|
1 De HEERE sprak tot Mozes, in de vlakten van Moab, aan de Jordaan, ter hoogte van Jericho: |
1 En de Heer sprak tot Mozes op de vlakke velden der Moabieten, aan den Jordaan tegenover Jericho, zeggende: |
1 De Heer sprak tot Mozes in de vlakte van Moab, aan den Jordaan bij Jericho: |
1 De Here sprak tot Mozes in de velden van Moab bij de Jordaan tegenover Jericho: |
1 L'Eternel parla à Moïse, dans les plaines de Moab, près du Jourdain, vis-à-vis de Jéricho. Il dit: |
2 Gebied de Israëlieten dat zij van hun eigen erfelijk bezit steden aan de Levieten moeten geven om erin te wonen; ook moet u de Levieten de weidegrond geven die rondom die steden ligt. |
2 Gebied den kinderen Israëls, dat zij van hunne erfgoederen den Levieten steden geven, waar zij kunnen wonen; daarbenevens zult gij den Levieten ook voorsteden rondom die steden geven. |
2 Beveel den Israelieten dat zij aan de Levieten enige steden uit hun erfelijke bezitting tot woonplaatsen geven; ook zult gij een weidegrond rondom die steden aan de Levieten geven. |
2 Gebied de Israelieten, dat zij van hun erfelijk bezit steden afstaan aan de Levieten om er te wonen; ook zult gij aan de Levieten de weidegronden geven die rondom de steden liggen. |
2 Ordonne aux enfants d'Israël d'accorder aux Lévites, sur l'héritage qu'ils posséderont, des villes où ils puissent habiter. Vous donnerez aussi aux Lévites une banlieue autour de ces villes. |
3 Die steden moeten zij hebben om erin te wonen, maar de bijbehorende weidegronden zijn voor hun vee, hun bezittingen en voor al hun dieren. |
3 In die steden nu zullen zij wonen, en in de voorsteden hun vee en goed en al hun gedierte hebben. |
3 Die steden zullen hun tot woonplaatsen dienen, en de daarbij behorende weidegrond zal zijn voor hun vee, hun dieren en al hun levende have. |
3 De steden zullen voor hen zijn om er te wonen en haar weidegronden zullen voor hun vee en voor hun bezit en voor al hun levende have zijn. |
3 Ils auront les villes pour y habiter; et les banlieues seront pour leur bétail, pour leurs biens et pour tous leurs animaux. |
4 De weidegronden die bij de steden horen, die u aan de Levieten moet geven, moeten vanaf de stadsmuur naar buiten aan alle kanten duizend el meten. |
4 De wijdte nu van de voorsteden, welke gij den Levieten geven zult, zal duizend el buiten de stadsmuren rondom zijn. |
4 De weidegrond dier steden die gij den Levieten geven zult zal van den stadsmuur af naar buiten naar alle kanten duizend el groot zijn. |
4 De weidegronden der steden die gij aan de Levieten geven zult, zullen van de stadsmuur naar buiten rondom duizend ellen meten. |
4 Les banlieues des villes que vous donnerez aux Lévites auront, à partir du mur de la ville et au dehors, mille coudées tout autour. |
5 U moet buiten de stad aan de oostzijde tweeduizend el afmeten, aan de zuidzijde tweeduizend el, aan de westzijde tweeduizend el en aan de noordzijde tweeduizend el, met de stad in het midden. Dat moeten zij hebben als weidegronden die bij de steden horen. |
5 Zo zult gij nu meten buiten de stad, van den hoek der stad af tegen het Oosten twee duizend el, en van den hoek tegen het Zuiden tweeduizend el, en van den hoek tegen het Westen tweeduizend el, en van den hoek tegen het Noorden twee duizend el; zodat de stad in het midden zij. Dit zullen hunne voorsteden zijn. |
5 Gij zult buiten de stad afmeten: aan de oostzijde tweeduizend el, aan de zuidzijde tweeduizend el, aan de westzijde tweeduizend el, en aan de noordzijde tweeduizend el, en de stad in het midden. Dit zal hun de weidegrond dier steden zijn. |
5 Gij zult buiten de stad afmeten aan de oostzijde tweeduizend ellen en aan de zuidzijde tweeduizend ellen en aan de westzijde tweeduizend ellen en aan de noordzijde tweeduizend ellen, met de stad in het midden: dit zullen voor hen de weidegronden der steden zijn. |
