|
1 Toen Hij van de berg afgedaald was, volgde een grote menigte Hem. |
1 Nadat Hij nu van de berg was afgedaald, volgden Hem vele scharen. |
1 Hij daalde de berg af en grote mensenmassa’s volgden Hem. |
2 En zie, er kwam een melaatse. Die knielde voor Hem neer en zei: Heere, als U wilt, kunt U mij reinigen. |
2 En zie, een melaatse kwam tot Hem en viel voor Hem neder, zeggende: Here, indien Gij wilt, kunt Gij mij reinigen. |
2 Er kwam iemand naar Hem toe die door een huidziekte onrein was. Hij wierp zich voor Hem neer en zei: ‘Heer, als U wilt, kunt U mij rein maken.’ |
3 En Jezus stak Zijn hand uit, raakte hem aan en zei: Ik wil het, word gereinigd. En meteen werd hij gereinigd van zijn melaatsheid. |
3 En Hij strekte de hand uit en raakte hem aan en zeide: Ik wil het, word rein. En terstond werd hij rein van zijn melaatsheid. |
3 Jezus strekte zijn hand uit, raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het, word rein.’ En meteen was hij van zijn ziekte gereinigd. |
4 Jezus zei tegen hem: Denk erom dat u dit tegen niemand zegt; maar ga heen, laat uzelf aan de priester zien, en offer de gave die Mozes voorgeschreven heeft, tot een getuigenis voor hen. |
4 En Jezus zeide tot hem: Zie toe, dat gij het aan niemand zegt, maar ga heen, toon u aan de priester en offer de gave, die Mozes heeft voorgeschreven, hun tot een getuigenis. |
4 Jezus zei tegen hem: ‘Denk erom dat u er met niemand over praat, maar ga u aan de priester laten zien en breng als getuigenis voor de mensen het offer dat Mozes heeft voorgeschreven.’ |
5 Toen Jezus Kapernaüm binnengegaan was, kwam er een hoofdman over honderd naar Hem toe, die Hem smeekte: |
5 Toen Hij nu Kafarnaum binnenging, kwam een hoofdman tot Hem met een bede, |
5 Toen Hij Kafarnaüm binnenging, kwam er een centurio naar Hem toe die Hem om hulp smeekte. |
6 Heere, mijn knecht ligt verlamd thuis en lijdt hevige pijn. |
6 En zeide: Here, mijn knecht ligt thuis, verlamd, met hevige pijn. |
6 ‘Heer,’ zei hij, ‘mijn knecht ligt thuis verlamd op bed en lijdt hevige pijn.’ |
7 En Jezus zei tegen hem: Ik zal komen en hem genezen. |
7 Hij zeide tot hem: Zal Ik komen en hem genezen? |
7 Jezus antwoordde hem: ‘Ik zal meegaan en hem genezen.’ |
8 De hoofdman antwoordde en zei: Heere, ik ben het niet waard dat U onder mijn dak komt; maar spreek slechts een woord, en mijn knecht zal genezen zijn. |
8 Doch de hoofdman antwoordde en zeide: Here, ik ben niet waard, dat Gij onder mijn dak komt, maar spreek slechts een woord en mijn knecht zal herstellen. |
8 Daarop zei de centurio: ‘Heer, ik ben het niet waard dat U onder mijn dak komt. Spreek slechts een enkel woord en mijn knecht zal genezen. |
9 Want ook ik ben een mens onder het gezag van anderen en heb zelf soldaten onder mij; ik zeg tegen de één: Ga! en hij gaat; en tegen de ander: Kom! en hij komt; en tegen mijn slaaf: Doe dat! en hij doet het. |
9 Want ik ben zelf een ondergeschikte met soldaten onder mij, en ik zeg tot de een: Ga heen, en hij gaat heen, en tot een ander: Kom, en hij komt, en tot mijn slaaf: Doe dit, en hij doet het. |
