|

|

|

|

King James
|
1 Zie, er komt een dag voor de HEERE waarop de buit, op u behaald, in uw midden zal worden verdeeld. |
1 Zie, de dag des Heren komt, dat men uwen buit zal uitdelen in het midden van u; |
1 Zie, er komt voor den Heer een dag, dat hetgeen op u is buitgemaakt in uw midden verdeeld zal worden. |
1 Zie, er komt een dag voor de Here, waarop de buit, op u behaald, binnen uw muren verdeeld zal worden. |
1 Behold, the day of the LORD cometh, and thy spoil shall be divided in the midst of thee. |
2 Dan zal Ik alle heidenvolken verzamelen voor de strijd tegen Jeruzalem. De stad zal ingenomen worden, de huizen zullen geplunderd, en de vrouwen zullen verkracht worden. De helft van de stad zal in ballingschap wegtrekken, maar het overige van het volk zal niet uitgeroeid worden uit de stad. |
2 want Ik zal allerlei volken tegen Jeruzalem verzamelen tot den strijd en de stad zal ingenomen, de huizen geplunderd en de vrouwen geschonden worden; en de helft der stad zal gevankelijk weggevoerd worden, maar het overige volk zal niet uit de stad uitgeroeid worden. |
2 Verzamelen toch zal ik alle volken ten oorlog tegen Jeruzalem; de stad zal ingenomen, de huizen zullen geplunderd, de vrouwen onteerd worden; de helft der inwoners zal in ballingschap gaan; maar het overschot der bevolking zal niet uit de stad weggesleept worden; |
2 Dan zal Ik alle volken tegen Jeruzalem ten strijde vergaderen; de stad zal genomen worden, de huizen zullen worden geplunderd en de vrouwen geschonden. De helft van de stad zal wegtrekken in ballingschap, maar de rest van het volk zal in de stad niet uitgeroeid worden. |
2 For I will gather all nations against Jerusalem to battle; and the city shall be taken, and the houses rifled, and the women ravished; and half of the city shall go forth into captivity, and the residue of the people shall not be cut off from the city. |
3 Dan zal de HEERE uittrekken en tegen die heidenvolken strijden, zoals de dag dat Hij streed, op de dag van de strijd. |
3 Want de Heer zal uittrekken en strijden tegen die volken, gelijk Hij pleegt te strijden ten tijde des oorlogs; |
3 want de Heer zal uittrekken en strijdvoeren tegen die volken, als toen hij streed op den dag van den veldslag. |
3 Dan zal de Here uittrekken om tegen die volken te strijden, zoals Hij vroeger streed, ten dage van de krijg; |
3 Then shall the LORD go forth, and fight against those nations, as when he fought in the day of battle. |
4 Op die dag zullen Zijn voeten staan op de Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, ten oosten ervan. Dan zal de Olijfberg in tweeën gespleten worden naar het oosten en naar het westen. Er zal een zeer groot dal ontstaan, als de ene helft van de berg naar het noorden zal wijken en de andere helft ervan naar het zuiden. |
4 en zijne voeten zullen te dien tijde staan op den Olijfberg, die Vóór Jeruzalem ligt, tegen het Oosten: en de Olijfberg zal middendoor gespleten worden naar het Oosten en naar het Westen, zeer wijd van elkander; dat de ene helft des bergs tegen het Noorden en de andere tegen het Zuiden zal overhellen. |
4 Te dien dage zullen zijn voeten staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt aan de oostzijde; dan splijt de Olijfberg middendoor, in de richting van oost naar west, tot een zeer groot dal; de ene helft van den berg wijkt naar het noorden, de andere naar het zuiden. |
4 Zijn voeten zullen te dien dage staan op de Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt aan de oostzijde; dan zal de Olijfberg middendoor splijten, oostwaarts en westwaarts, tot een zeer groot dal, en de ene helft van de berg zal noordwaarts wijken en de andere helft zuidwaarts; |
4 And his feet shall stand in that day upon the mount of Olives, which [is] before Jerusalem on the east, and the mount of Olives shall cleave in the midst thereof toward the east and toward the west, [and there shall be] a very great valley; and half of the mountain shall remove toward the north, and half of it toward the south. |