5 Vous mesurerez, en dehors de la ville, deux mille coudées pour le côté oriental, deux mille coudées pour le côté méridional, deux mille coudées pour le côté occidental, et deux mille coudées pour le côté septentrional. La ville sera au milieu. Telles seront les banlieues de leurs villes. |
6 Wat nu de steden betreft die u aan de Levieten moet geven, zes daarvan moeten de vrijsteden zijn, die u moet geven zodat degene die een doodslag begaan heeft, daarheen zou kunnen vluchten; bovendien moet u hun nog tweeënveertig steden geven. |
6 En onder de steden, welke gij den Levieten geven zult, zult gij zes vrijsteden geven, opdat daarheen vliede wie een doodslag begaan heeft. En behalve die zult gij nog twee en veertig steden geven; |
6 Wat de steden betreft die gij den Levieten geven zult, gij zult hun de zes vrijsteden geven, die gij zult aanwijzen opdat daarheen de doodslager vluchte, en daarbij zult gij twee en veertig andere voegen. |
6 Wat nu de steden betreft, die gij aan de Levieten geven zult, het zullen de zes vrijsteden zijn, die gij zult aanwijzen, opdat daarheen de doodslager vluchte, en daarenboven zult gij tweeenveertig steden geven. |
6 Parmi les villes que vous donnerez aux Lévites, il y aura six villes de refuge où pourra s'enfuir le meurtrier, et quarante-deux autres villes. |
7 Al de steden die u de Levieten moet geven, moeten bij elkaar achtenveertig steden zijn, te weten de steden met hun weidegronden. |
7 zodat al de steden, welke gij den Levieten geven zult, zijn zullen acht en veertig, met hare voorsteden. |
7 In het geheel zullen de steden die gij den Levieten zult geven acht en veertig in getal zijn, elke stad met haar weidegrond. |
7 Al de steden die gij aan de Levieten geven zult, zullen achtenveertig steden zijn, deze met haar weidegronden. |
7 Total des villes que vous donnerez aux Lévites: quarante-huit villes, avec leurs banlieues. |
8 En wat de steden betreft die u van het bezit van de Israëlieten moet geven, moet u van degene die er veel heeft, veel nemen, en van degene die er weinig heeft, weinig. Ieder moet afhankelijk van zijn erfelijk bezit, dat hij ontvangen zal hebben, een aantal van zijn steden aan de Levieten geven. |
8 En gij zult veel geven van degenen, die veel bezitten onder de kinderen Israëls, en minder van degenen, die weinig bezitten; ieder zal, naar zijn erfdeel, dat hem toegedeeld wordt, aan de Levieten steden geven. |
8 En van die steden die gij van de bezitting der Israelieten zult geven zult gij een groot aantal nemen van een groten stam en een klein aantal van een kleinen stam; ieder zal naar gelang van de uitgebreidheid van zijn erfdeel dat hij ten erve gekregen heeft van zijn steden aan de Levieten geven. |
8 Wat de steden betreft, die gij van de bezitting der Israelieten geven zult, van die er veel heeft, zult gij er meer nemen, en van die er weinig heeft, zult gij er minder nemen; ieder zal naar gelang van zijn erfdeel, dat men zal toegewezen krijgen, van zijn steden aan de Levieten geven. |
8 Les villes que vous donnerez sur les propriétés des enfants d'Israël seront livrées en plus grand nombre par ceux qui en ont le plus, et en plus petit nombre par ceux qui en ont moins; chacun donnera de ses villes aux Lévites à proportion de l'héritage qu'il possédera. |
9 De HEERE sprak tot Mozes: |
9 En de Heer sprak tot Mozes, zeggende: |
9 De Heer sprak tot Mozes: |
9 En de Here sprak tot Mozes: |
9 L'Eternel parla à Moïse, et dit: |
10 Spreek tot de Israëlieten en zeg tegen hen: Wanneer u de Jordaan oversteekt, het land Kanaän in, |
10 Spreek tot de kinderen Israëls en zeg tot hen: Wanneer gij over den Jordaan in het land Kanaän komt, |
10 Spreek tot de Israelieten en zeg hun: Wanneer gij, den Jordaan overtrekkende, het land Kanaan ingaat, |
10 Spreek tot de Israelieten en zeg tot hen: Wanneer gij over de Jordaan trekt naar het land Kanaan, |
