|
1 Het woord van de HEERE van de legermachten kwam tot mij: |
1 En het woord des Heren geschiedde tot mij, zeggende: |
1 Het woord van den Heer der heirscharen kwam aldus: |
1 Het woord van de Here der heerscharen geschiedde aldus: |
1 La parole de l'Eternel des armées se révéla, en ces mots: |
2 Zo zegt de HEERE van de legermachten: Ik heb Mij met grote na-ijver voor Sion ingezet, ja, met grote grimmigheid heb Ik Mij voor haar ingezet. |
2 Dus spreekt de Heer Zebaôth: Ik heb zeer over Sion geijverd, ja in groten toorn heb Ik over haar geijverd. |
2 Zo zegt de Heer der heirscharen: Ik ben voor Sion in groten ijver ontstoken, ontstoken in heftige gramschap te haren bate. |
2 Zo zegt de Here der heerscharen: Ik ben voor Sion in grote ijver ontbrand; in gloeiende ijver ben Ik ervoor ontbrand. |
2 Ainsi parle l'Eternel des armées: Je suis ému pour Sion d'une grande jalousie, et je suis saisi pour elle d'une grande fureur. |
3 Zo zegt de HEERE: Ik ben naar Sion teruggekeerd en Ik zal midden in Jeruzalem wonen. Jeruzalem zal ‘stad van de waarheid’ genoemd worden, de berg van de HEERE van de legermachten ‘de heilige berg’. |
3 Dus spreekt de Heer: Ik zal wederkeren tot Sion en wil te Jeruzalem wonen; en Jeruzalem zal de getrouwe stad genoemd worden en de berg des Heren Zebaôth, berg der heiligheid. |
3 Zo zegt de Heer: Ik ben weergekeerd tot Sion en ga in Jeruzalem wonen; Jeruzalem zal de betrouwbare stad heten, en de berg van den Heer der heirscharen de heilige berg. |
3 Zo zegt de Here: Ik keer weder tot Sion en Ik woon binnen Jeruzalem; Jeruzalem zal de stad der trouw, en de berg van de Here der heerscharen zal de berg der heiligheid genoemd worden. |
3 Ainsi parle l'Eternel: Je retourne à Sion, et je veux habiter au milieu de Jérusalem. Jérusalem sera appelée ville fidèle, et la montagne de l'Eternel des armées montagne sainte. |
4 Zo zegt de HEERE van de legermachten: Er zullen weer oude mannen en oude vrouwen zitten op de pleinen van Jeruzalem, ieder met zijn stok in zijn hand vanwege de hoge leeftijd. |
4 Dus spreekt de Heer Zebaôth: Er zullen nog voortaan in de straten te Jeruzalem oude mannen en vrouwen wonen, die met stokken gaan vanwege den hogen ouderdom; |
4 Zo zegt de Heer der heirscharen: Eenmaal zullen oude mannen en oude vrouwen op Jeruzalems pleinen zitten, allen met den stok in de hand, vanwege hun hogen leeftijd, |
4 Zo zegt de Here der heerscharen: Er zullen weer oude mannen en vrouwen op de pleinen van Jeruzalem zitten, ieder met een stok in de hand vanwege zijn hoge leeftijd. |
4 Ainsi parle l'Eternel des armées: Des vieillards et des femmes âgées s'assiéront encore dans les rues de Jérusalem, chacun le bâton à la main, à cause du grand nombre de leurs jours. |
5 De pleinen van de stad zullen vol worden met jongens en meisjes die spelen op haar pleinen. |
5 en de straten dier stad zullen vol zijn van knaapjes en meisjes, die op hare straten spelen. |
5 en zullen de pleinen der stad vol knapen en meisjes zijn, die spelen op haar pleinen. |
5 Ook zullen de pleinen der stad vol zijn van jongens en meisjes, die daar spelen. |
5 Les rues de la ville seront remplies de jeunes garçons et de jeunes filles, jouant dans les rues. |
6 Zo zegt de HEERE van de legermachten: Al zou het in die dagen wonderlijk zijn in de ogen van het overblijfsel van dit volk, zou het ook in Mijn ogen wonderlijk zijn? spreekt de HEERE van de legermachten. |
6 Dus spreekt de Heer Zebaôth: Schijnt dit onmogelijk te zijn in de ogen van dit overschot des volks in dezen tijd, zou het daarom ook onmogelijk zijn in mijne ogen, spreekt de Heer Zebaôth? |