5 Dan zult u vluchten door het dal van Mijn bergen, want het dal tussen de bergen zal reiken tot Azal. Ja, u zult vluchten, zoals u gevlucht bent voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, de koning van Juda. Dan zal de HEERE, mijn God, komen: al de heiligen met U! |
5 Dan zult gij vlieden in het dal tussen mijne bergen, want het dal tussen de bergen zal zich tot Azel toe uitstrekken; en gij zult vlieden, gelijk gij eertijds vloodt voor de aardbeving ten tijde van Uzzía, den koning van Juda; want de Heer, mijn God, zal komen en alle heiligen met u. |
5 Dan wordt verstopt het dal tussen mijn bergen; want dit bergendal zal reiken tot Asal, en gij zult vluchten zoals gij vloodt voor de aardbeving tijdens Uzzia, den koning van Juda. En de Heer, mijn god, zal met alle heiligen binnentrekken. |
5 En gij zult de vlucht nemen in het dal mijner bergen, want het dal der bergen zal reiken tot Asel; ja, gij zult de vlucht nemen, zoals gij de vlucht genomen hebt voor de aardbeving in de dagen van Uzzia, de koning van Juda. En de Here, mijn God, zal komen, alle heiligen met Hem. |
5 And ye shall flee [to] the valley of the mountains; for the valley of the mountains shall reach unto Azal: yea, ye shall flee, like as ye fled from before the earthquake in the days of Uzziah king of Judah: and the LORD my God shall come, [and] all the saints with thee. |
6 Op die dag zal het geschieden dat het kostbare licht er niet zal zijn, evenmin de dikke duisternis. |
6 In dien tijd zal er geen licht zijn, maar koude en vorst; |
6 Te dien dage zal er geen hitte zijn, noch koude door vorst; |
6 En op die dag zal er geen kostelijk licht zijn, noch verstijving; |
6 And it shall come to pass in that day, [that] the light shall not be clear, [nor] dark: |
7 Maar er zal één dag zijn, die de HEERE bekend zal zijn, geen dag en geen nacht. Het zal geschieden ten tijde van de avond dat het licht blijft. |
7 en het zal één dag zijn, den Heer bekend, die noch dag noch nacht is; maar tegen den avond zal het licht zijn. |
7 een onafgebroken dag zal het wezen, aan den Heer bekend, waarop het geen dag en geen nacht zijn zal, maar tegen den tijd van den avond licht zal worden. |
7 Ja, het zal een dag zijn (die is bij de Here bekend) geen dag en geen nacht; maar ten tijde van de avond zal er licht wezen. |
7 But it shall be one day which shall be known to the LORD, not day, nor night: but it shall come to pass, [that] at evening time it shall be light. |
8 Op die dag zal het geschieden dat er levend water vanuit Jeruzalem zal stromen, de ene helft ervan naar de zee in het oosten en de andere helft ervan naar de zee in het westen: 's zomers en 's winters zal het plaatsvinden. |
8 En in dien tijd zullen er levende wateren uitvloeien uit Jeruzalem, de ene helft naar de Oostzee en de andere helft naar de uiterste zee: en het zal duren des zomers en des winters. |
8 Te dien dage zal levend water uit Jeruzalem vloeien, de ene helft naar de Oostelijke, de andere naar de Westelijke Zee; en in den zomer en in den winter zal het er zijn. |
8 Dan zullen te dien dage levende wateren uit Jeruzalem vlieten, de helft daarvan naar de oostelijke en de helft naar de westelijke zee; in de zomer zowel als in de winter zal dat geschieden. |
8 And it shall be in that day, [that] living waters shall go out from Jerusalem; half of them toward the former sea, and half of them toward the hinder sea: in summer and in winter shall it be. |
9 De HEERE zal Koning worden over heel de aarde. Op die dag zal de HEERE de Enige zijn en Zijn Naam de enige. |
9 En de Heer zal koning zijn over alle landen; in dien tijd zal de Heer één zijn en zijn naam één. |
9 En de Heer zal koning worden over de ganse aarde; op dien dag zal de Heer enig zijn, en zijn naam enig zijn. |
9 En de Here zal koning worden over de gehele aarde; te dien dage zal de Here de enige zijn, en zijn naam de enige. |