10 Parle aux enfants d'Israël, et dis-leur: Lorsque vous aurez passé le Jourdain et que vous serez entrés dans le pays de Canaan, |
11 dan moet u voor uzelf steden kiezen die u tot vrijsteden zullen dienen, zodat iemand die een doodslag begaan heeft, die zonder opzet iemand om het leven gebracht heeft, daarheen zou kunnen vluchten. |
11 zo zult gij steden uitkiezen, die u tot vrijsteden zullen zijn, opdat daarheen vliede wie onvoorziens een doodslag begaan heeft. |
11 zult gij enige steden aanwijzen die u tot vrijsteden zullen dienen, en daarheen zal de doodslager vluchten die bij ongeluk iemand verslagen heeft. |
11 Dan zult gij u enige steden uitkiezen, die u tot vrijsteden zullen zijn, opdat daarheen de doodslager vluchte, die onopzettelijk iemand gedood heeft. |
11 vous vous établirez des villes qui soient pour vous des villes de refuge, où pourra s'enfuir le meurtrier qui aura tué quelqu'un involontairement. |
12 Deze steden moeten u dienen tot een wijkplaats voor de bloedwreker, opdat degene die een doodslag begaan heeft, niet zal sterven, voordat hij voor de gemeenschap heeft terechtgestaan. |
12 En zulke vrijsteden zullen onder u zijn wegens den bloedwreker, opdat degene, die een doodslag begaan heeft, niet behoeve te sterven, alvorens hij voor de gemeente ten gerichte gestaan heeft. |
12 Die steden zullen u dienen tot een vrijplaats tegen den bloedwreker; opdat de doodslager niet sterve voordat hij ten gerichte voor de gemeente gestaan heeft. |
12 En die steden zullen u tot een wijkplaats zijn tegen de bloedwreker, opdat de doodslager niet sterve, voordat hij voor de vergadering heeft terechtgestaan. |
12 Ces villes vous serviront de refuge contre le vengeur du sang, afin que le meurtrier ne soit point mis à mort avant d'avoir comparu devant l'assemblée pour être jugé. |
13 De steden nu die u moet geven, moeten u dienen tot zes vrijsteden. |
13 En deze steden, welke gij geven zult, zullen zes vrijsteden voor u zijn. |
13 De steden die gij geven zult zullen u, zes in getal, tot vrijsteden dienen; |
13 En de steden die gij aanwijzen zult, zullen voor u zes vrijsteden zijn. |
13 Des villes que vous donnerez, six seront pour vous des villes de refuge. |
14 Drie steden moet u aan deze kant van de Jordaan geven en drie steden moet u in het land Kanaän geven; vrijsteden zullen het zijn. |
14 Drie zult gij geven aan deze zijde van den Jordaan en drie in het land Kanaän. |
14 drie daarvan zult gij aanwijzen in het Overjordaansche en de drie andere in het land Kanaan: vrijsteden zullen zij zijn. |
14 Drie steden zult gij aanwijzen aan de overzijde van de Jordaan en drie steden zult gij aanwijzen in het land Kanaan; vrijsteden zullen het zijn. |
14 Vous donnerez trois villes au delà du Jourdain, et vous donnerez trois villes dans le pays de Canaan: ce seront des villes de refuge. |
15 Die zes steden moeten voor de Israëlieten, voor de vreemdeling en voor de bijwoner in hun midden tot een wijkplaats dienen, zodat ieder daarheen kan vluchten die zonder opzet iemand om het leven gebracht heeft. |
15 Dit zijn de zes vrijsteden, zo voor de kinderen Israëls als voor de vreemdelingen en voor de huisgenoten onder u, opdat daarheen vliede wie onvoorziens een doodslag begaan heeft. |
15 Voor de Israelieten, alsmede voor den vreemde en den opgezetene in uw midden, zullen die zes steden tot vrijplaatsen dienen; opdat daarheen ieder vluchte die bij ongeluk iemand verslagen heeft. |
15 Die zes steden zullen voor de Israelieten en voor de vreemdeling en voor de bijwoner onder u tot een wijkplaats zijn, opdat daarheen ieder vluchte, die onopzettelijk iemand gedood heeft. |
15 Ces six villes serviront de refuge aux enfants d'Israël, à l'étranger et à celui qui demeure au milieu de vous: là pourra s'enfuir tout homme qui aura tué quelqu'un involontairement. |
