien, bon et fidèle serviteur; tu as été fidèle en peu de chose, je te confierai beaucoup; entre dans la joie de ton maître. |
24 Maar hij die het ene talent ontvangen had, kwam ook en zei: Heer, ik wist dat u een streng man bent, omdat u maait waar u niet gezaaid hebt, en inzamelt van de plaats waar u niet gestrooid hebt. |
24 Toen kwam hij die het ene talent had ontvangen en zeide: Heer, ik wist dat gij een hard mens zijt, die maait waar gij niet gezaaid, inzamelt waar gij niet uitgestrooid hebt; |
24 Nu kwam ook hij, die het ene talent ontvangen had, en zeide: Heer, ik wist van u, dat gij een hard mens zijt, die maait, waar gij niet gezaaid hebt, en die bijeenbrengt van plaatsen, waar gij niet hebt uitgestrooid. |
24 Celui qui n'avait reçu qu'un talent s'approcha ensuite, et il dit: Seigneur, je savais que tu es un homme dur, qui moissonnes où tu n'as pas semé, et qui amasses où tu n'as pas vanné; |
25 En ik ben bevreesd weggegaan en heb uw talent verborgen in de aarde; zie, hier hebt u het uwe. |
25 daarom werd ik bevreesd en ben uw talent in den grond gaan verbergen; hier hebt gij uw eigendom. |
25 En ik was bevreesd en ben heengegaan en heb uw talent in de grond verborgen; hier hebt gij het uwe. |
25 j'ai eu peur, et je suis allé cacher ton talent dans la terre; voici, prends ce qui est à toi. |
26 Maar zijn heer antwoordde en zei tegen hem: Slechte en luie slaaf, u wist dat ik maai waar ik niet gezaaid heb en van de plaats inzamel waar ik niet gestrooid heb. |
26 En hem gaf de heer ten antwoord: Gij boze en luie slaaf, wist gij dat ik maai waar ik niet heb gezaaid en inzamel waar ik niet heb uitgestrooid? |
26 En zijn heer antwoordde en zeide tot hem: Gij slechte en luie slaaf, wist gij, dat ik maai, waar ik niet gezaaid heb en bijeenbreng van plaatsen, waar ik niet heb uitgestrooid? |
26 Son maître lui répondit: Serviteur méchant et paresseux, tu savais que je moissonne où je n'ai pas semé, et que j'amasse où je n'ai pas vanné; |
27 Dan had u mijn geld aan de bankiers moeten geven, en ik zou bij mijn komst het mijne met rente teruggekregen hebben. |
27 Zo waart gij verplicht mijn geld bij de bankiers te beleggen; dan had ik bij mijn komst mijn eigendom met rente terug gekregen. |
27 Dan hadt gij mijn geld aan de bankiers moeten geven en ik zou bij mijn komst mijn eigendom met rente opgevraagd hebben. |
27 il te fallait donc remettre mon argent aux banquiers, et, à mon retour, j'aurais retiré ce qui est à moi avec un intérêt. |
28 Neem daarom het talent van hem af en geef het aan hem die de tien talenten heeft. |
28 Neemt hem dan dat ene talent af en geeft het aan hem die de tien talenten heeft; |
28 Neemt hem dan het talent af en geeft het aan hem, die de tien talenten heeft. |
28 Otez-lui donc le talent, et donnez-le à celui qui a les dix talents. |
29 Want ieder die heeft, aan hem zal gegeven worden, en hij zal overvloedig hebben; maar van hem die niet heeft, van hem zal afgenomen worden ook wat hij heeft. |
29 want aan ieder die heeft zal gegeven worden, altijd meer, maar van hem die niet heeft zal ook dat wat hij heeft afgenomen worden. |
29 Want aan een ieder, die heeft, zal gegeven worden en hij zal overvloedig hebben. Maar wie niet heeft, ook wat hij heeft, zal hem ontnomen worden. |
29 Car on donnera à celui qui a, et il sera dans l'abondance, mais à celui qui n'a pas on ôtera même ce qu'il a. |
30 En werp de onnutte slaaf uit in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars. |
30 En werpt den nuttelozen slaaf uit in de buitenste duisternis; daar zal het geween en het tandengeknars zijn. |
30 En werpt de onnutte slaaf uit in de buitenste duisternis. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars. |
30 Et le serviteur inutile, jetez-le dans les ténèbres du dehors, où il y aura des pleurs et des grincements de dents. |
31 Wanneer de Zoon des mensen komen zal in Zijn heerlijkheid en al de heilige engelen met Hem, dan zal Hij zitten op de troon van Zijn heerlijkheid. |
31 Wanneer dan de Mensenzoon in zijn heerlijkheid komt, van al de engelen omstuwd, dan zal hij plaatsnemen op zijn heerlijken troon |
31 Wanneer dan de Zoon des mensen komt in zijn heerlijkheid en al de engelen met Hem, dan zal Hij plaats nemen op de troon zijner heerlijkheid. |