9 And the LORD shall be king over all the earth: in that day shall there be one LORD, and his name one. |
10 Heel het land zal als de Vlakte worden, van Geba tot Rimmon, ten zuiden van Jeruzalem. Maar Jeruzalem zal verheven worden en op zijn plaats bewoond blijven, van de poort van Benjamin af tot de plaats van de vroegere poort toe, tot aan de Hoekpoort, en van de Hananeëltoren af tot aan de perskuipen van de koning. |
10 En men zal in het gehele land rondom gaan als op een vlak veld, van Geba af tot Rimmon toe, tegen het Zuiden van Jeruzalem; want zij zal verheven worden en blijven in hare plaats, van de poort van Benjamin af tot aan de plaats der eerste poort, tot aan de hoekpoort toe, en van den toren Hananeël af tot aan des konings wijnpersen toe; |
10 Het ganse land zal als de Vlakte worden, van Geba tot Rimmon, ten zuiden van Jeruzalem, en dit zal hoogverheven op zijn plaats liggen, van de Benjaminspoort af tot aan de plaats der voormalige poort, de Hoekpoort, en van den toren Hananeel tot de koninklijke perskuipen. |
10 Het gehele land zal worden als de Vlakte van Geba tot Rimmon, zuidelijk van Jeruzalem; maar dit zal verhoogd worden en op zijn plaats blijven bestaan, van de Benjaminpoort tot de plaats van de vroegere poort, tot de Hoekpoort, en van de Chananeltoren tot de koninklijke perskuipen; |
10 All the land shall be turned as a plain from Geba to Rimmon south of Jerusalem: and it shall be lifted up, and inhabited in her place, from Benjamin's gate unto the place of the first gate, unto the corner gate, and [from] the tower of Hananeel unto the king's winepresses. |
11 Zij zullen erin wonen, een banvloek zal er niet meer zijn: Jeruzalem zal onbezorgd wonen. |
11 en men zal daarin wonen en er zal geen banvloek meer zijn, want Jeruzalem zal geheel veilig wonen. |
11 Zij zullen daar wonen, terwijl er geen ban meer zal wezen; en Jeruzalem zal veilig liggen. |
11 Men zal het bewonen, en er zal geen ban meer zijn, maar Jeruzalem zal veilig gelegen zijn. |
11 And [men] shall dwell in it, and there shall be no more utter destruction; but Jerusalem shall be safely inhabited. |
12 En dit zal de plaag zijn waarmee de HEERE al de volken zal treffen die tegen Jeruzalem hebben gestreden: Hij zal ieders vlees, terwijl hij nog op zijn voeten staat, doen wegteren; de ogen van allen zullen wegteren in hun kassen en de tong van allen zal wegteren in hun mond. |
12 En dit zal de plaag zijn, waarmede de Heer al de volken zal plagen, die tegen Jeruzalem gestreden hebben: hun vlees zal verrotten, terwijl zij nog op hunne voeten staan, en hunne ogen zullen wegkwijnen in de holten en hunne tong zal verdrogen in den mond. |
12 En dit zal de slag zijn dien de Heer al den volken die tegen Jeruzalem te velde zijn getrokken toebrengen zal: hij zal hun vlees doen wegteren, terwijl zij nog op hun voeten staan, en hun ogen zullen wegteren in hun kassen, en hun tong zal wegteren in hun mond. |
12 Dan zal dit de plaag zijn, waarmee de Here alle volken zal treffen, die tegen Jeruzalem zijn uitgerukt: Hij zal ieders vlees, terwijl hij nog op zijn voeten staat, doen wegteren, en ieders ogen zullen wegteren in hun kassen, en ieders tong zal wegteren in zijn mond. |
12 And this shall be the plague wherewith the LORD will smite all the people that have fought against Jerusalem; Their flesh shall consume away while they stand upon their feet, and their eyes shall consume away in their holes, and their tongue shall consume away in their mouth. |
13 Op die dag zal het geschieden dat er een grote, door de HEERE bewerkte, verwarring onder hen zal ontstaan, zodat zij elkaars hand zullen vastgrijpen en tegen elkaar de hand zullen opheffen. |
13 In dien tijd zal de Heer een groot gedruis onder hen aanrichten, dat de een den ander bij de hand zal vatten en zijne hand op des anderen hand leggen. |
