|
1 Ik ging op mijn wachtpost staan, nam mijn plaats in op de vestingwal, en keek uit om te zien wat Hij in mij spreken zou en wat ik antwoorden zou op mijn aanklacht. |
1 Ik wil gaan staan op mijn wachttoren en mij stellen op de wal, ik wil uitzien naar wat Hij tot mij spreken zal, en wat ik moet antwoorden op mijn klacht. |
1 J'étais à mon poste, Et je me tenais sur la tour; Je veillais, pour voir ce que l'Eternel me dirait, Et ce que je répliquerais après ma plainte. |
2 Toen antwoordde de HEERE mij en zei: Schrijf het visioen op, grif het duidelijk in tafelen, zodat het in het snel voorbijlopen te lezen is. |
2 Toen antwoordde de Here mij; Schrijf het gezicht op en zet het duidelijk op tafelen, opdat men het in het voorbijlopen zal kunnen lezen. |
2 L'Eternel m'adressa la parole, et il dit: Ecris la prophétie: Grave-la sur des tables, Afin qu'on la lise couramment. |
3 Voorzeker, het visioen wacht nog op de vastgestelde tijd, aan het einde zal Hij het werkelijkheid maken. Hij liegt niet. Als Hij uitblijft, verwacht Hem, want Hij komt zeker, Hij zal niet wegblijven. |
3 Want wel wacht het gezicht nog tot de bestemde tijd, maar het spoedt zich zonder falen naar het einde; als het vertoeft, verbeid het, want komen zal het gewis; uitblijven zal het niet. |
3 Car c'est une prophétie dont le temps est déjà fixé, Elle marche vers son terme, et elle ne mentira pas; Si elle tarde, attends-la, Car elle s'accomplira, elle s'accomplira certainement. |
4 Zie, zijn ziel is hoogmoedig, niet oprecht in hem, maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. |
4 Zie, opgeblazen, niet recht, is zijn ziel in hem, maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven. |
4 Voici, son âme s'est enflée, elle n'est pas droite en lui; Mais le juste vivra par sa foi. |
5 En ook omdat hij trouweloos handelt bij de wijn, en een trots man is, maar hij zal niet slagen; hij die zijn keel wijd openspert als het graf, en net als de dood is, die niet verzadigd wordt, hij die alle heidenvolken bij zich verzameld heeft, en alle volken bij zich bijeengebracht heeft. |
5 Voorzeker, de bedrieglijke trotsaard is een snoevend mens, doch zonder bestand, die zijn muil openspert als het dodenrijk en onverzadelijk is als de dood, zodat hij alle volkeren tot zich verzamelt en alle natien tot zich bijeenbrengt. |
5 Pareil à celui qui est ivre et arrogant, L'orgueilleux ne demeure pas tranquille; Il élargit sa bouche comme le séjour des morts, Il est insatiable comme la mort; Il attire à lui toutes les nations, Il assemble auprès de lui tous les peuples. |
6 Zullen dan die allen niet een spreuk en een spotlied, vol raadsels, over hem aanheffen? Men zal zeggen: Wee hem die vermeerdert wat niet van hem is – hoelang nog? – die gepand goed op zich laadt! |
6 Zullen die allen niet een spreuk over hem opheffen, en een spotlied, raadsels, en zeggen; Wee hem die zich verrijkt met wat niet van hem is; tot hoelang? en die gepand goed op zich laadt! |
6 Ne sera-t-il pas pour tous un sujet de sarcasme, De railleries et d'énigmes? On dira: Malheur à celui qui accumule ce qui n'est pas à lui! Jusques à quand?... Malheur à celui qui augmente le fardeau de ses dettes! |
7 Zullen niet, opeens, zij die u bijten, opstaan, ontwaken wie u doen beven, zodat u hun tot buit wordt? |
7 Zullen niet plotseling opstaan zij die u bijten, en ontwaken zij die u schrik aanjagen, zodat gij hun worden zult tot een gewisse buit? |
7 Tes créanciers ne se lèveront-ils pas soudain? Tes oppresseurs ne se réveilleront-ils pas? Et tu deviendras leur proie. |
8 Omdat ú vele heidenvolken beroofd hebt, zullen alle overgebleven volken u beroven, vanwege het vergoten bloed van de mensen en het geweld tegen het land, de stad en al zijn inwoners. |
8 Omdat gij vele volkeren geplunderd hebt, zal al wat van de natien overgebleven is, u plunderen, vanwege het vergoten mensenbloed en vanwege het geweld het land, de stad en al haar inwoners, aangedaan. |
8 Parce que tu as pillé beaucoup de nations, Tout le reste des peuples te pillera; Car tu as répandu le sang des hommes, Tu as commis des violences dans le pays, Contre la ville et tous ses habitants. |
9 Wee hem die op winstbejag uit is voor zijn huis, om zijn nest in de hoogte te bouwen, om zich te redden uit de greep van het kwaad! |
9 Wee hem die onrechtmatig gewin bijeenbrengt voor zijn huis, om zijn nest te maken in de hoogte, ten einde zich te redden uit de greep van het onheil! |
9 Malheur à celui qui amasse pour sa maison des gains iniques, Afin de placer son nid dans un lieu élevé, Pour se garantir de la main du malheur! |
10 U hebt schande voor uw huis beraamd. Door vele volken uit te roeien, hebt u tegen uw leven gezondigd, |
