|
1 En Jezus ging weg en vertrok uit de tempel; en Zijn discipelen kwamen naar Hem toe om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen. |
1 Jezus verliet den tempel en ging zijns weegs. Toen kwamen de leerlingen tot hem en wezen op de tempelgebouwen. |
1 En Jezus ging de tempel uit en vertrok. En zijn discipelen kwamen tot Hem om Hem op de gebouwen van de tempel te wijzen. |
1 Und Jesus ging hinweg von dem Tempel, und seine Jünger traten zu ihm, daß sie ihm zeigeten des Tempels Gebäu. |
2 Jezus antwoordde en zei tegen hen: Ziet u dit alles? Voorwaar, Ik zeg u: hier zal niet één steen op de andere steen gelaten worden die niet afgebroken zal worden. |
2 En hij antwoordde hun: Ziet gij dit alles? Voorwaar, ik zeg u, geen steen zal hier op een anderen blijven liggen; alles zal afgebroken worden. |
2 En Hij antwoordde en zeide tot hen: Ziet gij dit alles niet? Voorwaar, Ik zeg u, er zal hier geen steen op de andere gelaten worden, die niet zal worden weggebroken. |
2 Jesus aber sprach zu ihnen: Sehet ihr nicht das alles? Wahrlich, ich sage euch, es wird hier nicht ein Stein auf dem andern bleiben, der nicht zerbrochen werde. |
3 Toen Hij op de Olijfberg zat, gingen de discipelen naar Hem toe toen zij alleen waren, en zeiden: Zeg ons, wanneer zullen deze dingen gebeuren? En wat is het teken van Uw komst en van de voleinding van de wereld? |
3 Toen hij op den Olijfberg neerzat, kwamen zijn leerlingen, terwijl niemand anders er bij was, tot hem en zeiden: Zeg ons, wanneer zal dit alles geschieden, en waaraan zullen wij weten dat gij komt en de wereld ten einde gaat? |
3 Toen Hij op de Olijfberg gezeten was, kwamen zijn discipelen alleen tot Hem en zeiden: Zeg ons wanneer zal dat geschieden, en wat is het teken van uw komst en van de voleinding der wereld? |
3 Und als er auf dem Ölberge saß, traten zu ihm seine Jünger besonders und sprachen: Sage uns, wann wird das geschehen, und welches wird das Zeichen sein deiner Zukunft und der Welt Ende? |
4 En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Pas op dat niemand u misleidt. |
4 Jezus gaf hun ten antwoord: Ziet toe dat gij u niet laat verleiden. |
4 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Ziet toe, dat niemand u verleide! |
4 Jesus aber antwortete und sprach zu ihnen: Sehet zu, daß euch nicht jemand verführe! |
5 Want velen zullen komen onder Mijn Naam en zeggen: Ik ben de Christus; en zij zullen velen misleiden. |
5 Want velen zullen komen onder mijn naam, zeggende: Ik ben de Christus, en zij zullen velen verleiden. |
5 Want velen zullen komen onder mijn naam en zeggen: Ik ben de Christus, en zij zullen velen verleiden. |
5 Denn es werden viele kommen unter meinem Namen und sagen: Ich bin Christus! und werden viele verführen. |
6 U zult horen van oorlogen en geruchten van oorlogen; pas op, word niet verschrikt, want al die dingen moeten gebeuren, maar het is nog niet het einde. |
6 Gij zult horen van oorlogen en oorlogsgeruchten; ziet toe, wordt niet ontroerd; want dat moet geschieden, maar is het einde nog niet. |
6 Ook zult gij horen van oorlogen en van geruchten van oorlogen. Ziet toe, weest niet verontrust; want dat moet geschieden, maar het einde is het nog niet. |
6 Ihr werdet hören Kriege und Geschrei von Kriegen; sehet zu und erschrecket nicht! Das muß zum ersten alles geschehen; aber es ist noch nicht das Ende da. |
7 Want het ene volk zal tegen het andere volk opstaan, en het ene koninkrijk tegen het andere koninkrijk; en er zullen hongersnoden zijn en besmettelijke ziekten en aardbevingen in verscheidene plaatsen. |
7 Want volk zal tegen volk opstaan; rijk tegen rijk; hier en daar zullen hongersnoden zijn en aardbevingen; |
7 Want volk zal opstaan tegen volk, en koninkrijk tegen koninkrijk, en er zullen nu hier, dan daar, hongersnoden en aardbevingen zijn. |
7 Denn es wird sich empören ein Volk über das andere und ein Königreich über das andere, und werden sein Pestilenz und teure Zeit und Erdbeben hin und wieder. |