13 Te dien dage zal een grote beroering, door den Heer gezonden, onder hen ontstaan; zij zullen elkander bij de hand grijpen en tegen elkander de hand opheffen; |
13 Ja, te dien dage zal er onder hen een grote, door de Here bewerkte, ontsteltenis wezen, en ieder zal de hand van een ander grijpen, en ieders hand zal zich tegen die van een ander verheffen. |
13 And it shall come to pass in that day, [that] a great tumult from the LORD shall be among them; and they shall lay hold every one on the hand of his neighbour, and his hand shall rise up against the hand of his neighbour. |
14 Ook zal Juda in Jeruzalem strijden, zodat het vermogen van alle heidenvolken rondom verzameld wordt: goud, zilver en kleding in zeer grote hoeveelheden. |
14 Ook Juda zal binnen Jeruzalem strijden, opdat verzameld worden de goederen van alle volken, die rondom zijn: goud, zilver en klederen in grote menigte. |
14 ook zal Juda tegen Jeruzalem strijd voeren. En de rijkdom van alle omwonende natien zal ingezameld worden, goud, zilver en klederen in grote menigte. |
14 Ja, ook Juda zal tegen Jeruzalem strijden, terwijl het vermogen van alle omwonende volken bijeengebracht wordt: goud, zilver en klederen in zeer grote menigte. |
14 And Judah also shall fight at Jerusalem; and the wealth of all the heathen round about shall be gathered together, gold, and silver, and apparel, in great abundance. |
15 En zo zal de plaag die de paarden, de muildieren, de kamelen, de ezels en al de dieren die zich in die legerkampen bevinden, zal treffen, dezelfde zijn als die plaag. |
15 En zo zal dan deze plaag gaan over paarden, muilezels, kamelen, ezels en allerlei dieren, die in dat heir zijn, zoals gene geplaagd zijn. |
15 Een dergelijke slag zal de paarden treffen, de muilezels, de kamelen, de ezels en al de dieren die in die legers zullen zijn. |
15 En voor de paarden, de muildieren, de kamelen, de ezels en alle dieren die zich in die legers bevinden, zal er een plaag zijn gelijk aan deze plaag. |
15 And so shall be the plague of the horse, of the mule, of the camel, and of the ass, and of all the beasts that shall be in these tents, as this plague. |
16 Het zal geschieden dat al de overgeblevenen van alle heidenvolken die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, van jaar tot jaar zullen opgaan om zich neer te buigen voor de Koning, de HEERE van de legermachten, en om het Loofhuttenfeest te vieren. |
16 En alle overgeblevenen onder alle volken, die tegen Jeruzalem optrokken, zullen jaarlijks opkomen om den Koning, den Heer Zebaôth, te aanbidden en het Loofhuttenfeest te vieren; |
16 En alwie overblijven van alle volken die tegen Jeruzalem zijn opgetrokken zullen opgaan jaar op jaar om zich voor den koning, den Heer der heirscharen, neer te werpen en het Loofhuttenfeest te vieren. |
16 Allen, die zijn overgebleven van al de volken, die tegen Jeruzalem zijn opgerukt, zullen van jaar tot jaar heentrekken om zich neer te buigen voor de Koning, de Here der heerscharen, en het Loofhuttenfeest te vieren. |
16 And it shall come to pass, [that] every one that is left of all the nations which came against Jerusalem shall even go up from year to year to worship the King, the LORD of hosts, and to keep the feast of tabernacles. |
17 Het zal geschieden dat er geen regen zal vallen op hem die uit de geslachten van de aarde niet zal opgaan naar Jeruzalem om zich voor de Koning, de HEERE van de legermachten, neer te buigen. |
17 en zo enig geslacht der aarde niet zal opkomen naar Jeruzalem om den koning, den Heer Zebaôth, te aanbidden, over deze zal het niet regenen. |
17 En alwie, uit welk geslacht der aarde ook, niet naar Jeruzalem zal opgaan om zich voor den koning den Heer der heirscharen, neer te werpen, die zal geen regen hebben. |
17 Maar wie uit de geslachten der aarde niet naar Jeruzalem zal heentrekken om zich voor de Koning, de Here der heerscharen, neder te buigen, op hem zal geen regen vallen, |
