Zacharia 13
© NBG
© Herziene Statenvertaling
© Leidse Vertaling
1 Te dien dage zal er een bron ontsloten zijn voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem ter ontzondiging en reiniging. 1 Op die dag zal er een bron geopend worden voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem tegen de zonde en tegen de onreinheid. 1 Te dien dage zal voor het huis van David en de inwoners van Jeruzalem een bron geopend zijn tot ontzondiging en reiniging,
2 En Ik zal te dien dage, luidt het woord van de Here der heerscharen, de namen van de afgoden uit het land uitroeien, zodat niet meer aan hen gedacht zal worden; ook de profeten en de onreine geest zal Ik uit het land wegdoen. 2 Op die dag zal het gebeuren, spreekt de HEERE van de legermachten, dat Ik uit het land de namen van de afgoden zal uitroeien, zodat aan hen niet meer gedacht zal worden. Ja, ook de profeten en de onreine geest zal Ik uit het land wegdoen. 2 en ik zal te dien dage spreekt de Heer der heirscharen, de namen der godenbeelden uit het land uitroeien, zodat zij niet meer herdacht worden; en ook zal ik de profeten en den onreinen geest uit het land verwijderen.
3 Wanneer dan nog iemand als profeet optreedt, zullen zijn vader en zijn moeder, die hem verwekt hebben, tot hem zeggen: Gij zult niet blijven leven, omdat gij leugens gesproken hebt in de naam des Heren; ja, zijn vader en zijn moeder, die hem verwekt hebben, zullen hem doorsteken, wanneer hij als profeet optreedt. 3 En het zal gebeuren, wanneer iemand toch nog profeteert, dat zijn vader en moeder, die hem voortgebracht hebben, tegen hem zullen zeggen: Jij mag niet blijven leven, want je hebt leugens gesproken in de Naam van de HEERE. Zijn vader en moeder, die hem voortgebracht hebben, zullen hem doorsteken wanneer hij profeteert. 3 Wanneer dan nog eens iemand profeteert, dan zullen zijn vader en moeder, zij die hem verwekt hebben, tot hem zeggen: Gij zult niet blijven leven; want gij hebt leugens gesproken in den naam des Heeren--en zijn vader en moeder, zij die hem verwekt hebben, zullen hem doorboren omdat hij geprofeteerd heeft.
4 Te dien dage zullen de profeten beschaamd staan, ieder om wat hij schouwt, wanneer hij als profeet optreedt, en zij zullen geen haren mantel aantrekken om leugens te vertellen. 4 Op die dag zal het gebeuren dat die profeten beschaamd zullen worden, ieder vanwege zijn visioen, wanneer hij profeteert. Zij zullen geen haren mantel aantrekken om te liegen. 4 En te dien dage zullen zich de profeten, wanneer zij profeteren, hun gezichten schamen: zij bekleden zich niet meer met den haren mantel om waar te zeggen,
5 Maar ieder zal zeggen: Ik ben geen profeet, ik ben een man die de akker bebouwt, want iemand heeft mij gekocht in mijn jeugd. 5 Maar hij zal zeggen: Ik ben geen profeet. Ik ben een man die het land bewerkt, omdat iemand mij daarvoor heeft geworven vanaf mijn jeugd. 5 en zeggen: Ik ben geen profeet; ik ben een landbouwer; want ik heb reeds van kindsbeen af een akker gehad.
6 En als men tot hem zegt: Wat zijn dat voor wonden tussen uw armen? dan zal hij zeggen: Daarmee ben ik geslagen in het huis van mijn vrienden. 6 Als men tegen hem zegt: Wat betekenen deze wonden aan uw handen? Dan zal hij zeggen: Dat ik geslagen ben in het huis van hen die mij liefhebben. 6 Wanneer men dan tot hem zegt: Wat zijn dat voor wonden tussen uw handen? dan zal hij zeggen: Die zijn mij in het huis van mijn vrienden toegebracht.
7 Zwaard, waak op tegen mijn herder, tegen de man die mijn metgezel is, luidt het woord van de Here der heerscharen; sla die herder, zodat de schapen verstrooid worden; en Ik zal mijn hand keren tegen de kleinen. 7 Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder en tegen de Man Die Mijn Metgezel is, spreekt de HEERE van de legermachten. Sla die Herder en de schapen zullen overal verspreid worden. Maar Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden. 7 Zwaard, waak op tegen mijn herder en mijn metgezel, spreekt de Heer der heirscharen; ik zal den herder slaan, opdat de schapen verstrooid worden, en ik zal mijn hand op de zwakken doen neerdalen.
8 In het gehele land, luidt het woord des Heren, zullen twee derden uitgeroeid worden en de geest geven, maar een derde zal daarin overblijven. 8 Het zal gebeuren, spreekt de HEERE, dat in heel het land twee derde ervan uitgeroeid zal worden en de geest zal geven, en een derde ervan zal overblijven. 8 In het ganse land, spreekt de Heer, zullen twee derden uitgeroeid worden en den geest geven, en een derde zal er in overblijven.
9 Dat derde deel zal Ik in het vuur brengen, en Ik zal hen smelten, zoals men zilver smelt, ja hen louteren, zoals men goud loutert. Zij zullen mijn naam aanroepen en Ik zal hen verhoren. Ik zeg: Dat is mijn volk; en zij zullen zeggen: De Here is mijn God. 9 Ik zal dat derde deel in het vuur brengen en het louteren, zoals men zilver loutert. Ik zal het beproeven, zoals men goud beproeft. Het zal Mijn Naam aanroepen en Ík zal het verhoren. Ik zal zeggen: Dit is Mijn volk; en zij zullen zeggen: De HEERE is mijn God. 9 En dit derde zal ik in het vuur louteren, zoals men zilver loutert, het toetsen, zoals men goud toetst. Zij zullen mijn naam aanroepen, en ik zal hen verhoren. Ik heb gezegd: Het is mijn volk--en zij zullen zeggen: Heer, mijn God.