Numeri 3
© Herziene Statenvertaling
© NBG
Luther 1545
1 Dit nu zijn de afstammelingen van Aäron en Mozes op de dag dat de HEERE met Mozes sprak op de berg Sinaï. 1 Dit nu waren de nakomelingen van Aaron en Mozes ten dage, dat de Here met Mozes sprak op de berg Sinai. 1 Dies ist das Geschlecht Aarons und Moses zu der Zeit, da der HERR mit Mose redete auf dem Berge Sinai.
2 Dit nu zijn de namen van de zonen van Aäron: Nadab, de eerstgeborene; verder Abihu, Eleazar en Ithamar. 2 Dit waren de namen der zonen van Aaron: de eerstgeborene was Nadab, voorts Abihu, Eleazar en Itamar. 2 Und dies sind die Namen der Söhne Aarons: Der Erstgeborne Nadab, danach Abihu, Eleazar und Ithamar.
3 Dit zijn de namen van de zonen van Aäron, de gezalfde priesters, die gewijd zijn om als priester te dienen. 3 Dit waren de namen der zonen van Aaron, de gezalfde priesters, die hij gewijd had om het priesterambt te bekleden. 3 Das sind die Namen der Söhne Aarons, die zu Priestern gesalbet waren und ihre Hände gefüllet zum Priestertum.
4 Nadab en Abihu waren voor het aangezicht van de HEERE gestorven, toen zij in de woestijn Sinaï vreemd vuur voor het aangezicht van de HEERE gebracht hadden. En zij hadden geen zonen, zodat Eleazar en Ithamar als priester dienden tijdens het leven van hun vader Aäron. 4 Nadat Nadab en Abihu voor het aangezicht des Heren gestorven waren in de woestijn Sinai, toen zij vreemd vuur voor de Here brachten - zij hadden geen zonen - bekleedden Eleazar en Itamar het priesterambt tijdens het leven van hun vader Aaron. 4 Aber Nadab und Abihu starben vor dem HERRN, da sie fremd Feuer opferten vor dem HERRN in der Wüste Sinai; und hatten keine Söhne. Eleazar aber und Ithamar pflegten des Priesteramts unter ihrem Vater Aaron.
5 De HEERE sprak tot Mozes: 5 De Here nu sprak tot Mozes: 5 Und der HERR redete mit Mose und sprach:
6 Laat de stam Levi naderbij komen en plaats hem vóór de priester Aäron om hem te dienen. 6 Laat de stam Levi aantreden en stel hem voor het aangezicht van de priester Aaron, opdat zij hem dienen, 6 Bringe den Stamm Levi herzu und stelle sie vor den Priester Aaron, daß sie ihm dienen
7 Zij moeten zijn taak en de taak van heel de gemeenschap vervullen, vóór de tent van ontmoeting, om de dienst van de tabernakel te verrichten. 7 En zij zullen hun taak vervullen te zijnen behoeve en ten behoeve van de gehele vergadering voor de tent der samenkomst, door de dienst bij de tabernakel te verrichten; 7 und seiner und der ganzen Gemeine Hut warten vor der Hütte des Stifts und dienen am Dienst der Wohnung;
8 En zij moeten zorg dragen voor al de voorwerpen van de tent van ontmoeting, en de taak van de Israëlieten vervullen door de dienst van de tabernakel te verrichten. 8 Zij zullen zorg dragen voor al het gerei van de tent der samenkomst, en hun taak vervullen ten behoeve van de Israelieten door de dienst bij de tabernakel te verrichten. 8 und warten alles Gerätes der Hütte des Stifts und der Hut der Kinder Israel, zu dienen am Dienst der Wohnung.
9 U moet de Levieten aan Aäron en zijn zonen geven. Zij zijn hem volledig gegeven uit de Israëlieten. 9 Gij zult de Levieten schenken aan Aaron en zijn zonen; uit de Israelieten zullen dezen hem onvoorwaardelijk geschonken zijn. 9 Und sollst die Leviten Aaron und seinen Söhnen zuordnen zum Geschenk von den Kindern Israel.