16 Maar als hij hem met een ijzeren voorwerp geslagen heeft, zodat hij stierf, dan is hij een moordenaar; degene die een doodslag begaan heeft, moet zeker gedood worden. |
16 Wie iemand met een ijzeren werktuig slaat, zodat hij sterft, is een doodslager en zal den dood sterven. |
16 Maar indien hij hem met een ijzeren werktuig heeft geslagen zodat hij gestorven is, dan is hij moordenaar, en een moordenaar moet ter dood gebracht worden. |
16 Maar indien hij hem met een ijzeren voorwerp zo geslagen heeft, dat hij stierf, dan is hij een doodslager; de doodslager zal zeker gedood worden. |
16 Si un homme frappe son prochain avec un instrument de fer, et que la mort en soit la suite, c'est un meurtrier: le meurtrier sera puni de mort. |
17 Ook als hij hem geslagen heeft met een steen in de hand, waardoor hij zou kunnen sterven, en hij stierf, dan is hij een moordenaar; degene die een doodslag begaan heeft, moet zeker gedood worden. |
17 Werpt hij hem met een steen, waarmede iemand kan gedood worden, zodat hij daarvan sterft, dan is hij een doodslager en zal den dood sterven. |
17 Indien hij hem met een uit de hand geworpen steen, zo groot dat iemand daarmede kan gedood worden, getroffen heeft zodat hij gestorven is, dan is hij moordenaar, en een moordenaar moet ter dood gebracht worden. |
17 En indien hij hem met een steen in de hand, waardoor iemand zou kunnen sterven, zo heeft geslagen, dat hij stierf, dan is hij een doodslager; de doodslager zal zeker gedood worden. |
17 S'il le frappe, tenant à la main une pierre qui puisse causer la mort, et que la mort en soit la suite, c'est un meurtrier: le meurtrier sera puni de mort. |
18 Of als hij hem heeft geslagen met een houten voorwerp in de hand, waardoor hij zou kunnen sterven, en hij stierf, dan is hij een moordenaar; hij die een doodslag begaan heeft, moet zeker gedood worden. |
18 Of slaat hij hem met een houten werktuig, waarmede iemand kan doodgeslagen worden, zodat hij sterft, dan is hij een doodslager en zal den dood sterven. |
18 Of indien hij hem met een in de hand gehouden houten voorwerp waarmede iemand gedood kan worden geslagen heeft zodat hij gestorven is, dan is hij moordenaar, en een moordenaar moet ter dood gebracht worden. |
18 Of indien hij hem met een houten voorwerp in de hand, waardoor iemand zou kunnen sterven, zo heeft geslagen, dat hij stierf, dan is hij een doodslager; de doodslager zal zeker gedood worden. |
18 S'il le frappe, tenant à la main un instrument de bois qui puisse causer la mort, et que la mort en soit la suite, c'est un meurtrier: le meurtrier sera puni de mort. |
19 De bloedwreker, díe moet hem die een doodslag begaan heeft, doden; als hij hem aantreft, mag híj hem doden. |
19 De wreker des bloeds zal den doodslager ter dood brengen; als hij hem ontmoet, zal hij hem doden. |
19 De bloedwreker zal den moordenaar om het leven brengen: wanneer hij hem aantreft zal hij hem ombrengen. |
19 De bloedwreker zelf zal de doodslager doden; wanneer hij hem aantreft, zal hij hem doden. |
19 Le vengeur du sang fera mourir le meurtrier; quand il le rencontrera, il le tuera. |
20 Ook als hij hem uit haat een duw heeft gegeven, of met opzet iets naar hem toe heeft gegooid, zodat hij stierf; |
20 Of stoot hij hem uit haat, of werpt hij iets op hem met list zodat hij sterft, |
20 En indien hij hem uit haat stiet of uit moedwil iets op hem wierp en hij ten gevolge daarvan stierf, |
20 En indien hij hem in haat gestoten of met opzet naar hem geworpen heeft, zodat hij stierf, |
20 Si un homme pousse son prochain par un mouvement de haine, ou s'il jette quelque chose sur lui avec préméditation, et que la mort en soit la suite, |
21 of wanneer hij hem uit vijandschap met zijn hand zo geslagen heeft, dat hij stierf, moet degene die hem geslagen heeft, zeker gedood worden: hij is een moordenaar. De bloedwreker mag degene die een doodslag begaan heeft, doden als hij hem aantreft. |