8 Maar al die dingen zijn nog maar een begin van de weeën. |
8 dat alles is het begin der weeen. |
8 Doch dat alles is het begin der weeen. |
8 Da wird sich allererst die Not anheben. |
9 Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en u doden, en u zult door alle volken gehaat worden omwille van Mijn Naam. |
9 Dan zal men u overleveren aan mishandeling en u doden; gij zult door alle volken gehaat worden, omdat gij mijn naam draagt. |
9 Dan zullen zij u overleveren aan verdrukking en zij zullen u doden, en gij zult door alle volken gehaat worden om mijns naams wil. |
9 Alsdann werden sie euch überantworten in Trübsal und werden euch töten. Und ihr müsset gehasset werden um meines Namens willen von allen Völkern. |
10 En dan zullen er velen struikelen en zij zullen elkaar overleveren en elkaar haten. |
10 En dan zullen velen ten val komen, elkander overleveren en haten. |
10 En dan zullen velen ten val komen en zij zullen elkander overleveren en elkander haten. |
10 Dann werden sich viele ärgern und werden sich untereinander verraten und werden sich untereinander hassen. |
11 En er zullen veel valse profeten opstaan en die zullen er velen misleiden. |
11 Ook zullen vele valse profeten opstaan en menig een verleiden. |
11 En vele valse profeten zullen opstaan en velen zullen zij verleiden. |
11 Und es werden sich viel falsche Propheten erheben und werden viele verführen. |
12 En doordat de wetteloosheid zal toenemen, zal de liefde van velen verkillen. |
12 En doordat de ongerechtigheid toeneemt zal de liefde der meesten verkoelen; |
12 En omdat de wetsverachting toeneemt, zal de liefde van de meesten verkillen. |
12 Und dieweil die Ungerechtigkeit wird überhandnehmen, wird die Liebe in vielen erkalten. |
13 Maar wie volharden zal tot het einde, die zal zalig worden. |
13 maar wie volhardt tot het eind, die zal gered worden. |
13 Maar wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden. |
13 Wer aber beharret bis ans Ende, der wird selig. |
14 En dit Evangelie van het Koninkrijk zal in heel de wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken; en dan zal het einde komen. |
14 Eerst zal deze Blijmare, de Blijmare van het Koninkrijk, in geheel de wereld verkondigd worden, tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde komen. |
14 En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de gehele wereld gepredikt worden tot een getuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn. |
14 Und es wird geprediget werden das Evangelium vom Reich in der ganzen Welt zu einem Zeugnis über alle Völker; und dann wird das Ende kommen. |
15 Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarover gesproken is door de profeet Daniël, zult zien staan op de heilige plaats – laat hij die het leest, daarop letten! – |
15 Wanneer gij dan den Gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door den profeet Daniël, in de heilige plaats ziet staan, wie dit leest lette er op! |
15 Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting, waarvan door de profeet Daniel gesproken is, op de heilige plaats ziet staan (wie het leest, geve er acht op) laten dan wie in Judea zijn, |
15 Wenn ihr nun sehen werdet den Greuel der Verwüstung, davon gesagt ist durch den Propheten Daniel, daß er stehet an der heiligen Stätte (wer das lieset, der merke darauf!), |
16 laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen. |
16 dat dan zij die in Judea zijn naar het gebergte vluchten; |
16 Vluchten naar de bergen. |
16 alsdann fliehe auf die Berge, wer im jüdischen Lande ist; |
17 Wie op het dak is, moet niet naar beneden gaan om iets uit zijn huis te halen, |
17 wie op het dak is kome er niet af om zijn goed uit zijn huis mee te nemen; |
17 Wie op het dak is, ga niet naar beneden om zijn huisraad mede te nemen, en wie in het veld is, |