6 Zo zegt de Heer der heirscharen: Indien het in het oog van het overschot van dit volk in die dagen te wonderlijk is, zal het ook in mijn oog te wonderlijk zijn? spreekt de Heer der heirscharen. |
6 Zo zegt de Here der heerscharen: Al zal dit in de ogen van het overblijfsel van dit volk in die dagen te wonderlijk zijn, zou het dan ook in mijn ogen te wonderlijk zijn? luidt het woord van de Here der heerscharen. |
6 Ainsi parle l'Eternel des armées: Si la chose paraît étonnante aux yeux du reste de ce peuple en ces jours-là, sera-t-elle de même étonnante à mes yeux? dit l'Eternel des armées. |
7 Zo zegt de HEERE van de legermachten: Zie, Ik ga Mijn volk verlossen uit het land waar de zon opkomt en uit het land waar de zon ondergaat. |
7 Dus spreekt de Heer Zebaôth: Zie, Ik zal mijn volk verlossen uit het land tegen den opgang en uit het land tegen den ondergang der zon, |
7 Zo zegt de Heer der heirscharen: Ik ga mijn volk redden uit liet land van het oosten en dat van het westen, |
7 Zo zegt de Here der heerscharen: Zie, Ik verlos mijn volk uit het land van de opgang en uit dat van de ondergang der zon; |
7 Ainsi parle l'Eternel des armées: Voici, je délivre mon peuple du pays de l'orient et du pays du soleil couchant. |
8 Ik zal hen hierheen brengen, zij zullen midden in Jeruzalem wonen. Zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ík zal hun tot een God zijn, in waarheid en in gerechtigheid. |
8 en Ik zal hen herwaarts voeren, dat zij in Jeruzalem wonen; en zij zullen mijn volk zijn en Ik zal hun God zijn, in waarheid en gerechtigheid. |
8 en zal hen binnen Jeruzalem brengen, in welks midden zij zullen wonen. Dan zullen zij mij ten volk, en zal ik hun ten God zijn in trouw en gerechtigheid. |
8 Ik breng hen terug en zij zullen binnen Jeruzalem wonen. Zij zullen Mij tot een volk en Ik zal hun tot een God zijn, in trouw en in gerechtigheid. |
8 Je les ramènerai, et ils habiteront au milieu de Jérusalem; ils seront mon peuple, et je serai leur Dieu avec vérité et droiture. |
9 Zo zegt de HEERE van de legermachten: Grijp moed, u die in deze dagen deze woorden gehoord hebt uit de mond van de profeten die er waren op de dag waarop het huis van de HEERE van de legermachten gegrondvest werd om de tempel te herbouwen. |
9 Dus spreekt de Heer Zebaôth: Versterkt uwe handen, gij, die in dezen tijd woorden hoort uit den mond der profeten, ten dage toen de grond gelegd is van het huis des Heren Zebaôth, dat de tempel gebouwd werd. |
9 Zo zegt de Heer der heirscharen: Dat sterk blijven de handen van u, die dezer dagen deze woorden hoort, gevloeid uit den mond der profeten, van den dag af dat het huis van den Heer der heirscharen, de tempel, ten herbouw gegrondvest werd. |
9 Zo zegt de Here der heerscharen: Laten uw handen sterk zijn, gij, die in deze dagen uit de mond der profeten deze woorden hoort, uit de tijd toen het huis van de Here der heerscharen, de tempel, gegrondvest werd, om te worden gebouwd. |
9 Ainsi parle l'Eternel des armées: Fortifiez vos mains, vous qui entendez aujourd'hui ces paroles de la bouche des prophètes qui parurent au temps où fut fondée la maison de l'Eternel des armées, où le temple allait être bâti. |
10 Vóór die dagen was er immers geen loon voor de mensen, en was er geen loon voor het vee. Voor wie uittrok en wie binnenkwam, was er geen vrede, vanwege de tegenstander, want Ik zette alle mensen tegen elkaar op. |
10 Want Vóór deze dagen was de arbeid der mensen vergeefs en de arbeid der lastdieren was niets; en er was geen vrede voor den uitgaande en inkomende vanwege den vijand, maar Ik liet alle mensen gaan elk tegen zijnen naaste. |
