|
1 Zie, Ik zend Mijn engel, die voor Mij de weg bereiden zal. Plotseling zal naar Zijn tempel komen die Heere Die u aan het zoeken bent, de Engel van het verbond, in Wie u uw vreugde vindt. Zie, Hij komt, zegt de HEERE van de legermachten. |
1 Zie, Ik zal mijnen Engel zenden, die den weg bereiden zal voor mijn aangezicht; en schielijk zal dan tot zijnen tempel komen de Heer, dien gij zoekt, en de Engel des verbonds, naar wien gij verlangt; zie, hij komt, spreekt de Heer Zebaôth. |
1 Zie, ik zend mijn bode, die den weg voor mij zal banen; plotseling zal de Heer dien gij zoekt naar zijn tempel komen; en de engel des verbonds, aan wien gij met welbehagen denkt, zie, hij komt, zegt de Heer der heirscharen. |
1 Zie, Ik zend mijn bode, die voor mijn aangezicht de weg bereiden zal; plotseling zal tot zijn tempel komen de Here, die gij zoekt, namelijk de Engel des verbonds, die gij begeert. Zie, Hij komt, zegt de Here der heerscharen. |
1 Voici, j'enverrai mon messager; Il préparera le chemin devant moi. Et soudain entrera dans son temple le Seigneur que vous cherchez; Et le messager de l'alliance que vous désirez, voici, il vient, Dit l'Eternel des armées. |
2 Maar wie zal de dag van Zijn komst verdragen? Wie zal bij Zijn verschijning standhouden? Want Hij is als vuur van een edelsmid, en als zeep van de blekers. |
2 Maar wie zal den dag zijner komst kunnen verdragen, en wie zal bestaan, als hij verschijnen zal? Want hij zal zijn als het vuur eens goudsmids en als de zeep der vollers; |
2 Maar wie zal den dag zijner komst verdragen? wie bestaan bij zijn verschijning? Want hij is aan het vuur van den smelter gelijk en aan het loog der bleekers. |
2 Doch wie kan de dag van zijn komst verdragen, en wie zal bestaan, als Hij verschijnt? Want Hij zal zijn als het vuur van de smelter en als het loog van de blekers. |
2 Qui pourra soutenir le jour de sa venue? Qui restera debout quand il paraîtra? Car il sera comme le feu du fondeur, Comme la potasse des foulons. |
3 Hij zal zitten als iemand die zilver smelt en reinigt: Hij zal de Levieten reinigen en hen zuiveren als goud en zilver. Dan zullen zij de HEERE een graanoffer brengen in gerechtigheid. |
3 hij zal zitten en het zilver reinigen; hij zal de zonen van Levi reinigen en louteren als goud en zilver: dan zullen zij den Heer spijsoffer toebrengen in gerechtigheid. |
3 Hij zal zich neerzetten, het zilver smeltend en reinigend: hij zal de zonen van Levi reinigen en zuiveren, als goud en zilver, zodat zij aan den Heer in gerechtigheid gaven brengen. |
3 Hij zal zitten, het zilver smeltend en reinigend. Hij zal de zonen van Levi reinigen, Hij zal hen louteren als goud en als zilver, opdat zij de Here in gerechtigheid offer brengen. |
3 Il s'assiéra, fondra et purifiera l'argent; Il purifiera les fils de Lévi, Il les épurera comme on épure l'or et l'argent, Et ils présenteront à l'Eternel des offrandes avec justice. |
4 Dan zal het graanoffer van Juda en Jeruzalem voor de HEERE aangenaam zijn, zoals in de dagen van oude tijden af, zoals in vroegere jaren. |
4 En den Heer zal het spijsoffer van Juda en Jeruzalem behagen, als tevoren en in vroegere jaren, |
4 Zo zullen aan den Heer de gaven van Juda en Jeruzalem aangenaam zijn, als in den ouden tijd en in vroeger jaren. |
4 Dan zal het offer van Juda en van Jeruzalem de Here aangenaam zijn als in de dagen van ouds en als in vroegere jaren. |
4 Alors l'offrande de Juda et de Jérusalem sera agréable à l'Eternel, Comme aux anciens jours, comme aux années d'autrefois. |
5 Ik zal naar u toe komen voor het oordeel. Ik zal een snelle Getuige zijn tegen de tovenaars, tegen de overspelers, tegen hen die valse eden afleggen en tegen hen die het loon van een dagloner met geweld inhouden, die het recht van weduwe, wees en vreemdeling ombuigen, en Mij niet vrezen, zegt de HEERE van de legermachten. |