17 und wer auf dem Dach ist, der steige nicht hernieder, etwas aus seinem Hause zu holen; |
18 en wie op de akker is, moet niet terugkeren naar wat hij achterliet om zijn kleren te halen. |
18 wie op den akker is kere niet terug om zijn mantel te halen. |
18 Kere niet terug om zijn kleed mede te neme. |
18 und wer auf dem Felde ist, der kehre nicht um, seine Kleider zu holen. |
19 Maar wee de zwangeren en de zogenden in die dagen! |
19 Wee in die dagen de zwangere en de zoogende vrouwen! |
19 Wee de zwangeren en de zogenden in die dagen. |
19 Wehe aber den Schwangern und Säugerinnen zu der Zeit! |
20 En bid dat uw vlucht niet zal plaatsvinden in de winter en ook niet op een sabbat. |
20 Bidt toch dat uw vlucht niet plaats hebbe in den winter of op een sabbat; |
20 Bid, dat uw vlucht niet in de winter valle en niet op een sabbat. |
20 Bittet aber, daß eure Flucht nicht geschehe im Winter oder am Sabbat, |
21 Want dan zal er een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is vanaf het begin van de wereld, tot nu toe, en zoals er ook nooit meer zijn zal. |
21 want dan zal er een zo grote nood zijn als er nooit geweest is van den aanvang der wereld tot nu toe en er ook nooit meer zijn zal. |
21 Want er zal dan een grote verdrukking zijn, zoals er niet geweest is van het begin der wereld tot nu toe en ook nooit meer wezen zal. |
21 Denn es wird alsdann eine große Trübsal sein, als nicht gewesen ist von Anfang der Welt bisher und als auch nicht werden wird. |
22 En als die dagen niet ingekort werden, zou er geen vlees behouden worden; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen ingekort worden. |
22 Indien die dagen niet verkort werden, zou niets dat leeft behouden blijven; maar ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen verkort worden. |
22 En indien die dagen niet ingekort werden, zou geen vlees behouden worden; doch ter wille van de uitverkorenen zullen die dagen worden ingekort. |
22 Und wo diese Tage nicht würden verkürzt, so würde kein Mensch selig; aber um der Auserwählten willen werden die Tage verkürzt. |
23 Als iemand dan tegen u zegt: Zie, hier is de Christus of daar, geloof het niet; |
23 Wanneer dan iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus! of: Daar is hij! gelooft het niet; |
23 Indien dan iemand tot u zegt: Zie, hier is de Christus, of: Hier, gelooft het niet. |
23 So alsdann jemand zu euch wird sagen: Siehe, hier ist Christus oder da! so sollt ihr's nicht glauben. |
24 want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zó dat zij – als het mogelijk zou zijn – ook de uitverkorenen zouden misleiden. |
24 want valse Christussen en valse profeten zullen opstaan en zo grote wonderen en tekenen doen dat zij, zo mogelijk, zelfs de uitverkorenen zouden verleiden. |
24 Want er zullen valse christussen en valse profeten opstaan en zij zullen grote tekenen en wonderen doen, zodat zij, ware het mogelijk, ook de uitverkorenen zouden verleiden. |
24 Denn es werden falsche Christi und falsche Propheten aufstehen und große Zeichen und Wunder tun, daß verführet werden in den Irrtum (wo es möglich wäre) auch die Auserwählten. |
25 Zie, Ik heb het u van tevoren gezegd! |
25 Zie, ik heb het u voorzegd, |
25 Zie, Ik heb het u voorzegd. |
25 Siehe, ich hab's euch zuvor gesagt! |
26 Als men dan tegen u zal zeggen: Zie, Hij is in de woestijn; ga er niet opuit; zie, Hij is in de binnenkamers, geloof het niet, |
26 Zegt men dan tot u: Zie, hij is in de woestijn! gaat er niet heen; Zie, hij is in de binnenkamers! gelooft het niet. |
26 Indien men dan tot u zegt: Zie, Hij is in de woestijn, gaat er niet heen; zie, Hij is in de binnenkamer, gelooft het niet. |
26 Darum wenn sie zu euch sagen werden: Siehe, er ist in der Wüste! so gehet nicht hinaus; siehe, er ist in der Kammer! so glaubt nicht. |
27 want zoals de bliksem vanuit het oosten komt en zichtbaar is tot in het westen, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn. |