10 Want voor deze dagen kreeg mens noch dier loon, had men bij uitgaan noch ingaan vrede vanwege den vijand, en liet ik alle mensen op elkander los. |
10 Want voor die tijd was er voor geen mens iets te verdienen en het vee leverde niets op; ook was de gaande en de komende man niet veilig voor de vijand; ja, Ik zette alle mensen tegen elkaar op. |
10 Car avant ce temps, le travail de l'homme ne recevait pas sa récompense, et le salaire des bêtes était nul; il n'y avait point de paix pour ceux qui entraient et sortaient, à cause de l'ennemi, et je lâchais tous les hommes les uns contre les autres. |
11 Maar nu zal Ik voor het overblijfsel van dit volk niet meer zijn zoals in de vorige dagen, spreekt de HEERE van de legermachten. |
11 Doch nu wil Ik niet gelijk in de vorige dagen met de overgeblevenen dezes volks handelen, spreekt de Heer Zebaôth; |
11 Maar nu ben ik voor het overschot van dit volk niet als in de vorige dagen, spreekt de Heer der heirscharen. |
11 Maar nu ben Ik voor het overblijfsel van dit volk niet meer zoals in de vorige dagen, luidt het woord van de Here der heerscharen. |
11 Maintenant je ne suis pas pour le reste de ce peuple comme j'étais dans le temps passé, dit l'Eternel des armées. |
12 Want het zaad zal voorspoedig zijn, de wijnstok zal zijn vrucht geven, het land zal zijn opbrengst geven, de hemel zal zijn dauw geven. Ik zal het overblijfsel van dit volk dit alles in erfelijk bezit doen nemen. |
12 maar zijn zaad zal welvaart hebben en de wijnstok zal zijne vrucht geven, en het land zal zijn gewas geven en de hemel zal zijnen dauw geven, en Ik zal de overgeblevenen van dit volk in het bezit van dit alles stellen; |
12 Want zijn zaad zal welvaart hebben: de wijnstok zal zijn vrucht leveren, de grond zijn opbrengst, de hemel zijn dauw, en ik zal aan het overschot van dit volk dat alles ten erve geven. |
12 Want het zaad gedijt, de wijnstok geeft zijn vrucht, het land geeft zijn opbrengst en de hemel geeft zijn dauw; en Ik doe het overblijfsel van dit volk dit alles beerven. |
12 Car les semailles prospéreront, la vigne rendra son fruit, la terre donnera ses produits, et les cieux enverront leur rosée; je ferai jouir de toutes ces choses le reste de ce peuple. |
13 Het zal gebeuren, zoals u, huis van Juda en huis van Israël, een vloek onder de heidenvolken geweest bent, zo zal Ik u verlossen en zult u een zegen worden. Wees niet bevreesd, grijp moed. |
13 en het zal geschieden, gelijk gij, o huis van Juda en o huis van Israël, een vloek geweest zijt onder de volken, zo zal Ik u verlossen, dat gij een zegen zult zijn: vreest slechts niet en versterkt uwe handen. |
13 En zoals uw naam onder de natien tot een vloek gebruikt is, huis Juda en huis Israel, zo zal ik u redden en zal hij tot een zegenbede gebruikt worden. Vreest niet; dat uw handen sterk zijn! |
13 Gelijk gij onder de volken een vervloeking geweest zijt, o huis van Juda en huis van Israel, zo zult gij, doordat Ik u heil schenk, een zegen worden; vreest niet, laten uw handen sterk zijn. |
13 De même que vous avez été en malédiction parmi les nations, maison de Juda et maison d'Israël, de même je vous sauverai, et vous serez en bénédiction. Ne craignez pas, et que vos mains se fortifient! |
14 Want zo zegt de HEERE van de legermachten: Zoals Ik Mij had voorgenomen u kwaad te doen, toen uw vaderen Mij zeer toornig maakten, zegt de HEERE van de legermachten, en Ik er geen berouw over gekregen heb, |
14 Want dus spreekt de Heer Zebaôth: Gelijk Ik dacht u te plagen, toen uwe vaderen Mij vertoornden, spreekt de Heer Zebaôth, en het berouwde Mij niet: |
