|
1 Wee de bloedstad, een en al leugen, vol buit! Het roven houdt niet op. |
1 Wee de bloedstad, louter leugen, vol van verscheuring, zonder ophouden rovend! |
1 Malheur à la ville sanguinaire, Pleine de mensonge, pleine de violence, Et qui ne cesse de se livrer à la rapine!... |
2 Zweepgeknal, het geluid van ratelende wielen, galopperende paarden, hotsende wagens, |
2 Hoor, zweepgeklap! hoor, wielengeratel! en jagende paarden en opspringende wagens, |
2 On entend le bruit du fouet, Le bruit des roues, Le galop des chevaux, Le roulement des chars. |
3 steigerende ruiters, vlammende zwaarden en bliksemende speren, een menigte gesneuvelden en een massa dode lichamen. Ja, aan lichamen komt geen einde, men zal struikelen over hun lichamen! |
3 Steigerende rossen en vlammende zwaarden en bliksemende lansen, en tal van verslagenen, een menigte doden, en eindeloos veel lijken; men struikelt over hun lijken. |
3 Les cavaliers s'élancent, l'épée étincelle, la lance brille... Une multitude de blessés!... une foule de cadavres!... Des morts à l'infini!... On tombe sur les morts!... |
4 Vanwege de vele hoererijen van de hoer, die verleidelijke schoonheid, meesteres in toverijen, die volken verkocht heeft met haar hoererijen, en geslachten met haar toverijen. |
4 Vanwege de vele hoererijen der hoer, uitnemend in bevalligheid, meesteres in toverkunsten, volken verkopend door haar hoererijen, en geslachten door haar toverkunsten. |
4 C'est à cause des nombreuses prostitutions de la prostituée, Pleine d'attraits, habile enchanteresse, Qui vendait les nations par ses prostitutions Et les peuples par ses enchantements. |
5 Zie, Ik zál u, spreekt de HEERE van de legermachten: Ik zal de zomen van uw kleding optillen boven uw gezicht; Ik zal de heidenvolken uw naaktheid laten zien, de koninkrijken uw schande. |
5 Zie, Ik zal u! luidt het woord van de Here der heerscharen, Ik til uw slippen op tot aan uw aangezicht, en Ik laat aan de volken uw naaktheid zien, aan de koninkrijken uw schaamte. |
5 Voici, j'en veux à toi, dit l'Eternel des armées, Je relèverai tes pans jusque sur ton visage, Je montrerai ta nudité aux nations, Et ta honte aux royaumes. |
6 Ik zal weerzinwekkende dingen op u werpen, u te schande maken en u te kijk zetten. |
6 Ik werp vuil op u, Ik maak u te schande en stel u ten toon, |
6 Je jetterai sur toi des impuretés, je t'avilirai, Et je te donnerai en spectacle. |
7 Dan zal het gebeuren dat allen die u zien, bij u vandaan zullen vluchten en zeggen: Ninevé is verwoest! Wie zal haar zijn medeleven betuigen? Waar zal ik troosters voor u zoeken? |
7 Zodat al wie u ziet, van u wegvlucht en zegt: Verwoest is Nineve! Wie zal haar beklagen? waar zal ik troosters voor u zoeken? |
7 Tous ceux qui te verront fuiront loin de toi, Et l'on dira: Ninive est détruite! Qui la plaindra? Où te chercherai-je des consolateurs? |
8 Bent u beter dan No-Amon, dat aan de rivieren ligt, met water eromheen, met de zee als vestingwal, haar muur bestaat uit zee? |
8 Zijt gij beter dan No-amon, dat gelegen was aan de stromen, door water omgeven, welks voorwal een zee, welks muur water was? |
8 Es-tu meilleure que No-Amon, Qui était assise au milieu des fleuves, Entourée par les eaux, Ayant la mer pour rempart, La mer pour murailles? |
9 Cusj en Egypte waren haar kracht en er kwam geen einde aan. Put en Libië waren er tot uw hulp. |
9 Ethiopiers en Egyptenaars waren zijn kracht en dat zonder getal, Putieten en Libiers waren u tot hulp. |
9 L'Ethiopie et les Egyptiens innombrables faisaient sa force, Puth et les Libyens étaient ses auxiliaires. |
10 Ook zij ging in ballingschap, in gevangenschap. Zelfs haar kleine kinderen werden verpletterd op de hoeken van alle straten. Over haar aanzienlijken wierpen zij het lot en al haar groten werden in boeien geslagen. |
10 Toch is het gevankelijk in ballingschap gegaan, toch zijn zijn zuigelingen verpletterd op alle hoeken der straten; over zijn aanzienlijken heeft men het lot geworpen, en al zijn groten zijn in boeien geklonken. |
10 Et cependant elle est partie pour l'exil, elle s'en est allée captive; Ses enfants ont été écrasés au coin de toutes les rues; On a jeté le sort sur ses nobles, Et tous ses grands ont été chargés de chaînes. |