9 Ook ik ben iemand die onder andermans gezag staat en zelf weer soldaten onder zich heeft, en als ik tegen een soldaat zeg: “Ga!”, dan gaat hij, en tegen een andere: “Kom!”, dan komt hij, en als ik tegen mijn slaaf zeg: “Doe dit!”, dan doet hij het.’ |
10 Toen Jezus dit hoorde, verwonderde Hij Zich, en zei tegen hen die Hem volgden: Voorwaar, Ik zeg u: Ik heb zelfs in Israël zo'n groot geloof niet gevonden. |
10 Toen Jezus dit hoorde, verwonderde Hij Zich en zeide tot hen, die Hem volgden: Voorwaar, zeg Ik u, bij niemand in Israel heb Ik een zo groot geloof gevonden! |
10 Toen Jezus dit hoorde, verbaasde Hij zich en Hij zei tegen degenen die Hem volgden: ‘Ik verzeker jullie: bij niemand in Israël heb Ik zo’n groot geloof gevonden. |
11 Maar Ik zeg u dat er velen zullen komen van oost en west en zij zullen aan tafel gaan met Abraham, Izak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen, |
11 Ik zeg u, dat er velen zullen komen van oost en west en zullen aanliggen met Abraham en Isaak en Jakob in het Koninkrijk der hemelen; |
11 Ik zeg jullie dat velen uit het oosten en uit het westen zullen komen en met Abraham, Isaak en Jakob zullen aanliggen bij het feestmaal in het koninkrijk van de hemel, |
12 en de kinderen van het Koninkrijk zullen buitengeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal gejammer zijn en tandengeknars. |
12 Maar de kinderen van het Koninkrijk zullen uitgeworpen worden in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengeknars. |
12 maar de erfgenamen van het koninkrijk zullen worden verbannen naar de uiterste duisternis; daar zullen zij jammeren en knarsetanden.’ |
13 En Jezus zei tegen de hoofdman: Ga heen, en het zal u gaan zoals u geloofd hebt. En zijn knecht is gezond geworden op datzelfde moment. |
13 En Jezus zeide tot de hoofdman: Ga heen, u geschiede naar uw geloof. En de knecht genas, juist op dat uur. |
13 Tegen de centurio zei Jezus: ‘Ga naar huis. Zoals u het geloofd hebt, zo zal het gebeuren.’ Op hetzelfde moment genas zijn knecht. |
14 En Jezus kwam in het huis van Petrus en zag zijn schoonmoeder met koorts op bed liggen. |
14 En Jezus kwam in het huis van Petrus en zag diens schoonmoeder met koorts te bed liggen. |
14 Toen Jezus het huis van Petrus was binnengegaan, zag Hij diens schoonmoeder met koorts in bed liggen. |
15 En Hij raakte haar hand aan en de koorts verliet haar; en zij stond op en diende hen. |
15 En Hij vatte haar hand en de koorts verliet haar, en zij stond op en diende Hem. |
15 Hij raakte haar hand aan en de koorts verliet haar. Ze stond op en begon voor Hem te zorgen. |
16 Toen het nu avond geworden was, brachten ze velen die door demonen bezeten waren, bij Hem, en Hij dreef de boze geesten uit met een enkel woord, en Hij genas allen die er slecht aan toe waren, |
16 Toen het nu avond werd, bracht men vele bezetenen tot Hem; en Hij dreef de geesten uit met zijn woord en die ernstig ongesteld waren genas Hij allen, |
16 Bij het vallen van de avond brachten ze vele bezetenen bij Hem. Met een enkel woord dreef Hij de geesten uit, en allen die ziek waren genas Hij. |
17 zodat vervuld werd wat gesproken was door de profeet Jesaja toen hij zei: Hij heeft onze zwakheden op Zich genomen, en onze ziekten gedragen. |