10 Maar Aäron en zijn zonen moet u opdragen dat zij hun priesterambt waarnemen. En de onbevoegde die te dichtbij komt, moet ter dood gebracht worden. 10 Maar aan Aaron en zijn zonen zult gij opdragen hun priesterambt waar te nemen; doch de onbevoegde, die nadert, zal ter dood gebracht worden. 10 Aaron aber und seine Söhne sollst du setzen, daß sie ihres Priestertums warten. Wo ein Fremder sich herzutut, der soll sterben.
11 De HEERE sprak tot Mozes: 11 En de Here sprak tot Mozes: 11 Und der HERR redete mit Mose und sprach:
12 En Ik, zie, Ik neem de Levieten uit het midden van de Israëlieten, in plaats van elke eerstgeborene onder de Israëlieten, die de baarmoeder opent. De Levieten zullen Mij toebehoren, 12 Zie, Ik zelf neem uit de Israelieten de Levieten in plaats van alle eerstgeborenen der Israelieten, die het eerst uit de moederschoot voortkomen, opdat de Levieten mijn eigendom zijn, 12 Siehe, ich habe die Leviten genommen unter den Kindern Israel für alle Erstgeburt, die da Mutter brechen unter den Kindern Israel, also daß die Leviten sollen mein sein.
13 want alle eerstgeborenen behoren Mij toe. Op de dag dat Ik alle eerstgeborenen in het land Egypte trof, heb Ik alle eerstgeborenen in Israël, van de mensen tot het vee, voor Mijzelf geheiligd. Zij behoren Mij toe. Ik ben de HEERE. 13 Want alle eerstgeborenen zijn mijn eigendom. Ten dage, dat Ik alle eerstgeborenen in het land Egypte sloeg, heiligde Ik Mij alle eerstgeborenen in Israel, zowel van mens als van dier; zij zijn mijn eigendom; Ik ben de Here. 13 Denn die Erstgeburten sind mein, seit der Zeit ich alle Erstgeburt schlug in Ägyptenland; da heiligte ich mir alle Erstgeburt in Israel, von Menschen an bis auf das Vieh, daß sie mein sein sollen, ich der HERR.
14 De HEERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï: 14 En de Here sprak tot Mozes in de woestijn Sinai: 14 Und der HERR redete mit Mose in der Wüste Sinai und sprach:
15 Tel de nakomelingen van Levi, ingedeeld naar hun families en naar hun geslachten; al wie mannelijk is, van één maand oud en daarboven, moet u tellen. 15 Tel de Levieten naar hun families en geslachten; allen die van het mannelijk geslacht zijn, van een maand oud en daarboven, die zult gij tellen. 15 Zähle die Kinder Levi nach ihrer Väter Häusern und Geschlechtern, alles, was männlich ist, eines Monden alt und drüber.
16 En Mozes telde hen op bevel van de HEERE, zoals geboden was. 16 Toen telde Mozes hen naar het bevel des Heren, zoals geboden was. 16 Also zählete sie Mose nach dem Wort des HERRN, wie er geboten hatte.
17 Dit waren de zonen van Levi met hun namen: Gerson, Kahath en Merari. 17 Dit nu waren de namen der zonen van Levi: Gerson, Kehat en Merari. 17 Und waren dies die Kinder Levi mit Namen: Gerson, Kahath, Merari.
18 Dit zijn de namen van de zonen van Gerson, ingedeeld naar hun geslachten: Libni en Simeï. 18 Dit waren de namen der zonen van Gerson naar hun geslachten: Libni en Simi. 18 Die Namen aber der Kinder Gersons in ihrem Geschlecht waren: Libni und Simei.