21 of slaat hij hem uit vijandschap met zijne hand, zodat hij sterft, dan zal hij, die hem geslagen heeft, den dood sterven, want hij is een doodslager; de wreker des bloeds zal hem ter dood brengen, als hij hem ontmoet. |
21 of hij sloeg hem uit vijandschap met de hand zodat hij stierf, dan moet hij die hem verslagen heeft ter dood gebracht worden: een moordenaar is hij; de bloedwreker zal den moordenaar om het leven brengen, wanneer hij hem aantreft. |
21 Of indien hij hem in vijandschap met zijn hand zo geslagen heeft, dat hij stierf, zal degene die gedood heeft, zeker gedood worden; hij is een doodslager; de bloedwreker zal de doodslager doden, als hij hem aantreft. |
21 ou s'il le frappe de sa main par inimitié, et que la mort en soit la suite, celui qui a frappé sera puni de mort, c'est un meurtrier: le vengeur du sang tuera le meurtrier, quand il le rencontrera. |
22 Maar als hij hem onverwachts zonder vijandschap een duw gegeven heeft, of zonder opzet welk voorwerp dan ook naar hem toe gegooid heeft, |
22 Maar indien hij hem onverhoeds stoot, zonder vijandschap, of onvoorziens iets, wat het zij, op hem werpt, |
22 Maar indien hij hem onvoorziens, zonder vijandschap, heeft gestoten of zonder opzet enigerlei voorwerp op hem heeft geworpen; |
22 Maar indien hij hem onvoorziens, zonder vijandschap, gestoten of zonder opzet enig voorwerp naar hem geworpen heeft, |
22 Mais si un homme pousse son prochain subitement et non par inimitié, ou s'il jette quelque chose sur lui sans préméditation, |
23 of zonder het te zien een of andere steen, waardoor men zou kunnen sterven, op hem heeft laten vallen, zodat hij stierf, terwijl hij geen vijand van hem was en niet zijn onheil zocht, |
23 of indien hij, zonder het te zien, een steen, waarvan men sterven kan, op hem werpt, zodat hij sterft, en is hij zijn vijand niet en heeft hij hem ook niets kwaads willen doen, |
23 of hij heeft een steen waardoor men gedood kan worden zonder het te zien op hem doen vallen zodat hij stierf, terwijl hij geen vijand van hem was en hem geen leed heeft willen doen; |
23 Of achteloos een steen, waardoor iemand zou kunnen sterven, op hem heeft laten vallen, zodat hij stierf, terwijl hij hem niet vijandig gezind was noch zijn kwaad zocht, |
23 ou s'il fait tomber sur lui par mégarde une pierre qui puisse causer la mort, et que la mort en soit la suite, sans qu'il ait de la haine contre lui et qu'il lui cherche du mal, |
24 dan moet de gemeenschap overeenkomstig deze bepalingen oordelen tussen hem die een doodslag begaan heeft, en de bloedwreker. |
24 zo zal de gemeente richten tussen dengene, die geslagen heeft, en den wreker des bloeds, naar deze rechten. |
24 dan zal de gemeente richten tussen den doodslager en den bloedwreker volgens de genoemde verordeningen. |
24 Dan zal de vergadering krachtens deze bepalingen recht spreken tussen degene die gedood heeft, en de bloedwreker; |
24 voici les lois d'après lesquelles l'assemblée jugera entre celui qui a frappé et le vengeur du sang. |
25 De gemeenschap moet hem die een doodslag begaan heeft, redden uit de hand van de bloedwreker, en de gemeenschap moet hem laten terugkeren naar zijn vrijstad, waarheen hij gevlucht was. Dan moet hij daar blijven tot de dood van de hogepriester, die men met de heilige olie gezalfd heeft. |
25 En de gemeente zal den doodslager redden van de hand des bloedwrekers, en zal hem ene vrijplaats vergunnen in de vrijstad, waarheen hij gevlucht was, en hij zal aldaar blijven, totdat de hogepriester sterft, dien men met de heilige olie gezalfd heeft. |
25 De gemeente zal den doodslager tegen den bloedwreker beschermen en doen wederkeren naar de vrijstad waarheen hij gevlucht is; daar zal hij blijven tot den dood des hogepriesters, dien men met de heilige olie gezalfd heeft. |