27 Want zoals de bliksem uitschiet van het Oosten en licht tot het Westen, zo zal de komst van den Mensenzoon zijn. |
27 Want gelijk de bliksem komt van het oosten en licht tot het westen, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn. |
27 Denn gleichwie der Blitz ausgehet vom Aufgang und scheinet bis zum Niedergang, also wird auch sein die Zukunft des Menschensohnes. |
28 Want waar het dode lichaam is, daar zullen de gieren zich verzamelen. |
28 Waar het aas ligt verzamelen zich de gieren. |
28 Waar het aas is, daar zullen de gieren zich verzamelen. |
28 Wo aber ein Aas ist, da sammeln sich die Adler. |
29 En meteen na de verdrukking van die dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal zijn schijnsel niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de krachten van de hemelen zullen heftig bewogen worden. |
29 Aanstonds na den nood dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan ophouden te schijnen, zullen de sterren van den hemel vallen en de hemelmachten wankelen. |
29 Terstond na de verdrukking dier dagen zal de zon verduisterd worden en de maan zal haar glans niet geven en de sterren zullen van de hemel vallen en de machten der hemelen zullen wankelen. |
29 Bald aber nach der Trübsal derselbigen Zeit werden Sonne und Mond den Schein verlieren, und die Sterne werden vom Himmel fallen, und die Kräfte der Himmel werden sich bewegen. |
30 En dan zal aan de hemel het teken van de Zoon des mensen verschijnen; en dan zullen al de stammen van de aarde rouw bedrijven en zij zullen de Zoon des mensen zien, als Hij op de wolken van de hemel komt met grote kracht en heerlijkheid. |
30 En dan zal het teken van den Mensenzoon zich aan den hemel vertonen; alle geslachten der aarde zullen zich op de borst slaan en den Mensenzoon zien komen op de wolken des hemels met grote macht en luister. |
30 En dan zal het teken van de Zoon des mensen verschijnen aan de hemel en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan en zij zullen de Zoon des mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid. |
30 Und alsdann wird erscheinen das Zeichen des Menschensohnes am Himmel. Und alsdann werden heulen alle Geschlechter auf Erden und werden sehen kommen des Menschen Sohn in den Wolken des Himmels mit großer Kraft und HERRLIchkeit. |
31 En Hij zal Zijn engelen uitzenden onder luid bazuingeschal, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeenbrengen uit de vier windstreken, van het ene uiterste van de hemelen tot het andere uiterste ervan. |
31 Hij zal zijn engelen met luid bazuingeschal uitzenden, en zij zullen al zijn uitverkorenen van de vier hemelstreken, van het ene eind der hemelen tot het andere, verzamelen. |
31 En Hij zal zijn engelen uitzenden met luid bazuingeschal en zij zullen zijn uitverkorenen verzamelen uit de vier windstreken, van het ene uiterste der hemelen tot het andere. |
31 Und er wird senden seine Engel mit hellen Posaunen, und sie werden sammeln seine Auserwählten von den vier Winden, von einem Ende des Himmels zu dem andern. |
32 Leer van de vijgenboom deze gelijkenis: wanneer zijn tak al zacht wordt en de bladeren uitspruiten, dan weet u dat de zomer nabij is. |
32 Leert van den vijgeboom deze gelijkenis: Wanneer zijn takken zacht worden en zijn bladeren uitspruiten, dan weet gij dat de zomer nabij is; |
32 Leert dan van de vijgeboom deze les: Wanneer zijn hout reeds week wordt en de bladeren doet uitspruiten, weet gij daaraan, dat de zomer nabij is. |
32 An dem Feigenbaum lernet ein Gleichnis. Wenn sein Zweig jetzt saftig wird und Blätter gewinnet, so wisset ihr, daß der Sommer nahe ist. |
33 Zo ook u, wanneer u al deze dingen zult zien, weet dan dat het nabij is, voor de deur. |
33 zo ook, wanneer gij dat alles ziet, weet dan dat hij nabij is, voor de deur staat. |
33 Zo moet ook gij, wanneer gij dit alles ziet, weten, dat het nabij is, voor de deur. |