31 Lorsque le Fils de l'homme viendra dans sa gloire, avec tous les anges, il s'assiéra sur le trône de sa gloire. |
32 En voor Hem zullen al de volken bijeengebracht worden, en Hij zal ze van elkaar scheiden zoals de herder de schapen van de bokken scheidt. |
32 en zullen voor hem alle volken verzameld worden. Hij zal ze dan van elkander scheiden, zo als een herder de schapen van de bokken scheidt, |
32 En al de volken zullen voor Hem verzameld worden, en Hij zal ze van elkander scheiden, zoals de herder de schapen scheidt van de bokken, |
32 Toutes les nations seront assemblées devant lui. Il séparera les uns d'avec les autres, comme le berger sépare les brebis d'avec les boucs; |
33 En Hij zal de schapen aan Zijn rechterhand zetten, maar de bokken aan Zijn linkerhand. |
33 en de schapen aan zijn rechter [hand], de bokken aan zijn linkerhand plaatsen. |
33 En Hij zal de schapen zetten aan zijn rechterhand en de bokken aan zijn linkerhand. |
33 et il mettra les brebis à sa droite, et les boucs à sa gauche. |
34 Dan zal de Koning zeggen tegen hen die aan Zijn rechterhand zijn: Kom, gezegenden van Mijn Vader, beërf het Koninkrijk dat voor u bestemd is vanaf de grondlegging van de wereld. |
34 Dan spreekt de Koning tot hen die aan zijn rechterhand staan: komt, gezegenden van mijn Vader, neemt het Koninkrijk in bezit dat voor u bereid is van de grondlegging der wereld af. |
34 Dan zal de Koning tot hen, die aan zijn rechterhand zijn, zeggen: Komt, gij gezegenden mijns Vaders, beerft het Koninkrijk, dat u bereid is van de grondlegging der wereld af. |
34 Alors le roi dira à ceux qui seront à sa droite: Venez, vous qui êtes bénis de mon Père; prenez possession du royaume qui vous a été préparé dès la fondation du monde. |
35 Want Ik had honger en u hebt Mij te eten gegeven; Ik had dorst en u hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling en u hebt Mij gastvrij onthaald. |
35 Want gij hebt toen ik honger had mij te eten gegeven, toen ik dorst had gelaafd, toen ik een vreemdeling was geherbergd, |
35 Want Ik heb honger geleden en gij hebt Mij te eten gegeven. Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij te drinken gegeven, Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij gehuisvest, |
35 Car j'ai eu faim, et vous m'avez donné à manger; j'ai eu soif, et vous m'avez donné à boire; j'étais étranger, et vous m'avez recueilli; |
36 Ik was naakt en u hebt Mij gekleed; Ik ben ziek geweest en u hebt Mij bezocht; Ik was in de gevangenis en u bent bij Mij gekomen. |
36 toen ik naakt was gekleed, toen ik ziek was naar mij omgezien, toen ik In de gevangenis was mij bezocht. |
36 Naakt en gij hebt Mij gekleed, ziek en gij hebt Mij bezocht; Ik ben in de gevangenis geweest en gij zijt tot Mij gekomen. |
36 j'étais nu, et vous m'avez vêtu; j'étais malade, et vous m'avez visité; j'étais en prison, et vous êtes venus vers moi. |
37 Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien en te eten gegeven? Of dorstig en te drinken gegeven? |
37 Dan zullen de rechtschapenen hem antwoorden: Heer, wanneer hebben wij u toen gij honger hadt gevoed, of toen gij dorst hadt gelaafd? |
37 Dan zullen de rechtvaardigen Hem antwoorden, zeggende: Here, wanneer hebben wij U hongerig gezien en hebben wij U gevoed, of dorstig en hebben wij U te drinken gegeven? |
37 Les justes lui répondront: Seigneur, quand t'avons-nous vu avoir faim, et t'avons-nous donné à manger; ou avoir soif, et t'avons-nous donné à boire? |
38 Wanneer hebben wij U als een vreemdeling gezien en gastvrij onthaald, of naakt en hebben U gekleed? |
38 Wanneer hebben wij u als vreemdeling gezien en geherbergd, of naakt en u gekleed? |
38 Wanneer hebben wij U als vreemdeling gezien en hebben U gehuisvest, of naakt, en hebben U gekleed? |
38 Quand t'avons-nous vu étranger, et t'avons-nous recueilli; ou nu, et t'avons-nous vêtu? |
39 Wanneer hebben wij U ziek gezien of in de gevangenis en zijn bij U gekomen? |
39 Wanneer hebben wij u ziek of in de gevangenis gezien en zijn tot u gekomen? |
39 Wanneer hebben wij U ziek of in de gevangenis gezien en zijn tot U gekomen? |
39 Quand t'avons-nous vu malade, ou en prison, et sommes-nous allés vers toi? |