25 En de vergadering zal de doodslager uit de hand van de bloedwreker bevrijden, en de vergadering zal hem naar de vrijstad doen terugkeren, waarheen hij gevlucht was, waar hij wonen zal tot de dood van de hogepriester, die men met de heilige olie gezalfd heeft. |
25 L'assemblée délivrera le meurtrier de la main du vengeur du sang, et le fera retourner dans la ville de refuge où il s'était enfui. Il y demeurera jusqu'à la mort du souverain sacrificateur qu'on a oint de l'huile sainte. |
26 Maar als hij die een doodslag begaan heeft, de grens van zijn vrijstad, waarheen hij gevlucht was, ook maar even overschrijdt, |
26 Maar indien de doodslager buiten de palen zijner vrijstad gaan zal, waarheen hij gevlucht is, |
26 Maar indien de doodslager te eeniger tijd de grens der vrijstad waarheen hij gevlucht is overschrijdt, |
26 Indien echter de doodslager de grens van de vrijstad, waarheen hij gevlucht was, ook maar even overschrijdt, |
26 Si le meurtrier sort du territoire de la ville de refuge où il s'est enfui, |
27 en de bloedwreker vindt hem buiten de grens van zijn vrijstad, dan mag de bloedwreker hem die een doodslag begaan heeft, doden; dan is het voor hem geen bloedschuld. |
27 en de bloedwreker hem buiten de palen zijner vrijstad vindt en hem doodslaat, zo zal hij aan dat bloed niet schuldig zijn. |
27 en de bloedwreker vindt hem buiten het grondgebied zijner vrijstad, dan zal de bloedwreker den doodslager doodslaan, zonder daarmede bloedschuld op zich te laden; |
27 En de bloedwreker vindt hem buiten het gebied van zijn vrijstad, en de bloedwreker slaat de doodslager dood, dan zal het hem niet tot bloedschuld zijn. |
27 et si le vengeur du sang le rencontre hors du territoire de la ville de refuge et qu'il tue le meurtrier, il ne sera point coupable de meurtre. |
28 Want hij die een doodslag begaan heeft, had in zijn vrijstad moeten blijven tot de dood van de hogepriester; pas na de dood van de hogepriester mag hij terugkeren naar het land dat hij bezit. |
28 Want hij moest in zijne vrijstad gebleven zijn tot den dood des hogepriesters toe, en na den dood des hogepriesters weder tot het land zijns erfgoeds komen. |
28 want in zijn vrijstad moet hij blijven tot den dood des hogepriesters. Na den dood des hogepriesters mag de doodslager terugkeren naar het land waarin zijn bezitting ligt. |
28 Want in de vrijstad zal hij moeten wonen tot de dood van de hogepriester, en na de dood van de hogepriester zal de doodslager naar het land zijner bezitting mogen terugkeren. |
28 Car le meurtrier doit demeurer dans sa ville de refuge jusqu'à la mort du souverain sacrificateur; et après la mort du souverain sacrificateur, il pourra retourner dans sa propriété. |
29 Dit zal voor u als een rechtsverordening gelden, al uw generaties door, in al uw woongebieden. |
29 Dit zal ulieden ene inzetting zijn bij uwe nakomelingen, waar gij ook wonen moogt. |
29 Deze bepalingen zullen u tot rechtsinzettingen zijn, ook voor uw nageslacht, in al uw woonplaatsen. |
29 Dit zal voor u als een rechtsinzetting gelden voor uw nageslacht in al uw woonplaatsen. |
29 Voici des ordonnances de droit pour vous et pour vos descendants, dans tous les lieux où vous habiterez. |
30 Wat betreft allen die iemand om het leven gebracht hebben: op grond van de verklaring van meerdere getuigen moet men degene die een doodslag begaan heeft, doodslaan. Er mag echter niet slechts één getuige tegen een persoon getuigen, zodat die zou moeten sterven. |
30 Den doodslager zal men doden naar den mond van getuigen; doch één getuige zal niet getuigen tegen iemand ter dood. |
30 Als iemand een mens verslagen heeft, dan zal de bloedwreker den moordenaar doden op verklaring van meer dan een getuige; een getuige zal niet volstaan om aan iemand het doodvonnis te doen voltrekken. |