19 En de zonen van Kahath, ingedeeld naar hun geslachten: Amram, Jizhar, Hebron en Uzziël. 19 De zonen van Kehat naar hun geslachten waren Amram, Jishar, Chebron en Uzziel. 19 Die Kinder Kahaths in ihrem Geschlecht waren: Amram, Jezehar, Hebron und Usiel.
20 En de zonen van Merari, ingedeeld naar hun geslachten: Maheli en Musi. Dit zijn de geslachten van de Levieten, naar hun families. 20 En de zonen van Merari naar hun geslachten waren Machli en Musi. Dit zijn de geslachten der Levieten naar hun families. 20 Die Kinder Meraris in ihrem Geschlecht waren: Maheli und Musi. Dies sind die Geschlechter Levis nach, ihrer Väter Hause.
21 Van Gerson stamde het geslacht van de Libnieten en het geslacht van de Simeïeten af. Dit zijn de geslachten van de Gersonieten. 21 Tot Gerson behoorde het geslacht der Libnieten en dat der Simieten; dit waren de geslachten der Gersonieten. 21 Dies sind die Geschlechter von Gerson: Die Libniter und Simeiter.
22 Het aantal van hen die geteld waren, betrof al wie mannelijk waren van één maand oud en daarboven. Het aantal van hen die geteld waren, was zevenduizend vijfhonderd. 22 Hun getelden, overeenkomstig het aantal van allen die van het mannelijk geslacht waren, van een maand oud en daarboven, waren zevenduizend vijfhonderd. 22 Deren Summa war an der Zahl funden siebentausend und fünfhundert, alles, was männlich war eines Monden alt und drüber.
23 De geslachten van de Gersonieten moeten hun kamp opslaan achter de tabernakel, aan de westkant. 23 De geslachten der Gersonieten legerden zich achter de tabernakel aan de westzijde. 23 Und dasselbe Geschlecht der Gersoniter sollen sich lagern hinter der Wohnung gegen den Abend.
24 De leider nu van de familie van de Gersonieten was Eljasaf, de zoon van Laël. 24 En het familiehoofd der Gersonieten was Eljasaf, de zoon van Lael. 24 Ihr Oberster sei Eliasaph, der Sohn Laels.
25 En de taak van de nakomelingen van Gerson in de tent van ontmoeting was de zorg voor de tabernakel en de tent, de dekkleden ervan, het gordijn voor de ingang van de tent van ontmoeting, 25 De Gersonieten nu hadden bij de tent der samenkomst, zowel tabernakel als tent, de zorg voor de dakbedekking, het voorhangsel voor de ingang van de tent der samenkomst, 25 Und sie sollen warten an der Hütte des Stifts, nämlich der Wohnung und der Hütte und ihrer Decke und des Tuchs in der Tür der Hütte des Stifts,
26 en de kleden van de voorhof en het gordijn voor de ingang van de voorhof, die rondom de tabernakel en het altaar zijn, met de bijbehorende touwen, ja, voor heel de dienst ervan. 26 De gordijnen van de voorhof en het voorhangsel voor de ingang van de voorhof, die rondom de tabernakel en het altaar was, en de daarbij behorende touwen, naar alles wat daaraan te doen was. 26 des Umhangs am Vorhofe und des Tuchs in der Tür des Vorhofs, welcher um die Wohnung und um den Altar hergehet, und seiner Seile, und alles, was zu seinem Dienst gehöret.
27 Van Kahath stammen af het geslacht van de Amramieten, het geslacht van de Jizharieten, het geslacht van de Hebronieten en het geslacht van de Uzziëlieten. Dit zijn de geslachten van de Kahathieten. 27 Tot Kehat behoorde het geslacht der Amramieten, dat der Jisharieten, dat der Chebronieten en dat der Uzzielieten; dit waren de geslachten der Kehatieten. 27 Dies sind die Geschlechter von Kahath: Die Amramiten, die Jezehariten, die Hebroniten und Usieliten,
28 Het aantal van al degenen die mannelijk waren van één maand oud en daarboven, was achtduizend zeshonderd; zij vervulden de taak ten behoeve van het heiligdom. 28 Hun getelden, overeenkomstig het aantal van allen die van het mannelijk geslacht waren, van een maand oud en daarboven, waren achtduizend zeshonderd: zij hadden de zorg voor het heilige. 28 was männlich war, eines Monden alt und drüber, an der Zahl achttausend und sechshundert, die der Hut des Heiligtums warten.