11 Ook u zult dronken worden, zich verbergen; ook u zult een vesting zoeken vanwege de vijand. |
11 Ook gij zult dronken worden, gij zult beneveld zijn, ook gij zult een schuilplaats zoeken tegen de vijand. |
11 Toi aussi, tu seras enivrée, tu te cacheras; Toi aussi, tu chercheras un refuge contre l'ennemi. |
12 Al uw vestingen zijn vijgenbomen met vroegrijpe vruchten: als zij geschud worden, vallen ze de eter in de mond. |
12 Al uw vestingen zijn vijgebomen met vroegrijpe vruchten; worden zij geschud dan vallen zij de eter in de mond. |
12 Toutes tes forteresses Sont des figuiers avec les primeurs; Quand on les secoue, Elles tombent dans la bouche de qui veut les manger. |
13 Zie, uw volk: vrouwen zijn het, te midden van u. De poorten van uw land zullen voor uw vijanden wijd geopend worden. Vuur zal uw grendels verteren. |
13 Zie, uw manschappen binnen u zijn vrouwen; voor uw vijanden hebben de poorten van uw land zich wijd geopend; het vuur heeft uw grendelbomen verteerd. |
13 Voici, ton peuple, ce sont des femmes au milieu de toi; Les portes de ton pays s'ouvrent à tes ennemis; Le feu consume tes verrous. |
14 Put voor uzelf water voor de belegering, versterk uw vestingen. Stap in de klei en treed het leem, grijp de steenvorm. |
14 Schep u water voor de belegering, versterk uw vestingwerken; ga in de klei, treed het leem, grijp de tichelvorm aan! |
14 Puise de l'eau pour le siège! Répare tes forteresses! Entre dans la boue, foule l'argile! Rétablis le four à briques! |
15 Vuur zal u daar verteren, het zwaard u uitroeien, het zal u verteren als de treksprinkhanen. Vermeerder u als de treksprinkhanen, vermeerder u als de veldsprinkhanen. |
15 Daar zal het vuur u verteren, het zwaard u verdelgen, u verteren gelijk de verslinder. Wees zo menigvuldig als verslinders, zo menigvuldig als sprinkhanen - |
15 Là, le feu te dévorera, L'épée t'exterminera, Te dévorera comme des sauterelles. Entasse-toi comme les sauterelles! Entasse-toi comme les sauterelles! |
16 U hebt uw handelaars talrijker gemaakt dan de sterren aan de hemel. De treksprinkhaan zal vervellen en wegvliegen. |
16 (Gij hebt uw kooplieden talrijker gemaakt dan de sterren des hemels) verslinders ontplooien de vleugels en vliegen weg. |
16 Tes marchands, plus nombreux Que les étoiles du ciel, Sont comme la sauterelle qui ouvre les ailes et s'envole. |
17 Uw hovelingen zijn als de veldsprinkhanen, uw ambtenaren als een sprinkhanenzwerm die zich op de omheiningen legert op koude dagen. Gaat de zon op, dan vliegen zij weg, zonder dat hun verblijfplaats bekend wordt. Waar zijn zij gebleven? |
17 Uw aanzienlijken zijn als sprinkhanen, uw ambtenaren als een zwerm sprinkhanen, die zich, zolang het koud is, op de muren legeren; als de zon opgaat, vliegen zij weg, en onbekend is hun plaats. Waar zijn zij? |
17 Tes princes sont comme les sauterelles, Tes chefs comme une multitude de sauterelles, Qui se posent sur les haies au temps de la froidure: Le soleil paraît, elles s'envolent, Et l'on ne connaît plus le lieu où elles étaient. |
18 Uw herders sluimeren, koning van Assyrië, uw machtigen liggen terneer. Uw volk is verstrooid over de bergen en niemand zal het bijeenbrengen. |
18 Uw herders sluimeren, koning van Assur, uw geweldigen liggen terneer; uw volk is verstrooid op de bergen, zonder dat iemand het verzamelt. |
18 Tes bergers sommeillent, roi d'Assyrie, Tes vaillants hommes reposent; Ton peuple est dispersé sur les montagnes, Et nul ne le rassemble. |
19 Er is geen heling voor uw breuk, uw wond is pijnlijk. Allen die het gerucht over u horen, klappen om u in de handen, want over wie is uw kwaad niet voortdurend heen gekomen? |
19 Geen herstel is er voor uw breuk, ongeneeslijk is uw wonde. Allen die de mare over u horen, klappen over u in de handen, want over wie is uw boosheid niet voortdurend heengegaan? |
19 Il n'y a point de remède à ta blessure, Ta plaie est mortelle. Tous ceux qui entendront parler de toi Battront des mains sur toi; Car quel est celui que ta méchanceté n'a pas atteint? |