30 Men zal ieder, die iemand gedood heeft, volgens de verklaring van getuigen als een doodslager doden, maar een enkele getuige zal niet tegen iemand kunnen optreden in een halszaak. |
30 Si un homme tue quelqu'un, on ôtera la vie au meurtrier, sur la déposition de témoins. Un seul témoin ne suffira pas pour faire condamner une personne à mort. |
31 U mag geen losgeld aannemen voor het leven van degene die een doodslag begaan heeft die des doods schuldig is. Ja, hij moet zeker gedood worden. |
31 En gij zult geen verzoening nemen voor het leven des doodslagers; want hij is des doods schuldig en hij zal den dood sterven. |
31 Maar gij zult geen losprijs aannemen voor het leven van een moordenaar die des doods schuldig is; want hij moet zeker ter dood gebracht worden. |
31 En gij zult voor het leven van een doodslager, die des doods schuldig is, geen losgeld aannemen, maar hij zal zeker gedood worden. |
31 Vous n'accepterez point de rançon pour la vie d'un meurtrier qui mérite la mort, car il sera puni de mort. |
32 U mag ook geen losgeld aannemen voor degene die naar zijn vrijstad is gevlucht, zodat hij voor de dood van de hogepriester terug kan keren om in het land te wonen. |
32 Ook zult gij geen verzoening nemen voor dengene, die naar zijne vrijstad gevlucht is, dat hij zou wederkeren om te wonen in het land, voordat de hogepriester sterft. |
32 Ook zult gij geen losprijs aannemen om iemand naar een vrijstad te laten vluchten en om hem weder in het land te laten wonen voor den dood des hogepriesters; |
32 Gij zult evenmin losgeld aannemen voor iemand die naar zijn vrijstad gevlucht is, opdat hij zou mogen terugkeren om in zijn land te wonen voor de dood van de priester. |
32 Vous n'accepterez point de rançon, qui lui permette de s'enfuir dans sa ville de refuge, et de retourner habiter dans le pays après la mort du sacrificateur. |
33 U mag het land waarin u woont niet ontheiligen, want het bloed ontheiligt het land. Voor het land kan geen verzoening gedaan worden over het bloed dat erin vergoten wordt, dan door het bloed van degene die dat vergoten heeft. |
33 En ontheiligt het land niet, waarin gij woont. Want wie aan bloed schuldig is, die ontheiligt het land, en het land kan wegens het bloed, dat daarin vergoten wordt, niet verzoend worden, behalve door het bloed desgenen, die het vergoten heeft. |
33 opdat gij het land waarin gij woont niet bezoedelt. Want het bloed bezoedelt het land, en voor het land wordt geen verzoening bewerkt van het bloed dat daarin vergoten is dan door het bloed van hem die het vergoten heeft. |
33 Zo zult gij het land waarin gij woont, niet ontwijden, want bloed, dat ontwijdt het land, en voor het land kan ten aanzien van het bloed dat daarin vergoten is, geen verzoening worden gedaan dan door het bloed van degene, die het vergoten heeft. |
33 Vous ne souillerez point le pays où vous serez, car le sang souille le pays; et il ne sera fait pour le pays aucune expiation du sang qui y sera répandu que par le sang de celui qui l'aura répandu. |
34 Verontreinig dus het land niet waarin u woont, in het midden waarvan Ik woon; immers Ik, de HEERE, woon in het midden van de Israëlieten. |
34 Verontreinigt het land niet, in hetwelk gij woont, waarin Ik ook woon; want Ik ben de Heer, die onder de kinderen Israëls woon. |
34 Zo zult gij u wachten voor verontreiniging van het land waarin gij woont en in welks midden ik woon; want ik, de Heer, woon te midden der Israelieten. |
34 Verontreinigt dan het land niet, waarin gij woont, in welks midden Ik mijn woonstede heb, want Ik, de Here, heb mijn woonstede in het midden der Israelieten. |
34 Vous ne souillerez point le pays où vous allez demeurer, et au milieu duquel j'habiterai; car je suis l'Eternel, qui habite au milieu des enfants d'Israël. |