29 De geslachten van de nakomelingen van Kahath moeten hun kamp opslaan terzijde van de tabernakel, aan de zuidkant. 29 De geslachten der Kehatieten legerden zich langs de tabernakel aan de zuidzijde. 29 Und sollen sich lagern an die Seite der Wohnung gegen Mittag.
30 De leider nu van de familie van de geslachten van de Kahathieten was Elizafan, de zoon van Uzziël. 30 En het familiehoofd van de geslachten der Kehatieten was Elisafan, de zoon van Uzziel. 30 Ihr Oberster sei Elizaphan, der Sohn Usiels.
31 En hun taak was de zorg voor de ark, de tafel, de kandelaar, de altaren en de voorwerpen van het heiligdom, waarmee ze de dienst verrichtten, en het gordijn, ja, voor heel de dienst ervan. 31 Zij hadden de zorg voor de ark, de tafel, de kandelaar, de altaren, het heilige gerei, waarmede men de dienst verrichtte, het voorhangsel en alles wat daaraan te doen was. 31 Und sie sollen warten der Lade, des Tisches, des Leuchters, des Altars und alles Gerätes des Heiligtums, daran sie dienen, und des Tuchs, und was zu seinem Dienst gehöret.
32 De leider die boven de leiders van Levi stond was Eleazar, de zoon van de priester Aäron. Hij had het opzicht over hen die de taak ten behoeve van het heiligdom vervulden. 32 Het opperste hoofd nu der Levieten was Eleazar, de zoon van de priester Aaron, die het opzicht had over hen, die de zorg hadden voor het heilige. 32 Aber der Oberste über alle Obersten der Leviten soll Eleazar sein, Aarons Sohn, des Priesters, über die, so verordnet sind, zu warten der Hut des Heiligtums.
33 Van Merari stammen af het geslacht van de Mahelieten en het geslacht van de Musieten. Dit zijn de geslachten van Merari. 33 Tot Merari behoorde het geslacht der Machlieten en dat der Musieten; dit waren de geslachten van Merari. 33 Dies sind die Geschlechter Meraris: Die Maheliter und Musiter,
34 Het aantal van degenen van hen die geteld waren van al wie mannelijk waren, van één maand oud en daarboven, was zesduizend tweehonderd. 34 Hun getelden, overeenkomstig het aantal van allen die van het mannelijk geslacht waren, van een maand oud en daarboven, waren zesduizend tweehonderd. 34 die an der Zahl waren sechstausend und zweihundert, alles, was männlich war, eines Monden alt und drüber.
35 De leider nu van de familie van de geslachten van Merari was Zuriël, de zoon van Abichaïl; zij moeten hun kamp opslaan terzijde van de tabernakel, aan de noordkant. 35 En het familiehoofd der geslachten van Merari was Suriel, de zoon van Abichail. Zij legerden zich langs de tabernakel aan de noordzijde. 35 Ihr Oberster sei Zuriel, der Sohn Abihails. Und sollen sich lagern an die Seite der Wohnung gegen Mitternacht.