5 en Ik zal tot u komen en u bestraffen en zal een snel getuige zijn tegen de tovenaars, overspelers en meineedigen en tegen hen, die geweld en onrecht doen aan de dagloners, aan weduwen en wezen, en die den vreemdeling verdrukken en Mij niet vrezen, spreekt de Heer Zebaôth. |
5 Dan zal ik tot u ten gerichte komen en als snel handelend getuige optreden tegen de tovenaars, de overspelers, de meineedigen, de onderdrukkers van daglooner, weduwe en wees, de verkrachters van het recht des vreemden, tegen hen die mij niet vrezen, zegt de Heer der heirscharen. |
5 Ik zal tot u ten gerichte naderen; Ik zal een snelle aanklager zijn tegen de tovenaars, tegen de echtbrekers, tegen de meinedigen, tegen hen die het loon van de dagloner drukken, weduwe en wees verdrukken, en de vreemdeling terzijde dringen, maar Mij niet vrezen, zegt de Here der heerscharen. |
5 Je m'approcherai de vous pour le jugement, Et je me hâterai de témoigner contre les enchanteurs et les adultères, Contre ceux qui jurent faussement, Contre ceux qui retiennent le salaire du mercenaire, Qui oppriment la veuve et l'orphelin, Qui font tort à l'étranger, et ne me craignent pas, Dit l'Eternel des armées. |
6 Want Ík, de HEERE, ben niet veranderd, ú, kinderen van Jakob, bent daarom niet omgekomen. |
6 Want Ik ben de Heer, die niet liegt; en het zal met u, kinderen van Jakob, niet geheel uit zijn. |
6 Ik, de Heer, toch ben niet veranderd; gij, zonen van Jakob, zijt immers niet omgekomen? |
6 Voorwaar, Ik, de Here, ben niet veranderd, en gij kinderen van Jakob, zijt niet verteerd. |
6 Car je suis l'Eternel, je ne change pas; Et vous, enfants de Jacob, vous n'avez pas été consumés. |
7 Sinds de dagen van uw vaderen bent u afgeweken van Mijn verordeningen, en hebt u ze niet in acht genomen. Keer terug naar Mij, en Ik zal naar u terugkeren, zegt de HEERE van de legermachten. Maar u zegt: In welk opzicht moeten wij terugkeren? |
7 Gij zijt van den tijd uwer vaderen af altoos afgeweken van mijne geboden, en gij hebt ze niet onderhouden: bekeert u dan tot Mij, zo zal Ik Mij tot u keren, spreekt de Heer Zebaôth. Doch gij zegt: Waarin zullen wij ons bekeren? |
7 Van de dagen uwer vaderen af zijt gij van mijn inzettingen afgeweken en hebt ze niet inachtgenomen. Keert dan tot mij terug, opdat ik tot u terugkere, zegt de Heer der heirscharen. Gij vraagt: In welk opzicht moeten wij terugkeren? -- |
7 Van de dagen uwer vaderen af zijt gij afgeweken van mijn inzettingen en hebt ze niet onderhouden. Keert terug tot Mij, dan zal Ik tot u terugkeren, zegt de Here der heerscharen. En dan zegt gij: In welk opzicht moeten wij terugkeren? |
7 Depuis le temps de vos pères, vous vous êtes écartés de mes ordonnances, Vous ne les avez point observées. Revenez à moi, et je reviendrai à vous, dit l'Eternel des armées. Et vous dites: En quoi devons-nous revenir? |
8 Zou een mens God beroven? Werkelijk, u berooft Mij! En dan zegt u: Waarvan beroven wij U? Van de tienden en het hefoffer! |
8 Is het recht, dat een mens God bedriegt, gelijk gij Mij bedriegt? Maar gij zegt: Waarmede bedriegen wij U? Met de tienden en het hefoffer. |
8 Kan een mens God bedriegen, dat gij mij bedriegt? Gij vraagt: Waarin bedriegen wij u? --Met het tiend en de gaven. |
8 Mag een mens God beroven? Toch berooft gij Mij. En dan zegt gij: Waarin beroven wij U? In de tienden en de heffing. |
8 Un homme trompe-t-il Dieu? Car vous me trompez, Et vous dites: En quoi t'avons-nous trompé? Dans les dîmes et les offrandes. |
9 U bent door de vloek getroffen, omdat u Mij berooft, als volk in zijn geheel. |
9 Daarom zijt gij ook vervloekt, dat alles u onder de handen vergaat, want gij bedriegt Mij allen te samen. |
9 Door den vloek zijt gij getroffen, en toch bedriegt gij mij, gij, het gehele volk! |
9 Met de vloek zijt gij vervloekt, en Mij berooft gij, gij volk in zijn geheel. |