40 En de Koning zal hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: voor zover u dit voor een van deze geringste broeders van Mij gedaan hebt, hebt u dat voor Mij gedaan. |
40 De Koning zal hun ten antwoord geven: Voorwaar, ik zeg u, voor zoveel gij dit gedaan hebt aan een van deze mijn allergeringste broeders, hebt gij het aan mij gedaan. |
40 En de Koning zal hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan een van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan. |
40 Et le roi leur répondra: Je vous le dis en vérité, toutes les fois que vous avez fait ces choses à l'un de ces plus petits de mes frères, c'est à moi que vous les avez faites. |
41 Dan zal Hij ook zeggen tegen hen die aan de linkerhand zijn: Ga weg van Mij, vervloekten, in het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bestemd is. |
41 Dan zal de Koning tot hen die aan de linkerzijde staan zeggen: Weg van mij, gevloekten! in het eeuwige vuur met u, het vuur dat bereid is voor den Duivel en zijn engelen! |
41 Dan zal Hij ook tot hen, die aan zijn linkerhand zijn, zeggen: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, naar het eeuwige vuur, dat voor de duivel en zijn engelen bereid is. |
41 Ensuite il dira à ceux qui seront à sa gauche: Retirez-vous de moi, maudits; allez dans le feu éternel qui a été préparé pour le diable et pour ses anges. |
42 Want Ik ben hongerig geweest en u hebt Mij niet te eten gegeven; Ik ben dorstig geweest en u hebt Mij niet te drinken gegeven; |
42 Want toen ik honger had hebt gij mij niet te eten gegeven, toen ik dorst had niet gelaafd, |
42 Want Ik heb honger geleden en gij hebt Mij niet te eten gegeven, Ik heb dorst geleden en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; |
42 Car j'ai eu faim, et vous ne m'avez pas donné à manger; j'ai eu soif, et vous ne m'avez pas donné à boire; |
43 Ik was een vreemdeling en u hebt Mij niet gastvrij onthaald; naakt, en u hebt Mij niet gekleed; ziek en in de gevangenis, en u hebt Mij niet bezocht. |
43 toen ik vreemdeling was niet geherbergd, toen ik naakt was niet gekleed, toen ik ziek was en in de gevangenis niet naar mij omgezien. |
43 Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij niet gehuisvest, naakt en gij hebt Mij niet gekleed, ziek en in de gevangenis en gij hebt Mij niet bezocht. |
43 j'étais étranger, et vous ne m'avez pas recueilli; j'étais nu, et vous ne m'avez pas vêtu; j'étais malade et en prison, et vous ne m'avez pas visité. |
44 Dan zullen ook dezen Hem antwoorden: Heere, wanneer hebben wij U hongerig gezien of dorstig of als een vreemdeling of naakt of ziek of in de gevangenis, en hebben U niet gediend? |
44 Dan antwoorden ook zij: Heer, wanneer hebben wij u hongerig, dorstig, vreemdeling, naakt, ziek of in de gevangenis gezien en hebben u geen dienst bewezen? |
44 Dan zullen ook zij Hem antwoorden en zeggen: Here, wanneer hebben wij U hongerig gezien, of dorstig, of als vreemdeling, of naakt of ziek, of in de gevangenis, en hebben wij U niet gediend? |
44 Ils répondront aussi: Seigneur, quand t'avons-nous vu ayant faim, ou ayant soif, ou étranger, ou nu, ou malade, ou en prison, et ne t'avons-nous pas assisté? |
45 Dan zal Hij hun antwoorden: Voorwaar, Ik zeg u: voor zover u dit voor een van deze geringsten niet gedaan hebt, hebt u het ook niet voor Mij gedaan. |
45 Daarop geeft hij hun ten antwoord: Voorwaar, ik zeg u, voor zoveel gij dit niet gedaan hebt aan een van deze allergeringsten, hebt gij het aan mij niet gedaan. |
45 Dan zal Hij hun antwoorden en zeggen: Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan een van deze minsten niet gedaan hebt, hebt gij het ook aan Mij niet gedaan. |
45 Et il leur répondra: Je vous le dis en vérité, toutes les fois que vous n'avez pas fait ces choses à l'un de ces plus petits, c'est à moi que vous ne les avez pas faites. |
46 En dezen zullen gaan in de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven. |
46 En dezen gaan naar de eeuwige pijniging, de rechtschapenen naar het eeuwige leven. |
46 En dezen zullen heengaan naar de eeuwige straf, maar de rechtvaardigen naar het eeuwige leven. |
46 Et ceux-ci iront au châtiment éternel, mais les justes à la vie éternelle. |