10 Gij hebt schande tegen uw huis beraamd, [toen] [gij] [het] [voornemen] [hadt] vele volkeren te verdelgen; dus hebt gij uw leven verbeurd. |
10 C'est l'opprobre de ta maison que tu as résolu, En détruisant des peuples nombreux, Et c'est contre toi-même que tu as péché. |
11 want de steen schreeuwt vanuit de muur, en de balk antwoordt erop vanuit het houtwerk. |
11 Want de steen schreeuwt uit de muur, en de balk antwoordt hem uit het houtwerk. |
11 Car la pierre crie du milieu de la muraille, Et le bois qui lie la charpente lui répond. |
12 Wee hem die een stad met vergoten bloed bouwt, die een stad op onrecht grondvest! |
12 Wee hem die de stad met bloed bouwt, en de veste op onrecht grondvest! |
12 Malheur à celui qui bâtit une ville avec le sang, Qui fonde une ville avec l'iniquité! |
13 Zie, is het niet van de HEERE van de legermachten dat volken zich inspannen voor het vuur en natiën zich voor niets afmatten? |
13 Ziet, is het niet van de Here der heerscharen, dat de volkeren zich vermoeien voor het vuur en de natien zich afmatten voor niets? |
13 Voici, quand l'Eternel des armées l'a résolu, Les peuples travaillent pour le feu, Les nations se fatiguent en vain. |
14 Want de aarde zal vol worden met de kennis van de heerlijkheid van de HEERE, zoals het water de bodem van de zee bedekt. |
14 Want de aarde zal vol worden van de kennis van des Heren heerlijkheid, gelijk de wateren die de bodem der zee bedekken. |
14 Car la terre sera remplie de la connaissance de la gloire de l'Eternel, Comme le fond de la mer par les eaux qui le couvrent. |
15 Wee hem die zijn naaste te drinken geeft, u die uw vergif daaraan toevoegt, en hem ook dronken maakt om hun naaktheid te aanschouwen. |
15 Wee hem die zijn naaste doet drinken en er uw gif bijmengt, en hem ook dronken maakt om hun naaktheid te aanschouwen! |
15 Malheur à celui qui fait boire son prochain, A toi qui verses ton outre et qui l'enivres, Afin de voir sa nudité! |
16 U bent eerder met schande verzadigd dan met eer. Drink ook zelf en laat uw voorhuid zien. De beker in de rechterhand van de HEERE zal op u overgaan: schandelijk braaksel over uw eer. |
16 Gij hebt u verzadigd met schande in plaats van met eer, drink gij nu ook en ontbloot u. Tot u zal zich wenden de beker van de rechterhand des Heren, en grote schande zal komen over uw heerlijkheid. |
16 Tu seras rassasié de honte plus que de gloire; Bois aussi toi-même, et découvre-toi! La coupe de la droite de l'Eternel se tournera vers toi, Et l'ignominie souillera ta gloire. |
17 Want het geweld tegen de Libanon zal u bedekken en de verwoesting onder de dieren zal ontsteltenis teweegbrengen, vanwege het vergoten bloed van de mensen, en het geweld aan het land, de stad en al zijn inwoners. |
17 Want het geweld, de Libanon aangedaan, zal u bedekken, en het uitroeien van de dieren zal u verschrikken, vanwege het vergoten mensenbloed en het geweld het land, de stad en al haar inwoners, aangedaan. |
17 Car les violences contre le Liban retomberont sur toi, Et les ravages des bêtes t'effraieront, Parce que tu as répandu le sang des hommes, Et commis des violences dans le pays, Contre la ville et tous ses habitants. |
18 Wat is het nut van een gesneden beeld, wanneer zijn maker het gesneden heeft, of van een gegoten beeld dat leugens onderwijst, wanneer de maker op zijn maaksel vertrouwt terwijl het stomme afgoden zijn die hij maakt? |
18 Wat baat het gesneden beeld, daar zijn maker het gehouwen heeft; het gegoten beeld, dat een leugenleraar is, dat de maker op zijn maaksel vertrouwt, terwijl het stomme afgoden zijn, die hij maakt? |
18 A quoi sert une image taillée, pour qu'un ouvrier la taille? A quoi sert une image en fonte et qui enseigne le mensonge, Pour que l'ouvrier qui l'a faite place en elle sa confiance, Tandis qu'il fabrique des idoles muettes? |
19 Wee hem die tegen het stuk hout zegt: Word wakker! en: Ontwaak! tegen een zwijgende steen. Zouden zij iemand kunnen onderwijzen? Zie, het is met goud en zilver overtrokken, maar er zit volstrekt geen levensgeest in hem. |
19 Wee hem die tot een stuk hout zegt: Ontwaak, en tot een stomme steen: Word wakker. Zou die onderrichten? Zie, hij is gevat in goud en zilver, doch er is volstrekt geen geest in hem. |
19 Malheur à celui qui dit au bois: Lève-toi! A une pierre muette: Réveille-toi! Donnera-t-elle instruction? Voici, elle est garnie d'or et d'argent, Mais il n'y a point en elle un esprit qui l'anime. |
20 Maar de HEERE is in Zijn heilige tempel. Wees stil voor Zijn aangezicht, heel de aarde! |
20 Maar de Here is in zijn heilige tempel. Zwijg voor Hem, gij ganse aarde! |
20 L'Eternel est dans son saint temple. Que toute la terre fasse silence devant lui! |