Zacharia 2
© Herziene Statenvertaling
© NBG
© NBV 2021
1 Opnieuw sloeg ik mijn ogen op en zag, en zie, er was een Man met een meetsnoer in Zijn hand. 1 En ik sloeg mijn ogen op en ik zag toe, en zie, een man met een meetsnoer in de hand. 1 Weer sloeg ik mijn ogen op, en daar zag ik vier hoorns.
2 Toen zei ik: Waar gaat U heen? Hij zei tegen mij: Ik ga Jeruzalem opmeten om te zien hoe groot zijn breedte en hoe groot zijn lengte zal zijn. 2 Toen vroeg ik: Waar gaat gij heen? En hij antwoordde mij: Ik ga Jeruzalem opmeten en zien hoe groot zijn breedte en lengte zal zijn. 2 ‘Wat betekent dat?’ vroeg ik de engel die met mij sprak, en hij antwoordde: ‘Dat zijn de hoorns die het volk van Juda, Israël en Jeruzalem uiteen hebben gedreven.’
3 En zie, de Engel Die met mij sprak, trad naar voren en een andere engel trad Hem tegemoet. 3 En zie, toen de engel die met mij sprak, naar voren trad, ging een andere engel hem tegemoet, tot wie hij zeide: 3 Toen liet de HEER mij vier smeden zien.
4 En Hij zei tegen hem: Loop snel, spreek tot die jongeman en zeg: Jeruzalem zal niet ommuurd blijven, vanwege de veelheid aan mensen en dieren in haar midden. 4 Snel heen, spreek tot die jongeling: als een open plaats zal Jeruzalem daar liggen vanwege de menigte van mensen en vee daarin. 4 ‘Wat komen die doen?’ vroeg ik, en de engel antwoordde: ‘De hoorns hebben Juda uiteengedreven en zijn verzet gebroken, maar nu zijn deze smeden gekomen om de volken op te schrikken en de hoorns neer te slaan die ze hadden geheven om Juda uiteen te drijven.’
5 En Ík zal voor haar zijn, spreekt de HEERE, een muur van vuur rondom, en Ik zal in haar midden tot heerlijkheid zijn. 5 En Ik zelf, luidt het woord des Heren, zal haar een vurige muur zijn rondom en heerlijkheid binnen in haar. 5 Weer sloeg ik mijn ogen op, en daar zag ik iemand met een meetlint in zijn hand.
6 O, o, vlucht dan uit het land van het noorden! spreekt de HEERE, want Ik heb u verspreid over de vier windstreken van de hemel, spreekt de HEERE. 6 Op, Op! Vlucht uit het Noorderland! luidt het woord des Heren, want naar de vier windstreken des hemels heb Ik u uiteengedreven, luidt het woord des Heren. 6 ‘Waar gaat u heen?’ vroeg ik, en hij antwoordde: ‘Ik ga opmeten hoe groot Jeruzalem moet worden.’
7 O, Sion! Zie te ontkomen, u die woont bij de dochter van Babel! 7 Op, redt u naar Sion, gij die woont bij de dochter van Babel. 7 Toen verscheen de engel die met mij sprak, en een andere engel kwam hem tegemoet
8 Want zo zegt de HEERE van de legermachten: Nadat Hij heerlijkheid heeft beloofd, heeft Hij Mij gezonden tot die heidenvolken die u beroven, want wie u aanraakt, raakt Zijn oogappel aan. 8 Want, zo zegt de Here der heerscharen, wiens heerlijkheid mij gezonden heeft, aangaande de volken die u uitgeplunderd hebben (want wie u aanraakt, raakt zijn oogappel aan): 8 en zei tegen hem: ‘Vlug, zeg tegen die jongeman dat Jeruzalem een open stad zal blijven, niet ommuurd, vanwege het grote aantal mensen en dieren dat er zal wonen.
9 Want, zie, Ik beweeg Mijn hand over hen en zij zullen hun dienaren tot buit worden. Dan zult u weten dat de HEERE van de legermachten Mij gezonden heeft. 9 Voorwaar, zie, Ik beweeg mijn hand tegen hen, en zij zullen hun knechten ten buit worden. Dan zult gij weten, dat de Here der heerscharen mij gezonden heeft. 9 Ik zal zelf rondom de stad een muur van vuur zijn – spreekt de HEER  – en haar met mijn luister vullen.’
10 Juich en verblijd u, dochter van Sion, want, zie, Ik kom, en zal in uw midden wonen, spreekt de HEERE. 10 Jubel en verheug u, gij dochter van Sion! want zie, Ik kom in uw midden wonen, luidt het woord des Heren, 10 ‘Kom, vlucht weg uit het land van het Noorden! – spreekt de HEER. Als de vier winden van de hemel heb Ik jullie verspreid – spreekt de HEER.
11 Veel heidenvolken zullen op die dag bij de HEERE gevoegd worden en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal in uw midden wonen. Dan zult u weten dat de HEERE van de legermachten Mij tot u gezonden heeft. 11 En vele volken zullen te dien dage gemeenschap zoeken met de Here en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal in uw midden wonen. Dan zult gij weten, dat de Here der heerscharen mij tot u gezonden heeft. 11 Kom, jullie die in Babel verblijven, zoek een veilig heenkomen in Sion.’
12 De HEERE zal Juda in eigendom nemen als Zijn deel in het heilige land. Hij zal Jeruzalem nog verkiezen. 12 En de Here zal Juda op de heilige bodem als zijn erfdeel in bezit nemen en Hij zal Jeruzalem nog verkiezen. 12 Want de HEER van de hemelse machten, die mij zijn grootheid heeft geopenbaard en die mij gezonden heeft, zegt over de volken door wie jullie geplunderd zijn: ‘Wie aan mijn volk komt, komt aan mijn oogappel!
13 Wees stil voor het aangezicht van de HEERE, alle vlees, want Hij is ontwaakt uit Zijn heilige woning. 13 Zwijg, al wat leeft, voor het aangezicht des Heren, want Hij maakt Zich op uit zijn heilige woning. 13 Ik zal mijn hand dreigend naar hen uitstrekken, zodat zij op hun beurt geplunderd worden door degenen die zij hadden geknecht.’ Dan zullen jullie inzien dat de HEER van de hemelse machten mij gezonden heeft.
    14 ‘Jubel, Sion, en verheug je, want Ik kom in jouw midden wonen – spreekt de HEER.
    15 Er komt een tijd dat vele volken zich met de HEER zullen verbinden. Zij zullen mijn volk zijn, en in jouw midden zal Ik wonen.’ Dan zul je inzien dat de HEER van de hemelse machten mij naar je gezonden heeft.
    16 Op heilige grond zal de HEER het volk van Juda tot zijn bezit maken en opnieuw zal Hij Jeruzalem uitverkiezen.
    17 Wees stil voor de HEER, al wat leeft, want Hij komt uit zijn heilige woning naar buiten.