17 Opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken werd door de profeet Jesaja, toen hij zeide: Hij heeft onze zwakheden op Zich genomen en onze ziekten heeft Hij gedragen. |
17 Zo moest in vervulling gaan wat gezegd is door de profeet Jesaja: ‘Hij was het die onze ziekten wegnam en onze kwalen op zich heeft genomen.’ |
18 Toen Jezus een grote menigte om Zich heen zag, gaf Hij bevel naar de overkant te varen. |
18 Toen Jezus een schare rondom Zich zag, beval Hij te vertrekken naar de overkant. |
18 Toen Jezus de mensenmassa om zich heen zag, gaf Hij bevel naar de overkant te varen. |
19 En er kwam een schriftgeleerde naar Hem toe en zei tegen Hem: Meester, ik zal U volgen, waar U ook heen gaat. |
19 En er kwam een schriftgeleerde tot Hem en zeide: Meester, ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat. |
19 Maar een schriftgeleerde kwam op Hem af en zei: ‘Meester, ik zal U volgen waarheen U ook gaat.’ |
20 En Jezus zei tegen hem: De vossen hebben holen, en de vogels in de lucht nesten, maar de Zoon des mensen heeft niets waarop Hij het hoofd kan neerleggen. |
20 En Jezus zeide tot hem: De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen. |
20 Jezus zei tegen hem: ‘De vossen hebben holen en de vogels hebben nesten, maar de Mensenzoon heeft geen plaats waar Hij zijn hoofd te ruste kan leggen.’ |
21 Een ander uit Zijn discipelen zei tegen Hem: Heere, sta mij toe dat ik eerst wegga en mijn vader begraaf. |
21 Een ander echter, een van zijn discipelen, zeide tot Hem: Here, sta mij toe eerst heen te gaan en mijn vader te begraven. |
21 Een ander, een van zijn leerlingen, zei: ‘Heer, sta me toe eerst terug te gaan om mijn vader te begraven.’ |
22 Maar Jezus zei tegen hem: Volg Mij, en laat de doden hun doden begraven. |
22 Maar Jezus zeide tot hem: Volg mij en laat de doden hun doden begraven. |
22 Maar Jezus zei tegen hem: ‘Volg Mij en laat de doden hun doden begraven.’ |
23 En toen Hij aan boord van het schip gegaan was, volgden Zijn discipelen Hem. |
23 En toen Hij in het schip ging, volgden zijn discipelen Hem. |
23 Hij stapte in de boot en zijn leerlingen volgden Hem. |
24 En zie, er ontstond een grote onstuimigheid in de zee, zodat het schip door de golven bedekt werd; maar Hij sliep. |
24 En zie, er kwam een grote onstuimigheid op de zee, zodat de golven over het schip sloegen; maar Hij sliep. |
24 Plotseling begon het meer enorm te kolken, zodat de boot bijna door de golven werd verzwolgen. Maar Jezus sliep. |
25 En Zijn discipelen kwamen bij Hem, wekten Hem en zeiden: Heere, red ons, wij vergaan! |
25 En zij kwamen en maakten Hem wakker en zeiden: Here, help ons, wij vergaan! |
25 Ze maakten Hem wakker en riepen: ‘Red ons, Heer, we vergaan!’ |
26 En Hij zei tegen hen: Waarom bent u angstig, kleingelovigen? Toen stond Hij op en bestrafte de winden en de zee, en er kwam een grote stilte. |
26 En Hij zeide tot hen: Waarom zijt gij bevreesd, kleingelovigen? Toen stond Hij op en bestrafte de winden en de zee, en het werd volkomen stil. |
26 Hij zei tegen hen: ‘Waarom zijn jullie zo angstig, kleingelovigen?’ Toen stond Hij op en sprak de wind en het water bestraffend toe, en het meer kwam geheel tot rust. |