33 Also auch, wenn ihr das alles sehet, so wisset, daß es nahe vor der Tür ist. |
34 Voorwaar, Ik zeg u: Dit geslacht zal zeker niet voorbijgaan, totdat al deze dingen gebeurd zijn. |
34 Voorwaar, ik zeg u, dit geslacht gaat niet voorbij voordat dit alles is geschied. |
34 Voorwaar, Ik zeg u, dit geslacht zal geenszins voorbijgaan, voordat dit alles geschiedt. |
34 Wahrlich, ich sage euch, dies Geschlecht wird nicht vergehen, bis daß dieses alles geschehe. |
35 De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar Mijn woorden zullen zeker niet voorbijgaan. |
35 Hemel en aarde zullen voorbijgaan, mijn woorden niet. |
35 De hemel en de aarde zullen voorbijgaan, maar mijn woorden zullen geenszins voorbijgaan. |
35 Himmel und Erde werden vergehen, aber meine Worte werden nicht vergehen. |
36 Maar die dag en dat uur is aan niemand bekend, ook aan de engelen in de hemel niet, maar alleen aan Mijn Vader. |
36 Maar van dien dag en dat uur weet niemand iets; zelfs de engelen der hemelen of de Zoon niet; de Vader alleen weet het. |
36 Doch van die dag en van die ure weet niemand, ook de engelen der hemelen niet, ook de Zoon niet, maar de Vader alleen. |
36 Von dem Tage aber und von der Stunde weiß niemand, auch die Engel nicht im Himmel, sondern allein mein Vater. |
37 Zoals de dagen van Noach waren, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn. |
37 Want evenals het ging in de dagen van Noach, zo zal de Mensenzoon verschijnen. |
37 Want zoals het was in de dagen van Noach, zo zal de komst van de Zoon des mensen zijn. |
37 Gleich aber wie es zu der Zeit Noahs war, also wird auch sein die Zukunft des Menschensohnes. |
38 Want zoals ze bezig waren in de dagen voor de zondvloed met eten, drinken, trouwen en ten huwelijk geven, tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging, |
38 Gelijk men in de dagen voor den Zondvloed at en dronk, huwde en ten huwelijk gaf, tot op den dag waarop Noach in de ark ging, |
38 Want zoals zij in die dagen voor de zondvloed waren, etende en drinkende, huwende en ten huwelijk gevende, tot op de dag, waarop Noach in de ark ging, |
38 Denn gleichwie sie waren in den Tagen vor der Sintflut: sie aßen, sie tranken, sie freieten und ließen sich freien bis an den Tag, da Noah zu der Arche einging, |
39 en het niet merkten, totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn. |
39 en zij er niets van begrepen voordat de Zondvloed kwam en allen wegrukte, zo zal het bij de komst van den Mensenzoon gaan. |
39 En zij niets bemerkten, eer de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn. |
39 und sie achteten's nicht, bis die Sintflut kam und nahm sie alle dahin: also wird auch sein die Zukunft des Menschensohnes. |
40 Dan zullen er twee op de akker zijn; de één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. |
40 Dan zullen twee op den akker zijn; de een wordt meegenomen, de ander achtergelaten; |
40 Dan zullen er twee in het veld zijn, een zal aangenomen worden en een achtergelaten worden; |
40 Dann werden zwei auf dem Felde sein; einer wird angenommen und der andere wird verlassen werden. |
41 Er zullen twee vrouwen malen met de molen; de één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. |
41 twee vrouwen malen aan den handmolen; de ene wordt meegenomen, de andere achtergelaten. |
41 Twee vrouwen zullen aan het malen zijn met de molen, een zal aangenomen worden, en een achtergelaten worden. |
41 Zwo werden mahlen auf der Mühle; eine wird angenommen und die andere wird verlassen werden. |
42 Wees dan waakzaam, want u weet niet op welk moment uw Heere komen zal. |
42 Waakt dan; want gij weet niet, op welken dag uw Heer komt. |
42 Waakt dan, want gij weet niet, op welke dag uw Here komt. |
42 Darum wachet! Denn ihr wisset nicht, welche Stunde euer HERR kommen wird. |
43 Maar weet dit, dat als de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief komen zou, hij waakzaam geweest zou zijn, en niet in zijn huis zou hebben laten inbreken. |