9 Vous êtes frappés par la malédiction, Et vous me trompez, La nation tout entière! |
10 Breng al de tienden naar het voorraadhuis, zodat er voedsel in Mijn huis is. Beproef Mij toch hierin, zegt de HEERE van de legermachten, of Ik niet de vensters van de hemel voor u zal openen, en zegen over u zal uitgieten, zodat er geen schuren genoeg zullen zijn. |
10 Maar brengt de tienden geheel in mijn korenhuis, opdat in mijn huis spijs zij; en beproeft Mij hierin, spreekt de Heer Zebaôth, of Ik voor u niet de vensters des hemels zal opendoen en de volheid van zegen uitgieten. |
10 Brengt het gehele tiend in het magazijn, opdat in mijn huis voorraad zij. Dan kunt gij hiermee mij op de proef stellen, zegt de Heer der heirscharen, of ik niet voor u de vensters des hemels openen en over u zegen uitstorten zal, totdat er geen bergplaats meer is. |
10 Breng de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in mijn huis; beproeft Mij toch daarmede, zegt de Here der heerscharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de hemel zal openen en zegen in overvloed over u uitgieten. |
10 Apportez à la maison du trésor toutes les dîmes, Afin qu'il y ait de la nourriture dans ma maison; Mettez-moi de la sorte à l'épreuve, Dit l'Eternel des armées. Et vous verrez si je n'ouvre pas pour vous les écluses des cieux, Si je ne répands pas sur vous la bénédiction en abondance. |
11 Ik zal ter wille van u de kaalvreter bestraffen, zodat hij de vrucht van de aardbodem bij u niet te gronde richt, en de wijnstok op het veld bij u niet zonder vrucht zal blijven, zegt de HEERE van de legermachten. |
11 En Ik zal voor u den verslinder schelden, dat hij u de vrucht op het veld niet zal verderven en de wijnstok op de akker u niet onvruchtbaar zij, spreekt de Heer Zebaôth; |
11 Ik zal u ten gevalle de verslinders verjagen; opdat zij u de vruchten van den akker niet bederven, en de wijnstok op het veld u zijn vrucht niet onthoude, zegt de Heer der heirscharen. |
11 Dan zal Ik, u ten goede, de afvreter dreigen, opdat hij de vrucht van uw land niet verderve en opdat de wijnstok op het veld voor u niet zonder vrucht zij, zegt de Here der heerscharen. |
11 Pour vous je menacerai celui qui dévore, Et il ne vous détruira pas les fruits de la terre, Et la vigne ne sera pas stérile dans vos campagnes, Dit l'Eternel des armées. |
12 Alle heidenvolken zullen u gelukkig prijzen, want u zult een aangenaam land zijn, zegt de HEERE van de legermachten. |
12 zodat alle volken u zalig zullen prijzen, want gij zult een waardig land zijn, spreekt de Heer Zebaôth. |
12 Zo zullen alle volken u gelukkig prijzen; want gij zult een rijk begunstigd land zijn, zegt de Heer der heirscharen. |
12 En alle volken zullen u gelukkig prijzen, omdat gij een land van welbehagen zijt, zegt de Here der heerscharen. |
12 Toutes les nations vous diront heureux, Car vous serez un pays de délices, Dit l'Eternel des armées. |
13 Uw woorden tegen Mij waren te hard, zegt de HEERE. Maar u zegt: Wat hebben wij onder elkaar tegen U gesproken? |
13 Uwe woorden zijn hard tegen Mij, zegt de Heer; maar gij zegt: Wat spreken wij dan tegen U? |
13 Uw woorden zijn mij ergerlijk geworden, zegt de Heer. Gij vraagt: Wat hebben wij dan tegen u gezegd? |
13 Vermetel zijn uw woorden over Mij, zegt de Here. En dan zegt gij: Wat hebben wij dan onder elkander over U gesproken? |
13 Vos paroles sont rudes contre moi, dit l'Eternel. Et vous dites: Qu'avons-nous dit contre toi? |
14 U zegt: God dienen is nutteloos! Wat voor nut heeft het dat wij onze taak ten behoeve van Hem vervullen en dat wij in het zwart gaan voor het aangezicht van de HEERE van de legermachten? |
14 Gij zegt: Het is tevergeefs, dat men God dient; en wat baat het, dat wij zijn gebod houden en een streng leven leiden voor den Heer Zebaôth? |