27 De mensen verwonderden zich en zeiden: Wat voor Iemand is Dit, dat zelfs de winden en de zee Hem gehoorzaam zijn? |
27 En de mensen verwonderden zich en zeiden: Wat voor iemand is deze, dat ook de winden en de zee Hem gehoorzaam zijn? |
27 De mensen stonden verbaasd en zeiden: ‘Wat is dit toch voor iemand, dat zelfs de wind en het water Hem gehoorzamen?’ |
28 En toen Hij aan de overkant was gekomen, in het land van de Gergesenen, kwamen twee mensen die door demonen bezeten waren, Hem tegemoet; zij kwamen uit de grafspelonken en waren zeer gevaarlijk, zodat niemand langs die weg voorbij kon gaan. |
28 Nadat Hij aan de overkant in het land der Gadarenen was gekomen, kwamen Hem twee bezetenen uit de grafsteden tegemoet, zeer gevaarlijke, zodat niemand langs die weg kon voorbijgaan. |
28 Toen Hij aan de overkant in het gebied van de Gadarenen kwam, liepen Hem vanuit de grafspelonken twee bezetenen tegemoet. Ze waren zo gevaarlijk dat niemand daarlangs kon gaan. |
29 En zie, zij riepen: Jezus, Zoon van God, wat hebben wij met U te maken? Bent U hier gekomen om ons te pijnigen vóór de tijd? |
29 En zie, zij schreeuwden, zeggende: Wat hebt Gij met ons te maken, Zoon van God? Zijt Gij hier gekomen om ons voor de tijd te pijnigen? |
29 Ze begonnen te schreeuwen en te roepen: ‘Wat hebben wij met Jou te maken, Zoon van God? Ben Je hier gekomen om ons pijn te doen nog voordat de tijd daarvoor is aangebroken?’ |
30 En ver bij hen vandaan was een grote kudde varkens aan het weiden. |
30 Nu werd er ver van hen een grote kudde zwijnen gehoed. |
30 Een eind verderop werd een grote kudde varkens gehoed. |
31 De demonen smeekten Hem: Als U ons uitdrijft, sta ons dan toe dat wij in die kudde varkens gaan. |
31 De boze geesten smeekten Hem en zeiden: Indien Gij ons uitdrijft, laat ons dan in de kudde zwijnen varen. |
31 De demonen smeekten Hem: ‘Als Je ons uitdrijft, stuur ons dan naar die kudde varkens.’ |
32 En Hij zei tegen hen: Ga. En zij gingen uit hen weg en trokken in de kudde varkens; en zie, de hele kudde varkens stortte van de steilte af de zee in, en zij stierven in het water. |
32 En Hij zeide tot hen: Gaat heen! Zij voeren uit en gingen in de zwijnen; en zie, de gehele kudde stormde langs de helling de zee in en zij kwamen om in het water. |
32 Hij antwoordde hun: ‘Vooruit!’ Ze verlieten de twee mannen en trokken in de varkens. Toen stormde de hele kudde van de steile helling af het meer in, en de dieren kwamen om in de golven. |
33 En zij die ze weidden, vluchtten; en toen zij in de stad gekomen waren, berichtten zij al deze dingen én wat er met de bezetenen gebeurd was. |
33 En de hoeders namen de vlucht en kwamen in de stad en berichtten alles, ook van de bezetenen. |
33 De varkenshoeders sloegen op de vlucht, en toen ze in de stad kwamen vertelden ze alles, ook wat er met de bezetenen gebeurd was. |
34 En zie, heel de stad liep uit, Jezus tegemoet; en toen ze Hem zagen, smeekten ze Hem of Hij uit hun gebied wilde vertrekken. |
34 En zie, de gehele stad liep uit, Jezus tegemoet, en toen zij Hem zagen, drongen zij er bij Hem op aan hun gebied te verlaten. |
34 Nu trok de hele stad uit, Jezus tegemoet. En toen ze Hem zagen, verzochten ze Hem dringend hun gebied te verlaten. |