43 Gij begrijpt toch, als de huisbewoner geweten had, in welke nachtwake de dief zou komen, dan zou hij wel wakker zijn gebleven en niet hebben toegelaten dat in zijn huis ingebroken werd. |
43 Maar weet dit: Als de heer des huizes geweten had, in welke nachtwaak de dief zou komen, hij zou gewaakt hebben en in zijn huis niet hebben laten inbreken. |
43 Das sollt ihr aber wissen: Wenn ein Hausvater wüßte, welche Stunde der Dieb kommen wollte, so würde er ja wachen und nicht in sein Haus brechen lassen. |
44 Weest ook u daarom bereid, want op een uur waarop u het niet zou denken, zal de Zoon des mensen komen. |
44 Daarom weest ook gij bereid; want op een uur waarvan gij het niet vermoedt komt de Mensenzoon. |
44 Daarom, weest ook gij bereid, want op een uur, dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen. |
44 Darum seid ihr auch bereit; denn des Menschen Sohn wird kommen zu einer Stunde, da ihr nicht meinet. |
45 Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf, die zijn heer over zijn personeel aangesteld heeft om hun het voedsel op de juiste tijd te geven? |
45 Wie is nu de getrouwe en verstandige slaaf, dien zijn heer heeft gesteld over zijn onderhorigen om hun te rechter tijd spijs te geven? |
45 Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf, die de heer over zijn dienstvolk gesteld heeft om hun op tijd hun voedsel te geven? |
45 Welcher ist aber nun ein treuer und kluger Knecht, den sein HERR gesetzt hat über sein Gesinde, daß er ihnen zu rechter Zeit Speise gebe? |
46 Zalig die slaaf die door zijn heer bij zijn komst zo handelend aangetroffen zal worden. |
46 Zalig de slaaf dien zijn heer, wanneer hij komt, daarmee bezig vindt; |
46 Zalig die slaaf, die zijn heer bij zijn komst zo bezig zal vinden. |
46 Selig ist der Knecht, wenn sein HERR kommt und findet ihn also tun! |
47 Voorwaar, Ik zeg u dat hij hem over al zijn bezittingen zal aanstellen. |
47 voorwaar, ik zeg u, hij zal hem het beheer over al zijn goederen geven. |
47 Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem over al zijn bezit zal stellen. |
47 Wahrlich, ich sage euch, er wird ihn über alle seine Güter setzen. |
48 Maar als die slechte slaaf in zijn hart zou zeggen: Mijn heer blijft nog lang weg, |
48 Maar als die slaaf slecht is en bij zichzelf zegt: Mijn heer blijft nog lang uit! |
48 Maar als die slaaf slecht was, en in zijn hart zou zeggen: |
48 So aber jener, der böse Knecht, wird in seinem Herzen sagen: Mein HERR kommt noch lange nicht, |
49 en zou beginnen zijn medeslaven te slaan en te eten en te drinken met de dronkaards, |
49 en zijn medeslaven begint te slaan, terwijl hijzelf eet en drinkt met dronkaards, |
49 Mijn heer blijft uit, en hij zou beginnen zijn medeslaven te slaan en met de dronkaards zou eten en drinken, |
49 und fähet an zu schlagen seine Mitknechte, isset und trinket mit den Trunkenen: |
50 dan zal de heer van deze slaaf komen op een dag waarop hij hem niet verwacht en op een uur dat hij niet weet; |
50 dan zal de heer van dien slaaf komen op een dag waarop hij het niet verwacht en op een uur waarvan hij niets weet, |
50 Dan zal de heer van die slaaf komen op een dag, dat hij het niet verwacht, en op een uur, |
50 so wird der HERR desselbigen Knechts kommen an dem Tage, des er sich nicht versiehet, und zu der Stunde, die er nicht meinet, |
51 en hij zal hem in stukken houwen en hem doen delen in het lot van de huichelaars; daar zal gejammer zijn en tandengeknars. |
51 en zal het in stukken houwen en hem het lot der huichelaars doen delen; daar zal het geween en het tandengeknars zijn. |
51 Dat hij het niet weet, en hij zal hem folteren en hem in het lot der huichelaars doen delen. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars. |
51 und wird ihn zerscheitern und wird ihm seinen Lohn geben mit den Heuchlern. Da wird sein Heulen und Zähneklappen. |