14 Want zo zegt de Heer der heirscharen: Gelijk ik beraamd heb u kwaad te doen, toen uw vaderen mijn gramschap gaande maakten, zegt de Heer der heirscharen, en ik geen berouw heb gehad, |
14 Want zo zegt de Here der heerscharen: Zoals Ik Mij voorgenomen had u kwaad te doen, toen uw vaderen Mij vertoornden, zegt de Here der heerscharen, en het Mij niet berouwde, |
14 Car ainsi parle l'Eternel des armées: Comme j'ai eu la pensée de vous faire du mal lorsque vos pères m'irritaient, dit l'Eternel des armées, et que je ne m'en suis point repenti, |
15 zo heb Ik Mij in deze dagen opnieuw voorgenomen goed te doen aan Jeruzalem en aan het huis van Juda. Wees niet bevreesd! |
15 alzo denk Ik nu wederom in deze dagen Jeruzalem en het huis van Juda wél te doen: vreest slechts niet. |
15 zo heb ik daarentegen in deze dagen beraamd wel te doen aan Jeruzalem en het huis Juda. Vreest niet! |
15 Zo heb Ik in deze dagen Mij weer voorgenomen Jeruzalem en het huis van Juda wel te doen; vreest niet! |
15 ainsi je reviens en arrière et j'ai résolu en ces jours de faire du bien à Jérusalem et à la maison de Juda. Ne craignez pas! |
16 Dit zijn de dingen die u doen moet: spreek de waarheid tegen elkaar, oordeel naar waarheid in uw poorten met een oordeel dat de vrede dient, |
16 Maar dit is het, wat gij moet doen: spreekt waarheid ieder met zijnen naaste; vonnist rechtvaardig en beschikt vrede in uwe poorten; |
16 Dit is het wat gij zult doen: Spreekt de waarheid tot elkander; velt eerlijke en billijke vonnissen in uw poorten; |
16 Dit moet gij doen: spreekt waarheid onder elkander, oefent eerlijke en heilzame rechtspraak uit in uw poorten; |
16 Voici ce que vous devez faire: dites la vérité chacun à son prochain; jugez dans vos portes selon la vérité et en vue de la paix; |
17 bedenk in uw hart geen kwaad tegen elkaar en heb een valse eed niet lief, want dit alles is iets wat Ik haat, spreekt de HEERE. |
17 en niemand overlegge iets kwaads in zijn hart tegen zijnen naaste en hebt geen valse eden lief; want dit alles haat Ik, spreekt de Heer. |
17 zint niet op elkanders ongeluk, en hebt geen lust in valse eeden; want dit alles haat ik, spreekt de Heer. |
17 Beraamt in uw hart elkanders onheil niet, en hebt geen valse eed lief, want dit alles haat Ik, luidt het woord des Heren. |
17 que nul en son coeur ne pense le mal contre son prochain, et n'aimez pas le faux serment, car ce sont là toutes choses que je hais, dit l'Eternel. |
18 Het woord van de HEERE van de legermachten kwam tot mij: |
18 En het woord des Heren Zebaôth geschiedde tot mij, zeggende: |
18 Het woord van den Heer der heirscharen kwam tot mij: |
18 Ook kwam het woord van de Here der heerscharen tot mij: |
18 La parole de l'Eternel des armées me fut adressée, en ces mots: |
19 Zo zegt de HEERE van de legermachten: Het vasten in de vierde, het vasten in de vijfde, het vasten in de zevende en het vasten in de tiende maand, zal voor het huis van Juda worden tot vreugde, tot blijdschap en tot vreugdevolle feestdagen. Heb dan de waarheid en de vrede lief! |
19 Dus spreekt de Heer Zebaôth: De vastentijden der vierde, vijfde, zevende en tiende maand zullen voor het huis van Juda tot vreugde en blijdschap en tot vrolijke jaarfeesten worden; hebt slechts de waarheid en den vrede lief. |
19 Zo zegt de Heer der heirscharen: De vasten van de vierde, de vijfde, de zevende en de tiende maand zullen voor het huis Juda in vreugde en blijdschap verkeren, in feestgetijden. Maar hebt de waarheid en den vrede lief. |
19 Zo zegt de Here der heerscharen: Het vasten der vierde, vijfde, zevende en tiende maand zal voor het huis van Juda worden tot vrolijkheid en vreugde, ja tot blijde feesten; hebt dan de waarheid en de vrede lief. |