36 En de opgedragen taak van de nakomelingen van Merari was de zorg voor de planken van de tabernakel, met zijn dwarsbalken, zijn pilaren, zijn voetstukken, en al zijn voorwerpen, ja, voor heel de dienst ervan. 36 Aan de Merarieten was opgedragen de zorg voor de planken van de tabernakel, zijn balken, zijn pilaren, zijn voetstukken, al zijn gerei en alles wat daaraan te doen was, 36 Und ihr Amt soll sein, zu warten der Bretter und Riegel und Säulen und Füße der Wohnung und alles seines Gerätes und seines Dienstes,
37 Eveneens voor de pilaren rond de voorhof, de bijbehorende voetstukken, de bijbehorende pinnen met de bijbehorende touwen. 37 Eveneens voor de pilaren van de voorhof rondom, de voetstukken, de pinnen en de touwen daarvan. 37 dazu der Säulen um den Vorhof her mit den Füßen und Nägeln und Seilen.
38 Zij nu die hun kamp vóór de tabernakel, aan de oostkant, moeten opslaan, dus vóór de tent van ontmoeting, waar de zon opkomt, zijn Mozes, en Aäron met zijn zonen, die de taak ten behoeve van het heiligdom vervullen, in naam van de Israëlieten. De onbevoegde die te dichtbij komt, moet ter dood gebracht worden. 38 Voorts legerden zich voor de tabernakel aan de oostzijde, voor de tent der samenkomst aan de kant, waar de zon opgaat, Mozes en Aaron en diens zonen, die de zorg hadden voor het heiligdom namens de Israelieten; maar de onbevoegde, die naderde, moest ter dood gebracht worden. 38 Aber vor der Wohnung und vor der Hütte des Stifts gegen Morgen sollen sich lagern Mose und Aaron und seine Söhne, daß sie des Heiligtums warten und der Kinder Israel. Wenn sich ein Fremder herzutut, der soll sterben,
39 Al degenen van de Levieten die geteld waren, die Mozes en Aäron, op bevel van de HEERE, ingedeeld naar hun geslachten telden, al wie mannelijk waren van één maand oud en daarboven, waren tweeëntwintigduizend. 39 Al de getelden der Levieten, die Mozes met Aaron naar het bevel des Heren naar hun geslachten telde, allen van het mannelijk geslacht, van een maand oud en daarboven, waren tweeentwintigduizend. 39 Alle Leviten in der Summa, die Mose und Aaron zähleten nach ihren Geschlechtern, nach dem Wort des HERRN, eitel Männlein, eines Monden alt und drüber, waren zweiundzwanzigtausend.
40 De HEERE zei tegen Mozes: Tel alle mannelijke eerstgeborenen onder de Israëlieten, van één maand oud en daarboven; en neem het aantal van hun namen op. 40 Toen zeide de Here tot Mozes: Tel alle mannelijke eerstgeborenen der Israelieten van een maand oud en daarboven, en neem het aantal hunner namen op, 40 Und der HERR sprach zu Mose: Zähle alle Erstgeburt, was männlich ist unter den Kindern Israel, eines Monden alt und drüber, und nimm die Zahl ihrer Namen.
41 En neem voor Mij de Levieten – Ik ben de HEERE – in plaats van alle eerstgeborenen onder de Israëlieten, en het vee van de Levieten in plaats van alle eerstgeborenen onder het vee van de Israëlieten. 41 En gij zult voor Mij de Levieten nemen - Ik ben de Here - in plaats van alle eerstgeborenen onder de Israelieten, evenals het vee der Levieten in plaats van alle eerstgeborenen onder het vee der Israelieten. 41 Und sollst die Leviten mir, dem HERRN, aussondern für alle Erstgeburt der Kinder Israel und der Leviten Vieh für alle Erstgeburt unter dem Vieh der Kinder Israel,
42 Mozes telde, zoals de HEERE hem geboden had, alle eerstgeborenen onder de Israëlieten. 42 Toen telde Mozes, zoals de Here hem geboden had, alle eerstgeborenen onder de Israelieten. 42 Und Mose zählete, wie ihm der HERR geboten hatte, alle Erstgeburt unter den Kindern Israel;
43 Het aantal namen van alle mannelijke eerstgeborenen van één maand oud en daarboven, overeenkomstig degenen van hen die geteld waren, was tweeëntwintigduizend tweehonderddrieënzeventig. 43 Alle mannelijke eerstgeborenen, overeenkomstig het aantal namen, van een maand oud en daarboven, bleken bij telling te zijn tweeentwintigduizend tweehonderd drieenzeventig. 43 und fand sich an der Zahl der Namen aller Erstgeburt, was männlich war, eines Monden alt und drüber, in ihrer Summa zweiundzwanzigtausend zweihundertunddreiundsiebenzig.