17 And it shall be, [that] whoso will not come up of [all] the families of the earth unto Jerusalem to worship the King, the LORD of hosts, even upon them shall be no rain. |
18 Als het geslacht van de Egyptenaren, waarop geen regen is gevallen, niet zal opgaan en komen, dan zal de plaag komen waarmee de HEERE de heidenvolken zal treffen die niet zullen optrekken om het Loofhuttenfeest te vieren. |
18 En indien het geslacht der Egyptenaars niet opgaat noch komt, zo zal het over hen niet regenen. Dat zal de plaag zijn, met welke de Heer alle volken zal plagen, die niet opkomen om het Loofhuttenfeest te vieren; |
18 En indien het Egyptische geslacht niet opgaat en niet komt, dan zal hen de slag treffen waarmee de Heer de natien slaat die niet zullen opgaan om het Loofhuttenfeest te vieren. |
18 En indien het geslacht der Egyptenaren niet zal heentrekken en komen, op wie geen [regen] valt, dan zal toch komen de plaag waarmee de Here de volken zal treffen, die niet heentrekken om het Loofhuttenfeest te vieren. |
18 And if the family of Egypt go not up, and come not, that [have] no [rain]; there shall be the plague, wherewith the LORD will smite the heathen that come not up to keep the feast of tabernacles. |
19 Dit zal de straf zijn voor de zonde van Egypte en de straf voor de zonde van alle heidenvolken die niet zullen opgaan om het Loofhuttenfeest te vieren. |
19 dit zal de straf der Egyptenaars en de straf aller volken zijn, die niet opkomen om het Loofhuttenfeest te vieren. |
19 Dit zal de straf voor de zonde van Egypte zijn en voor de zonde van alle volken die niet zullen opgaan om het Loofhuttenfeest te vieren. |
19 Dit zal de straf zijn van de Egyptenaren en van alle volken die niet heentrekken om het Loofhuttenfeest te vieren. |
19 This shall be the punishment of Egypt, and the punishment of all nations that come not up to keep the feast of tabernacles. |
20 Op die dag zal op de bellen van de paarden staan: HEILIG VOOR DE HEERE. En de potten in het huis van de HEERE zullen zijn als de sprengbekkens voor het altaar. |
20 In dien tijd zal op het blinkend tuig der paarden [geschreven staan]: Heiligheid des Heren. En de potten in het huis des Heren zullen zijn als de bekkens Vóór het altaar. |
20 Te dien dage zal op de schellen der paarden staan: Heilig aan den Heer, en de potten in het huis des Heeren zullen even heilig zijn als de plengvaten voor het altaar. |
20 Te dien dage zal op de bellen van de paarden staan: Den Here heilig; en de potten in het huis des Heren zullen zijn als de sprengbekkens voor het altaar; |
20 In that day shall there be upon the bells of the horses, HOLINESS UNTO THE LORD; and the pots in the LORD'S house shall be like the bowls before the altar. |
21 Ja, al de potten in Jeruzalem en in Juda zullen voor de HEERE van de legermachten heilig zijn, zodat allen die willen offeren, zullen komen en ervan nemen om erin te koken. Op die dag zal er geen Kanaäniet meer zijn in het huis van de HEERE van de legermachten. |
21 Want alle potten, zo in Jeruzalem als in Juda, zullen den Heere Zebaôth heilig zijn; zodat allen, die offeren willen, zullen komen en ze nemen en daarin koken; en er zal geen Kanaäniet meer zijn in het huis des Heren Zebaôth in dien tijd. |
21 Ja, alle potten in Jeruzalem en Juda zullen aan den Heer der heirscharen geheiligd zijn, en alle offeraars zullen komen, daarvan nemen en daarin koken, en er zal te dien dage geen Kanaaniet meer in het huis van den Heer der heirscharen zijn. |
21 Ja, alle potten in Jeruzalem en in Juda zullen de Here der heerscharen heilig zijn, zodat alle offeraars kunnen komen en die gebruiken om daarin te koken. En er zal te dien dage geen Kanaaniet meer zijn in het huis van de Here der heerscharen. |
21 Yea, every pot in Jerusalem and in Judah shall be holiness unto the LORD of hosts: and all they that sacrifice shall come and take of them, and seethe therein: and in that day there shall be no more the Canaanite in the house of the LORD of hosts. |