19 Ainsi parle l'Eternel des armées: Le jeûne du quatrième mois, le jeûne du cinquième, le jeûne du septième et le jeûne du dixième se changeront pour la maison de Juda en jours d'allégresse et de joie, en fêtes de réjouissance. Mais aimez la vérité et la paix. |
20 Zo zegt de HEERE van de legermachten: Er zullen weer volken komen en inwoners van veel steden. |
20 Dus spreekt de Heer Zebaôth: Verder zullen nog vele volken komen en ingezetenen van machtige steden; |
20 Zo zegt de Heer der heirscharen: Eens zullen volken en de inwoners van vele steden komen, |
20 Zo zegt de Here der heerscharen: Wederom zullen er volken komen en inwoners van vele steden, |
20 Ainsi parle l'Eternel des armées: Il viendra encore des peuples et des habitants d'un grand nombre de villes. |
21 De inwoners van de ene stad zullen gaan naar die van de andere en zeggen: Laten we meteen gaan om het aangezicht van de HEERE gunstig te stemmen, om de HEERE van de legermachten te zoeken; ík zal ook gaan. |
21 en de ingezetenen van de ene stad zullen gaan tot die der andere, zeggende: Laat ons gaan om te aanbidden voor den Heer en den Heer Zebaôth te zoeken; wij zullen ook met u gaan. |
21 en de inwoners van de ene stad zullen gaan tot die van een andere en zeggen: Laten wij heengaan om den Heer te vermurwen en den Heer der heirscharen te zoeken; ik ga mee. |
21 En de inwoners van de ene zullen zich begeven naar die van de andere, en zeggen: Laten wij toch heengaan om de gunst des Heren af te smeken en om de Here der heerscharen te zoeken; ook ik wil gaan. |
21 Les habitants d'une ville iront à l'autre, en disant: Allons implorer l'Eternel et chercher l'Eternel des armées! Nous irons aussi! |
22 Dan zullen veel volken komen en machtige heidenvolken, om de HEERE van de legermachten in Jeruzalem te zoeken en om het aangezicht van de HEERE gunstig te stemmen. |
22 Alzo zullen vele volken en machtige natiën komen om den Heer Zebaôth te Jeruzalem te zoeken en te aanbidden voor den Heer. |
22 Zo zullen vele volken en machtige natien komen om den Heer der heirscharen te Jeruzalem te zoeken en den Heer te vermurwen. |
22 Ja, vele natien en machtige volken zullen komen om de Here der heerscharen te Jeruzalem te zoeken en de gunst des Heren af te smeken. |
22 Et beaucoup de peuples et de nombreuses nations viendront chercher l'Eternel des armées à Jérusalem et implorer l'Eternel. |
23 Zo zegt de HEERE van de legermachten: In die dagen zal het gebeuren dat tien mannen uit alle talen van de heidenvolken, vastgrijpen, ja, de punt van de mantel van een Joodse man zullen zij vastgrijpen, en zeggen: Wij gaan met u mee, want wij hebben gehoord dat God met u is. |
23 Dus spreekt de Heer Zebaôth: In dien tijd zullen tien mannen, uit alle tongen der volken, een Joodsen man bij de slip grijpen, zeggende: Wij willen met u gaan, want wij horen, dat God met ulieden is. |
23 Zo zegt de Heer der heirscharen: In die dagen zullen tien mannen uit allerlei heidensche talen de slip van een Joodsen man grijpen en vasthouden, met de woorden: Wij willen met u gaan; want wij hebben gehoord dat God met u is! |
23 Zo zegt de Here der heerscharen: In die dagen zullen tien mannen uit volken van allerlei taal vastgrijpen, ja vastgrijpen de slip van een Judeese man, en zeggen: wij willen met u gaan, want wij hebben gehoord, dat God met u is. |
23 Ainsi parle l'Eternel des armées: En ces jours-là, dix hommes de toutes les langues des nations saisiront un Juif par le pan de son vêtement et diront: Nous irons avec vous, car nous avons appris que Dieu est avec vous. |