14 Gij zeidet: Het is onnut God te dienen. Wat baat het onzen plicht jegens hem waargenomen en in rouwgewaad voor den Heer der heirscharen verkeerd te hebben? |
14 Gij zegt: Nutteloos is het God te dienen; wat gewin geeft het, dat wij zijn geboden onderhouden en dat wij in rouw gaan voor het aangezicht van de Here der heerscharen? |
14 Vous avez dit: C'est en vain que l'on sert Dieu; Qu'avons-nous gagné à observer ses préceptes, Et à marcher avec tristesse A cause de l'Eternel des armées? |
15 Welnu, wij prijzen de hoogmoedigen gelukkig: niet alleen worden zij die goddeloosheid doen, opgebouwd, zelfs als zij God beproeven, ontkomen zij. |
15 Daarom prijzen wij de verachters, want de goddelozen noemen toe; zij verzoeken God en het gaat hun zeer goed. |
15 Nu moeten wij de overmoedigen gelukkig prijzen. Den kwaaddoeners gaat het zelfs voorspoedig. Ja, zij hebben God op de proef gesteld en zijn er goed afgekomen. -- |
15 En nu, wij prijzen de overmoedigen gelukkig; niet alleen worden zij gebouwd, terwijl zij goddeloosheid bedrijven, maar ook verzoeken zij God, en ontkomen. |
15 Maintenant nous estimons heureux les hautains; Oui, les méchants prospèrent; Oui, ils tentent Dieu, et ils échappent! |
16 Dan spreken zij die de HEERE vrezen, ieder tot zijn naaste: De HEERE slaat er acht op en luistert. Er is een gedenkboek geschreven voor Zijn aangezicht, voor wie de HEERE vrezen en wie Zijn Naam hoogachten. |
16 Maar de godvrezenden troosten zich onder elkander aldus: De Heer merkt het en hoort het, en er is voor zijn aangezicht een gedenkboek geschreven voor degenen, die den Heer vrezen en aan zijnen naam gedenken. |
16 Zo spraken zij die den Heer vrezen tot elkander; en toen de Heer er naar luisterde en het hoorde werd een gedenkboek voor hem geschreven ten bate van hen die hem vrezen en zijn naam in waarde houden. |
16 Dan spreken zij die de Here vrezen, onder elkander, ieder tot zijn naaste: De Here bemerkte het toch en hoorde het en er werd een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven, ten goede van hen die de Here vrezen en zijn naam in ere houden. |
16 Alors ceux qui craignent l'Eternel se parlèrent l'un à l'autre; L'Eternel fut attentif, et il écouta; Et un livre de souvenir fut écrit devant lui Pour ceux qui craignent l'Eternel Et qui honorent son nom. |
17 En zij zullen voor Mij, zegt de HEERE van de legermachten, op de dag die Ik maken zal, een persoonlijk eigendom zijn. Ik zal hen sparen, zoals een man zijn zoon spaart die hem dient. |
17 Zij zullen, spreekt de Heer Zebaôth, op den dag, dien Ik zal maken, mijn eigendom zijn, en Ik zal hen verschonen, zoals een man zijnen zoon verschoont, die hem gehoorzaamt. |
17 Zij zullen mij ten eigendom zijn, zegt de Heer der heirscharen, op den dag dien ik doe aanbreken, en ik zal hen sparen, zoals iemand een zoon die hem dient spaart. |
17 Zij zullen Mij ten eigendom zijn, zegt de Here der heerscharen, op de dag die Ik bereiden zal. En Ik zal hen sparen, zoals iemand zijn zoon spaart, die hem dient. |
17 Ils seront à moi, dit l'Eternel des armées, Ils m'appartiendront, au jour que je prépare; J'aurai compassion d'eux, Comme un homme a compassion de son fils qui le sert. |
18 Dan zult u opnieuw het onderscheid zien tussen een rechtvaardige en een goddeloze, tussen wie God dient en wie Hem niet dient. |
18 En gij zult daarentegen wederom zien, welk een onderscheid er is tussen den rechtvaardige en den goddeloze, en tussen dengene, die God dient, en dengene, die Hem niet dient. |
18 Dan zult gij tot inkeer komen en het verschil zien tussen den rechtschapene en den goddeloze, tussen hem die God dient en hem die hem niet dient. |
18 Dan zult gij tot inkeer komen en het onderscheid zien tussen de rechtvaardige en de goddeloze; tussen wie God dient, en wie Hem niet dient. |
18 Et vous verrez de nouveau la différence Entre le juste et le méchant, Entre celui qui sert Dieu Et celui qui ne le sert pas. |