44 De HEERE sprak tot Mozes: 44 Toen sprak de Here tot Mozes: 44 Und der HERR redete mit Mose und sprach:
45 Neem de Levieten in plaats van alle eerstgeborenen onder de Israëlieten, en het vee van de Levieten in plaats van hun vee; de Levieten zullen Mij toebehoren. Ik ben de HEERE. 45 Neem de Levieten in plaats van alle eerstgeborenen onder de Israelieten, evenals het vee der Levieten in plaats van hun vee, opdat de Levieten mijn eigendom zijn; Ik ben de Here. 45 Nimm die Leviten für alle Erstgeburt unter den Kindern Israel und das Vieh der Leviten für ihr Vieh, daß die Leviten mein, des HERRN, seien.
46 Wat betreft de tweehonderddrieënzeventig eerstgeborenen van de Israëlieten die vrijgekocht moeten worden, die het getal van de Levieten te boven gaan, 46 Als losgeld voor de tweehonderd drieenzeventig eerstgeborenen der Israelieten, die het getal der Levieten te boven gaan, 46 Aber das Lösegeld von den zweihundertdreiundsiebenzig überlängen Erstgeburten der Kinder Israel über der Leviten Zahl
47 moet u per hoofd vijf sikkel innen. U moet die innen, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom. Die sikkel is twintig gera waard. 47 Zult gij voor ieder per hoofd vijf sikkels nemen, naar de heilige sikkel zult gij het nemen (deze sikkel is twintig gera) 47 sollst du je fünf Sekel nehmen von Haupt zu Haupt, nach dem Sekel des Heiligtums (zwanzig Gera gilt ein Sekel),
48 En dat geld moet u aan Aäron en aan zijn zonen geven, als losgeld voor degenen die vrijgekocht moeten worden van hen die het getal van de Levieten te boven gaan. 48 En dat geld zult gij aan Aaron en zijn zonen geven als het losgeld voor diegenen onder hen, die het getal [der] [Levieten] te boven gaan. 48 und sollst dasselbe Geld, das überläng ist über ihre Zahl, geben Aaron und seinen Söhnen.
49 Toen inde Mozes dat losgeld voor hen die het getal te boven gingen, van degenen die door de Levieten vrijgekocht waren. 49 Toen nam Mozes het losgeld van degenen die het getal van hen, die door de Levieten waren losgekocht, te boven gingen; 49 Da nahm Mose das Lösegeld, das überläng war über der Leviten Zahl,
50 Voor de eerstgeborenen van de Israëlieten inde hij dat geld: duizend driehonderdvijfenzestig sikkel, gerekend volgens de sikkel van het heiligdom. 50 Van de eerstgeborenen der Israelieten nam hij het geld, duizend driehonderd vijfenzestig sikkels naar de heilige sikkel, 50 von den Erstgeburten der Kinder Israel, tausend dreihundertundfünfundsechzig Sekel, nach dem Sekel des Heiligtums,
51 En Mozes gaf dat losgeld aan Aäron en aan zijn zonen, op bevel van de HEERE, zoals de HEERE Mozes geboden had. 51 En Mozes gaf het losgeld aan Aaron en zijn zonen naar het bevel des Heren, zoals de Here aan Mozes geboden had. 51 und gab's Aaron und seinen Söhnen nach dem Wort des HERRN, wie der HERR Mose geboten hatte.